ECLI:NL:RBLIM:2014:2454

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 maart 2014
Publicatiedatum
17 maart 2014
Zaaknummer
AWB-14_620uvv
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke sluiting van coffeeshop na schietincident in Heerlen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 17 maart 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van de eigenaar van de coffeeshop The Brothers in Heerlen. De burgemeester van Heerlen had op 18 februari 2014 besloten de coffeeshop te sluiten voor de duur van twaalf maanden, naar aanleiding van een schietincident dat op 24 januari 2014 in de coffeeshop had plaatsgevonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester op grond van artikel 174 van de Gemeentewet bevoegd was om de tijdelijke sluiting te bevelen, gezien de ernst van het schietincident en de mogelijke bedreiging van de openbare orde.

De voorzieningenrechter heeft echter ook benadrukt dat de burgemeester in de bezwaarfase moet onderzoeken of de sluiting van de coffeeshop daadwerkelijk noodzakelijk is en of er een directe relatie bestaat tussen het schietincident en de coffeeshop. De voorzieningenrechter vond het verzoek om een voorlopige voorziening niet toewijsbaar, maar erkende het spoedeisende belang van de verzoeker, die personeel in dienst had en financieel geraakt werd door de sluiting. De rechter concludeerde dat de sluiting op zichzelf niet onredelijk was, maar dat de burgemeester in de heroverweging in de bezwaarfase moet motiveren waarom een sluiting van twaalf maanden gerechtvaardigd is.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar heeft de burgemeester aangespoord om voortvarend te werk te gaan in de bezwaarfase, waarbij een volledige heroverweging van de situatie noodzakelijk is. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging tussen de belangen van de verzoeker en de bescherming van de openbare orde.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14 / 620
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 maart 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], te[woonplaats], verzoeker

(gemachtigden: mr. R. Krijnen en mr. J.G. van Ek),
en

de Burgemeester van de gemeente Heerlen, verweerder

(gemachtigden: mr. J.A.L. Devoi en mr. W. Franssen).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten coffeeshop [coffeeshop], gelegen aan de [adres] te[plaats] (de coffeeshop) met ingang van 21 februari 2014 te sluiten voor de duur van twaalf maanden.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 20 februari 2014 heeft verweerder medegedeeld de effectuering van de opgelegde last onder bestuursdwang op te schorten totdat de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
In artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.
De rechter concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en deze rechtbank bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
3.
Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoeker zonder enig nadeel een beslissing in de hoofdzaak kan afwachten, dan dient het verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de rechter aan een verdere belangenweging als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet toe.
4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verweerder heeft immers besloten de coffeeshop, waarvan verzoeker eigenaar is, voor een periode van twaalf maanden te sluiten. Verzoeker heeft personeel in dienst, dat eveneens wordt geraakt door dit besluit. Er bestaat echter pas aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening indien het belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening zodanig is dat het zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder bij afwijzing van die voorziening en bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. In het kader van die belangenweging kan worden betrokken een voorlopig oordeel van de rechter over het geschil in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter heeft daarom een oordeel te geven over het bestreden besluit. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5.
Op 29 januari 2014 heeft verweerder een rapportage van de politie ontvangen over het schietincident dat op 24 januari 2014 heeft plaatsgevonden in de coffeeshop. Uit deze rapportage blijkt dat in de coffeeshop door een persoon meerdere keren met een vuurwapen is geschoten op een andere persoon, de portier/beveiliger van de coffeeshop. Op het moment dat het schietincident plaatsvond, was de coffeeshop voor publiek geopend en waren er meerdere personen in de publieksruimte aanwezig. De verdachte is aangehouden. Voorts is gebleken dat de verdachte woont in een kamer/appartement boven de coffeeshop.
6.
Op 5 februari 2014 heeft verweerder een sfeerrapportage van de politie ontvangen waarin een beschrijving is gegeven van een aantal incidenten, gerelateerd aan de coffeeshop.
