ECLI:NL:RBLIM:2014:11501

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
C/03/180408 / FA RK 13-884
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling zorg- en contactregeling voor minderjarige na mislukte proefcontacten

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 16 december 2014 een beschikking gegeven inzake de zorg- en contactregeling voor de minderjarige [minderjarige]. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A. Ploemen, verzocht om vaststelling van gezamenlijk ouderlijk gezag en omgang met zijn dochter. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.E.I.K. Jaminon, was tegen dit verzoek. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport geadviseerd om het verzoek van de vader af te wijzen, omdat er een onaanvaardbaar risico zou zijn dat de minderjarige klem of verloren zou raken bij toewijzing van het verzoek. De Raad adviseerde om de contacten tussen de minderjarige en de vader voorlopig te laten plaatsvinden onder professionele begeleiding van de Mutsaersstichting, gezien de problematische situatie tussen de ouders en de impact daarvan op de minderjarige.

Tijdens de zitting is de minderjarige gehoord, die aangaf dat ze blij was met haar nieuwe woonsituatie, maar ook angstig was voor het contact met haar vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige een positief vaderbeeld heeft, maar dat de communicatie tussen de ouders problematisch is. De kinderrechter heeft besloten dat de contacten tussen de minderjarige en de vader voorlopig onder professionele begeleiding moeten plaatsvinden, om zo de belangen van de minderjarige te waarborgen. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om uiterlijk 15 augustus 2015 te rapporteren over de voortgang van de begeleide omgangsregeling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en verdere beslissingen zijn aangehouden tot de rapportage van de Raad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 16 december 2014
Zaaknummer: C/03/180408 / FA RK 13-884
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[vader],
verzoeker, verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. M.A. Ploemen, kantoorhoudende te Beek,
en:
[moeder],
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. L.E.I.K. Jaminon, kantoorhoudende te Heerlen.
Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook een door deze rechtbank gegeven en op
3 december 2013 uitgesproken beschikking.

1.Verder verloop van de procedure

De Raad voor de Kinderbescherming regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht, verder te noemen: de raad, heeft op 3 juni 2014 de rechtbank met een brief van 27 mei 2014 bericht over de stand van zaken.
De raad heeft op 23 september 2014 een rapport uitgebracht, dat bij de rechtbank op 25 september 2014 is ingekomen.
[minderjarige], geboren op [2002] te [geboorteplaats] heeft op
6 oktober 2014 haar mening schriftelijk kenbaar gemaakt.
De behandeling is voortgezet ter zitting van 24 oktober 2014.

2.Het advies van de raad

2.1.
De raad heeft begin juni 2014 laten weten dat zij het opgedragen onderzoek heeft uitgevoerd en een advies had neergelegd in een rapport van 28 mei 2014 maar dat, gedurende de inzagetermijn voor de ouders, de omstandigheden van [minderjarige] en moeder zijn gewijzigd. Moeder was teruggekeerd met [minderjarige] naar haar partner [partner moeder] om direct daarna de keuze te maken om met [minderjarige] naar een blijf van mijn lijf huis te gaan. De raad heeft aanleiding gezien om ambtshalve een beschermingsonderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel uit te voeren én het definitief advies omtrent het gezag en de omgangsregeling met vader uit te stellen. Het beschermingsonderzoek is op 21 augustus 2014 afgesloten zonder verder vervolg.
2.2.
De raad heeft de rechtbank in het rapport van 23 september 2014 (waarin het rapport van 28 mei 2014 is opgenomen) geadviseerd om het verzoek van de vader tot vaststelling van gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] af te wijzen, omdat er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken bij toewijzing van het verzoek.
Voorts adviseert de raad om te bepalen dat de contacten tussen [minderjarige] en de vader voorlopig, tot daarover nader wordt beslist, zullen plaatsvinden via de begeleide omgangsregeling (BOR) onder professionele begeleiding van de Mutsaersstichting – waarbij wordt verstaan dat de professional de regie over de contacten heeft – en overigens de behandeling van de zaak aan te houden voor een periode van ten minste acht maanden. In het rapport heeft de raad uitvoerig beschreven hoe het advies tot stand is gekomen.
2.3.
[minderjarige] is buiten aanwezigheid van partijen, hun advocaten en de raadsvertegenwoordiger door de kinderrechter gehoord. Daarna heeft de kinderrechter het gesprek met [minderjarige] samengevat en daarop hebben de aanwezigen op de zitting kunnen reageren.
2.4.
[minderjarige] heeft samenvattend verklaard dat zij blij is dat zij sinds enkele dagen met haar moeder in een eigen huisje woont waar ze een eigen kamer heeft. Ze heeft het spannend gevonden dat ze haar vader weer ging zien. Samen hebben ze ook leuke dingen gedaan. Het contact met vader is gestopt omdat haar ouders het ergens niet over eens waren. Vader heeft bij opa en oma in haar aanwezigheid gezegd dat hij een statement wil maken omdat hij dacht dat [minderjarige] spanningen had. Hij hoorde dat zij bij moeder het rapport van de raad had gelezen en daar was vader het niet mee eens. Door dat statement van vader brak [minderjarige]’s hart. [minderjarige] was teleurgesteld en daarom wil [minderjarige] liever niet dat het contact met haar vader weer wordt gestart. [minderjarige] is bang dat ze weer wordt teleurgesteld. [minderjarige] vindt dat haar vader haar geen dingen moet beloven die hij niet kan waarmaken. Diep van binnen houdt [minderjarige] van haar vader. Dat [minderjarige] heeft gezegd dat vader een aardappel is, komt omdat vader haar met zijn statement in de steek heeft gelaten. [minderjarige] zegt dat ze toen meer bedroefd dan boos was op haar vader, terwijl ze liever blij zou zijn. [minderjarige] zegt dat ze blij zou worden als haar ouders het samen zouden oplossen. Om [minderjarige] in de toekomst blij te maken en ook te houden, moet haar vader een goede vader zijn. Vader moet afspraken nakomen en niet alleen maar dingen beloven die hij niet kan waarmaken. Hij kan dat alleen maar waarmaken als [minderjarige] hem ook zou zien. Daar moet [minderjarige] de kinderrechter gelijk in geven. [minderjarige] denkt dat ze over een paar jaar meer rust heeft en dingen een plek heeft gegeven. Dan kan ze misschien het contact met vader beter aan ook als er dan toch weer een teleurstelling zou zijn. Dan heeft ze de cursus Rots en Water gedaan. [minderjarige]’s gevoel zegt dat ze haar vader pas weer wil zien als ze ouder (14 of zo) is.
2.5.