7.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het geopend blijven van de coffeeshop gevaar oplevert voor de openbare orde en/of de veiligheid en gezondheid van omwonenden. Op 24 januari 2014 heeft een ernstig schietincident plaatsgevonden. Er ligt een directe relatie met de coffeeshop en met het personeel van de coffeeshop. Ook vóór het incident van 24 januari 2014 hebben zich meerdere (schiet)incidenten voorgedaan. In het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar de incidenten die hebben plaatsgevonden op 22 augustus 2013, 28 november 2012,
26 maart 2012, 24 februari 2011, 5 februari 2010 en een schietincident dat heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2009. De maatregel tot sluiting van de coffeeshop is niet gericht op bestraffing of benadeling van de exploitant, maar is een reparatoire maatregel, waarbij persoonlijke verwijtbaarheid geen rol speelt. Verweerder heeft verwezen naar de beleidsregel “Horecasanctiebeleid[plaats]”. Het financiële nadeel voor verzoeker en zijn personeel is reeds meegenomen bij de totstandkoming van het beleid. Het persoonlijke belang van verzoeker heeft minder zwaar te wegen dan het algemeen belang, de bescherming van de openbare orde en veiligheid in de directe omgeving van de coffeeshop.
8.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de gevolgen die het besluit met zich meebrengt niet opwegen tegen de belangen die met het besluit worden gediend. Het beoogde doel van de bestuursdwang kan ook op minder verstrekkende wijze worden gerealiseerd. Inmiddels is een camera-installatie geplaatst en niet valt in te zien waarom sluiting nog nodig is.
De incidenten die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het besluit, zijn niet direct gerelateerd aan de coffeeshop. Een werknemer was op 24 januari 2014 slachtoffer van het schietincident, zodat niet de verantwoordelijkheid van het schietincident bij de coffeeshop kan worden gelegd. Het schietincident van 22 augustus 2013 heeft enkel in de directe nabijheid van de coffeeshop plaatsgevonden en verder bestaat geen enkele relatie met de coffeeshop, zodat het niet kan worden meegewogen in de beslissing de coffeeshop te sluiten. Verweerder heeft de belangen van verzoeker en zijn bedrijf op onzorgvuldige wijze gewogen. Verzoeker heeft aangegeven dat hij negen personeelsleden in dienst heeft tegen een loonsom van € 15.000,- per maand. Dit vormt een indicatie voor de omvang van het bedrijf en de belangen die met de instandhouding van het bedrijf zijn gemoeid.
9.
Bij de beoordeling van het verzoek zijn de volgende bepalingen van belang.
10.
Ingevolge artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.
In het tweede lid is bepaald dat de burgemeester bevoegd is bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.
Ingevolge het derde lid is de burgemeester belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht
11.
In artikel 2:30, eerste lid, van de Algemeen Plaatselijke Verordening[plaats] (APV) is bepaald dat de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.2 geldende sluitingsuren kan vaststellen of tijdelijk sluiting van een of meer inrichtingen bevelen.
12.
In de Beleidsregel “Horecasanctiebeleid[plaats]” (de beleidsregel) staat beschreven welke stappen worden ondernomen bij constatering van een overtreding bij een horeca-inrichting met betrekking tot de drank- en horecawetvergunning, de APV en artikel 174 van de Gemeentewet. De beleidsregel is in werking getreden op 5 april 2012.
Het standaard stappenplan bij constatering van een overtreding is:
1.
Controlerapport of proces-verbaal;
2.
Waarschuwing;
3.
Dwangsom/bestuursdwang;
4.
Hogere dwangsom of (nogmaals) bestuursdwang en/of intrekking vergunning.
Bij ernstige incidenten/verstoring van openbare orde wordt dit stappenplan niet gevolgd, maar volgt onmiddellijk stap 1: Sluiting van de inrichting voor een periode van maximaal twaalf maanden en/of intrekking van de vergunning.
In de toelichting is opgenomen wanneer sprake is van een ernstig incident en/of ernstige verstoring van de openbare orde dan wel dreigende ernstige verstoring. Indicatoren op basis waarvan in ieder geval een ernstig incident wordt aangenomen:
  • geweldsincident waarbij ernstig letsel is opgelopen;
  • het gebruik van wapens (aanwezigheid van wapens is separaat geregeld);
  • schietincident (zowel met als zonder verwonding);
  • steekincident met verwonding;
  • de hoeveelheid betrokken personen bij het geweld (hoe meer personen hoe eerder sprake is van een ernstig incident);
  • directe betrokkenheid personeel;
  • indirecte betrokkenheid personeel verwijtbaarheid of verwijtbare nalatigheid.
Indien sprake is van een ernstig incident en/of ernstige verstoring van de openbare orde kan de burgemeester zonder voorafgaande stappen de inrichting sluiten. De duur van de sluiting wordt gesteld op maximaal twaalf maanden.