Tijdens de zitting heeft de raadsvertegenwoordiger verklaard dat hij de zaak van [minderjarige] heel zorgelijk vindt. [minderjarige] dreigt in een loyaliteitsconflict te komen nu ook uit haar verklaring tegenover de kinderrechter blijkt dat zij precies weet te vertellen hoe haar ouders haar gelukkig kunnen maken. Als er geen begeleide omgang komt, wordt dit conflict niet opgelost. Zeker niet als daarbij wordt gelet op hoe ouders met dit omgangsvraagstuk omgaan. Het risico is heel groot dan [minderjarige] dan geen omgang met haar vader zal hebben omdat moeder die omgang niet meer wil hebben. Dat [minderjarige] geen omgang meer wil met haar vader is te begrijpen maar wat [minderjarige] als kind zegt is niet altijd in haar belang. In de basis beschouwd is het contact tussen [minderjarige] en vader goed. [minderjarige] zit als kind tussen haar ouders in en die ouders kunnen niet met elkaar communiceren. Daarom moeten anderen keuzes voor [minderjarige] maken: [minderjarige] kan en mag die keuze niet maken. De begeleiding is nodig om te kijken wat [minderjarige] nodig heeft van haar vader. Vader heeft zijn keuze of statement gemaakt vanuit goede bedoelingen maar voor [minderjarige] is dit heel anders geweest. De Mutsaersstichting kan zowel [minderjarige] als vader begeleiden in wat zowel vader als dochter nodig heeft. Ook de ouders hebben hulp nodig om hun situatie op te lossen maar daar moeten beiden wel achter staan. Indien de BOR goed loopt, kan er vertrouwen tussen de ouders ontstaan. In de acht maanden van de BOR is niet te verwachten dat er een zodanige beweging komt tussen de ouders dat de raad tot een ander advies inzake het gezag zal komen.
2.6.
De vader heeft samenvattend verklaard dat hij aan de BOR wil meewerken maar niet onder dezelfde omstandigheden waaronder de proefcontacten na de december-2013-beschikking hebben plaatsgevonden. [minderjarige] stond tijdens de paar uur durende omgangscontacten onder voor haar ongezonde stress. Die stress werd veroorzaakt doordat moeder weer terug was bij [partner moeder] en er in die periode bij [minderjarige] thuis heel veel dingen zijn gebeurd. Tijdens de omgang was vader eigenlijk alleen maar bezig om bij [minderjarige] de stress en spanningen weg te nemen. Er was eigenlijk geen ruimte om samen iets te doen of te genieten van de contacten. Vader wil [minderjarige] in zijn hechte familie laten zien en haar zo laten zien dat het niet normaal is wat zij op andere plekken ziet of heeft gezien. Het statement waarin vader aan [minderjarige] heeft duidelijk gemaakt dat en waarom hij met de proefcontacten ging stoppen, heeft hij in het belang van [minderjarige] gemaakt. [minderjarige] is voor vader het allerbelangrijkste in zijn leven. De Mutsaersstichting wil vader het voordeel van de twijfel geven maar op basis van zijn eigen ervaringen heeft hij weinig vertrouwen in de hulpverlening. [minderjarige] staat voor vader altijd in het middelpunt.
2.7.
De moeder heeft samenvattend verklaard dat de omgang tussen [minderjarige] en vader zo vaak is geprobeerd en geprobeerd maar nooit is gelukt. Moeder en [minderjarige] zijn er klaar mee. [minderjarige] heeft geen behoefte om in een spelletjeskamer onder begeleiding haar vader te kunnen zien. Moeder wil dat de omgang op een normale manier gaat en dat is als je daarover als ouders met elkaar kan overleggen. De vader doet alleen maar meldingen bij de instanties dat moeder als moeder het slecht doet. [minderjarige] wordt er verdrietig van als zij ziet wat dat met haar moeder doet. De stress en de frustratie slaat op een gegeven moment bij moeder in en [minderjarige] vindt dat heel erg. [minderjarige] roept de hele procedure al wat zij wil. Zij is een slimme meid en wil serieus worden genomen. [minderjarige] schreeuwt dat ze met rust wil worden gelaten. Als de ouders die rust voor [minderjarige] creëren en zo voor haar ruimte maken, zal [minderjarige] zelf veel eerder naar vader toe gaan. Als [minderjarige] via de BOR wordt gedwongen, zal dit een averechts effect hebben.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De kinderrechter verwijst naar hetgeen in voormelde beschikking is overwogen en beslist.
3.2.
De kinderrechter zal bepalen dat de contacten tussen [minderjarige] en haar vader voorlopig zullen plaatsvinden onder professionele begeleiding van de Mutsaersstichting een en ander zoals hierna onder het kopje “de beslissing” is verwoord.
3.3.
Aan deze BOR (begeleide omgangsregeling) dient zowel de moeder als de vader van [minderjarige] volledige medewerking te verlenen. In dit verband wijst de rechtbank partijen op de uitspraak van de Hoge Raad van 17 januari 2014 (te vinden via www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2014:91).