13.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Ingevolge artikel 174, derde lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met de uitvoering van verordeningen met betrekking tot het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen. Gemeente[plaats] heeft in artikel 2:30, eerste lid, van de APV, een verordening als bedoeld in artikel 174, derde lid, van de Gemeentewet, de bevelsbevoegdheid neergelegd voor de burgemeester om tijdelijk inrichtingen te sluiten. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 174 van de Gemeentewet volgt dat dit artikel de bevoegdheid behelst tot het geven van bevelen teneinde onverwijld in te grijpen in situaties die de veiligheid of de gezondheid bedreigen. De bevelen die uit hoofde van dit artikel worden gegeven, zien op concrete, zich direct aandienende, de veiligheid of gezondheid bedreigende situaties. De bevoegdheid kan dan ook uitsluitend worden aangewend indien in een bepaald geval onverwijld moet worden ingegrepen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid. Bij de beoordeling of zich een de veiligheid of gezondheid bedreigende situatie voordoet, komt verweerder beoordelingsvrijheid toe, die door de rechter terughoudend moet worden getoetst. Dit volgt eveneens uit de formulering van artikel 2:30, eerste lid, van de APV. Het is aan verweerder om te beoordelen of de situatie zodanig is, dat het belang van de openbare orde vergt dat een inrichting tijdelijk wordt gesloten.
14.
Ter invulling van deze bevoegdheid is de beleidsregel opgesteld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het niet kennelijk onredelijk dat in de beleidsregel is bepaald dat in ernstige gevallen enkel stap 1 wordt gevolgd. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 maart 2010, ECLI:NL: RVS:2010:BL9583, rechtsoverweging 2.6.1., acht de voorzieningenrechter het van belang te overwegen dat in de onderhavige beleidsregel een keuzevrijheid voor verweerder is neergelegd. In voormelde Afdelingsuitspraak was sprake van een beleidsregel waarbij geen keuzevrijheid bestond voor de burgemeester en de Afdeling heeft geoordeeld dat in het stappenplan neergelegde uitgangspunt dat bij ernstige geweldsincidenten altijd onverwijld een sluitingsbevel zal worden gegeven, zich niet verdraagt met het bijzondere karakter van artikel 174 van de Gemeentewet. Uit de onderhavige beleidsregel volgt echter niet dat verweerder altijd tot sluiting van een inrichting zal overgaan bij een ernstig incident. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de beleidsregel op dit punt als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt. De beschrijving van de indicatoren om te beoordelen of sprake is van een ernstig geweldincident acht de voorzieningenrechter evenmin kennelijk onredelijk. Gelet op vorenstaande overwegingen heeft verweerder dan ook mogen verwijzen naar de beleidsregel.
15.
Conform de beleidsregel is het schietincident aangemerkt als een ernstig incident.
Verweerder heeft zich daarbij tevens op het standpunt gesteld dat een samenhang bestaat tussen het schietincident en de inrichting. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder op grond van de thans beschikbare informatie in redelijkheid tot die conclusie kunnen komen. In de informatie die verweerder van de politie heeft ontvangen is immers opgenomen dat in de coffeeshop is geschoten. De verdachte was woonachtig boven de coffeeshop en het slachtoffer werkzaam als portier. Ter zitting is door verzoekers gemachtigde een verdere toelichting gegeven op het incident. De verdachte schutter had ruzie met Hells angels in het centrum van[plaats]. De portier, ook Hells angels, had weliswaar niets met deze ruzie te maken, maar vanwege het feit dat hij Hells angels is, heeft de verdachte schutter kennelijk aanleiding gezien zich te begeven naar de coffeeshop en de portier te beschieten. Hiermee wordt de gang van zaken, zoals geschetst door verweerder, niet betwist. Vaststaat dat een persoon heeft geschoten op de portier en dat deze schietpartij zich in de coffeeshop heeft voortgezet. Hiermee is sprake van samenhang tussen de coffeeshop en het schietincident. Anders dan verzoeker heeft betoogd, is niet van belang of een de veiligheid bedreigende situatie al dan niet is ontstaan door een verwijtbaar handelen dan wel nalaten aan de zijde van verzoeker. Hiertoe verwijst de voorzieningenrechter naar de Afdelingsuitspraak van 26 mei 2010, ECLI:NL: RVS:2010:BM6515, rechtsoverweging 2.7.2. Verweerder was dan ook bevoegd handhavend op te treden.
16.
Gelet op het ernstige karakter van het geweldsincident heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot tijdelijke sluiting van de coffeeshop. De situatie ter plekke vroeg, uit een oogpunt van herstel van de openbare orde vanwege de aard van het incident, immers om een reparatoire maatregel. Nu verweerder heeft verklaard dat het incident van 24 januari 2014 de aanleiding was gebruik te maken van de bevoegdheid en de andere incidenten daarbij geen rol hebben gespeeld, laat de voorzieningenrechter de overige incidenten op deze plek buiten beschouwing.
17.
De rechtmatigheid van de sluiting op zichzelf neemt niet weg dat verweerder in de heroverweging in bezwaar dient na te gaan of de veronderstelling dat het schietincident in directe relatie staat tot de coffeeshop juist is. In de beleidsregel is immers onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte betrokkenheid van het personeel. Verweerder dient te onderzoeken in hoeverre het schietincident is verweven met de exploitatie van de coffeeshop. Het enkele feit dat de portier slachtoffer was van de schietpartij, rechtvaardigt niet reeds op voorhand de veronderstelling dat sprake is van een directe betrokkenheid van de coffeeshop bij het schietincident en dat hierom de coffeeshop voor de duur van twaalf maanden moet worden gesloten. Evenzeer stelt de voorzieningenrechter, toetsend aan het evenredigheidsbeginsel, vraagtekens bij de duur van de sluiting. Verweerder dient te motiveren waarom de situatie zodanig is dat een sluiting van twaalf maanden nodig is als reparatoire maatregel. Met de toelichting ter zitting kan verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet volstaan, omdat enkel is verwezen naar het schietincident zonder daarbij te relateren aan het actuele risico voor de openbare orde. Verder is verwezen naar incidenten uit het verleden, maar verweerder heeft niet aangegeven op welke manier deze incidenten zich verhouden tot het actuele belang van de openbare orde.
In de Afdelingsuitspraak van 1 juli 2009, ECLI:NL: RVS:2009:BJ1133, vindt de voorzieningenrechter steun voor het oordeel dat verweerder dient na te gaan in hoeverre het doel van de maatregel – bescherming van de openbare orde – wordt gediend door de sluiting van twaalf maanden. Hoewel het de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voorkomt dat de buurtbewoners geschokt zijn door het schietincident en sprake is van gevoelens van onveiligheid, zodat verweerder in beginsel bevoegd is de inrichting te sluiten, kan verweerder niet volstaan met de enkele verwijzing naar de onrust in de buurt ter onderbouwing van de sluiting. Verweerder heeft weliswaar gesteld wekelijks telefoontjes van verontruste buurtbewoners te ontvangen en dat een informatiebijeenkomst is gehouden voor de buurtbewoners, maar verweerder heeft in het geheel geen documenten overgelegd ter staving van deze stellingen. In bezwaar zal verweerder deze stellingen moeten onderbouwen en tevens dienen te motiveren waarom het geschokt zijn van buurtbewoners een sluiting van twaalf maanden rechtvaardigt. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat sinds het incident van 24 januari 2014 zich geen andere incidenten hebben voorgedaan, althans dit is niet gesteld door verweerder en dit is de voorzieningenrechter ook niet anderszins gebleken. In de beslissing op bezwaar dient verweerder dan ook te motiveren waarom de sluiting in redelijkheid moet worden gehandhaafd.
18.
Uit vorenstaande overwegingen volgt dat verweerder weliswaar bevoegd is de coffeeshop voor enige tijd te sluiten en verweerder hiertoe in redelijkheid kon overgaan, maar het staat op dit moment niet vast dat de sluiting van twaalf maanden in het belang van de openbare orde is aangewezen. De voorzieningenrechter ziet thans echter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij de sluiting voor een bepaalde duur, terughoudend toetsend, wel redelijk acht. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat verweerder voortvarend te werk gaat in de bezwaarfase, waarbij – gelet op de termijnen in de Awb voor zover de voorzieningenrechter deze aan de hand van de aanwezige processtukken kan overzien – de bezwaarfase eind april 2014 in elk geval zal moeten zijn afgerond. In bezwaar zal een volledige heroverweging moeten plaatsvinden over de duur van de maatregel.
19.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 maart 2014.
w.g. D. Raes,
griffier
w.g. K.M.P. Jacobs,
voorzieningenrechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 17 maart 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.