3.4.
Het recht op omgang van vader met zijn dochter én andersom is een in de wet en verdragen verankerd recht dat slechts kan worden ontzegd op zwaarwegende gronden zoals neergelegd in artikel 377a, derde lid van boek 1 Burgerlijk Wetboek.
Vooralsnog is niet gebleken dat sprake is van één van de gronden als genoemd in dat derde lid. Met name is ook niet gebleken dat [minderjarige] bij haar verhoor van ernstige bezwaren tegen de omgang met haar vader heeft doen blijken.
3.5.
De kinderrechter ziet het vooralsnog als volgt.
[minderjarige] heeft een positief vaderbeeld. Zij was blij dat het proefcontact met haar vader van start ging. Het verloop van de proefcontacten is door [minderjarige] al met al als positief ervaren tot het moment dat vader zijn statement heeft gemaakt. Begrijpelijk is dat [minderjarige] die actie van haar vader als ingewikkeld en zeer teleurstellend heeft ervaren. Dat zij niet opnieuw teleurgesteld mag worden, is dan ook goed te begrijpen. Alleen dat maakt al dat alles op alles moet worden gezet, met name door haar ouders om de nieuwe proefcontacten te laten slagen. Dat is tussen de regels door ook te horen uit de mond van [minderjarige].
Duidelijk is dat een herstel van die proefcontacten slechts kans van slagen heeft indien deze onder professionele begeleiding van de Mutsaersstichting gaan plaatsvinden. De ouders hebben nog geen vertrouwen in elkaar en zijn niet in staat op eigen kracht daarin verandering te brengen. Daardoor zijn de ouders niet in staat [minderjarige] de kans te geven om het contact met haar vader te hebben en van dat contact te genieten. De ouders dienen door de Mutsaersstichting te worden begeleid bij de BOR en zij dienen zich, gezien hun ouderlijke verantwoordelijkheid, ook te laten begeleiden. Dat begint met niet vast te blijven zitten in hun vertrouwde oude patronen van met elkaar omgaan en hoe over elkaar te denken.
De ouders dienen hun dochter en haar belangen centraal te stellen bij de uitvoering van de BOR. Zowel moeder als vader moet [minderjarige] niet meer betrekken bij hun strijd over wie het als ouder nu wel of niet goed doet of heeft gedaan in het verleden. Beiden moeten niet laten zien aan [minderjarige] dat zij moeite hebben met hetgeen gebeurd is of met de BOR staat te gebeuren. Alleen dan kan [minderjarige] de ruimte en de rust ervaren om als 12-jarige te genieten van de contacten met haar vader, zoals zij ook geniet van de contacten met haar moeder.
[minderjarige] houdt van haar ouders en moet, zoals ze zelf in het gesprek met de kinderrechter heeft laten blijken, van hen de kans krijgen om dat houden van ook naar beide ouders te laten zien.
Dat [minderjarige] voorlopig met rust wil worden gelaten, is goed invoelbaar gelet alleen al op hetgeen er in haar jonge leven het afgelopen jaar is gebeurd door de keuzes die zowel moeder als vader heeft gemaakt. [minderjarige] heeft zich in het gesprek met de kinderrechter eerlijk en sterk getoond met name ook waar zij heeft gezegd dat haar vader zijn goede voornemens alleen maar kan waarmaken als zij met elkaar ook contact hebben. Dát contact gaat er dan ook weer komen.
3.6.
In afwachting van de nadere rapportage van de raad en de rapportage van de Mutsaersstichting wordt iedere verdere beslissing aangehouden, ook over het door de vader verzochte gezag over zijn dochter [minderjarige].

4.Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de contacten tussen de minderjarige [minderjarige] en de vader voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder professionele begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR-regeling), waarbij de professional de regie over de contacten heeft;
verzoekt de raad voor de kinderbescherming uiterlijk 15 augustus 2015 (pro forma datum) de rapportage van de Mutsaersstichting omtrent het verloop en de voortgang van de BOR-regeling bij de rechtbank in te dienen, alsmede naar aanleiding van die rapportage de rechtbank aanvullend te rapporteren over zowel de door de vader verzochte omgangsregeling met zijn dochter [minderjarige] als het door de vader verzochte gezag;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 15 augustus 2015.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van V. Stroeks, griffier op 16 december 2014.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.