ECLI:NL:RBLIM:2014:10622

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
03/661113-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onzorgvuldig bevestigen van lading op aanhangwagen

Op 10 december 2014 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 mei 2013 in Wellerlooi betrokken was bij een ernstig verkeersongeval. De verdachte, bestuurder van een bedrijfsauto met aanhangwagen, had de lading op de aanhangwagen niet deugdelijk bevestigd, wat leidde tot een fatale situatie. Tijdens het rijden viel een ijzeren rek van de aanhangwagen, waardoor twee voetgangers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden geraakt. [slachtoffer 1] overleed ter plaatse, terwijl [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel opliep, te weten een breuk van de linkerheupkom.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen door de lading niet goed te zekeren en af te dekken, in strijd met artikel 5.18.6 van de Regeling voertuigen. De verdachte werd veroordeeld voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het een ongeval betrof dat leidde tot de dood van een ander en tot zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uur en een rijontzegging van één jaar op. De uitspraak benadrukte de ernst van de verkeersfout en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers en hun nabestaanden.

De rechtbank nam in haar overwegingen ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, waaronder zijn leeftijd en het feit dat hij nog nooit eerder voor een verkeersovertreding was veroordeeld. Ondanks de ernstige gevolgen van het ongeval, werd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend geacht.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/661113-13
Datum uitspraak : 10 december 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. A.J.J. Kreutzkamp, advocaat te Valkenburg.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 november 2014. De rechtbank heeft gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
primair
hij op of omstreeks 07 mei 2013 te Wellerlooi, in elk geval in de gemeente Bergen (L), als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto met aanhangwagen), daarmede rijdende over de weg, de Geysselberg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl (een gedeelte van) de lading van/op zijn, verdachtes, aanhangwagen niet deugdelijk was bevestigd en/of gezekerd en/of afgedekt dat deze onder normale omstandigheden (waaronder volle remmingen, plotselinge uitwijkmanoeuvres en slecht wegdek) niet van het voertuig kon vallen en/of daarbij in strijd met het gestelde in artikel 5.18.6 Regeling voertuigen - een zich op die Geysselberg bevindende (groep) voetganger(s) voorbij te rijden op het moment dat een ijzeren (biggen)rek, in elk geval (een gedeelte van) de lading uitstak, danwel van de aanhangwagen viel, waardoor een of meer van deze voetganger(s) door het uitstekende ijzeren (biggen)rek, danwel vallende lading werd(en) geraakt, waardoor
- [slachtoffer 1] werd gedood
en/of
- [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van de linkerheupkom in het bekken of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;

subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:

hij op of omstreeks 07 mei 2013, te Wellerlooi, in elk geval in de gemeente Bergen (L), als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto met aanhangwagen), daarmee rijdende op de weg, de Geysselberg,
- terwijl (een gedeelte van) de lading van/op zijn, verdachtes, aanhangwagen niet deugdelijk was bevestigd en/of gezekerd en/of afgedekt dat deze onder normale omstandigheden (waaronder volle remmingen, plotselinge uitwijkmanoeuvres en slecht wegdek) niet van het voertuig kon vallen en/of daarbij in strijd met het gestelde in artikel 5.18.6 Regeling voertuigen - een zich op die Geysselberg bevindende (groep) voetganger(s) voorbij is gereden op het moment dat een ijzeren (biggen)rek, in elk geval (een gedeelte van) de lading uitstak, danwel van de aanhangwagen viel, waardoor een of meer van deze voetganger(s) door het uitstekende ijzeren (biggen)rek, danwel vallende lading werd(en) geraakt,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 7 mei 2013 vond in Wellerlooi een zeer ernstig verkeersongeval plaats. Een groep wandelaars werd voorbijgereden door een bedrijfsauto met aanhangwagen, terwijl een op die aanhangwagen gelegen ijzeren rek uitstak. Enkele wandelaars werden door het rek geraakt. Ten gevolge hiervan is [slachtoffer 1] ter plaatse overleden en liep [slachtoffer 2] een breuk van de linkerheupkom in het bekken op.
Aan de bestuurder van de bedrijfswagen, de verdachte, wordt primair verweten dat hij schuld heeft aan de dood en het zwaar lichamelijk letsel van de slachtoffers. Subsidiair wordt hem verweten dat hij gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit bewezen. Zij heeft aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat:
  • de verdachte reed met een grote aanhangwagen, geladen met oud ijzer;
  • van de aanhangwagen een rek is geschoven dat enkele voetgangers heeft geraakt;
  • ten gevolge hiervan [slachtoffer 1] is gedood en aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht;
  • de lading op de aanhangwagen een onregelmatige lading betrof;
  • de verdachte de lading niet deugdelijk met een net had afgedekt, zoals is voorgeschreven in artikel 5.18.6 van de Regeling voertuigen;
  • de verdachte bewust had nagelaten om de lading met een net af te dekken, vermoedelijk uit gemakzucht;
  • het, gelet op de lading, allerminst ondenkbeeldig was dat er lading van de aanhangwagen zou afschuiven;
  • het een aanmerkelijke fout is geweest van de verdachte om de lading niet met een net af te dekken.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ervoor gepleit om de verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, nu hij:
  • reed in een auto die aan alle eisen voldeed;
  • de lading oud ijzer op de aanhangwagen gezekerd had met spanbanden;
  • niet onder invloed was van alcohol of drugs;
  • niet reed met een te hoge snelheid;
  • is uitgeweken voor de voetgangers.
De raadsman meent dat het subsidiair ten laste gelegde feit wel kan worden bewezen, omdat de verdachte de lading, in strijd met het bepaalde in artikel 5.18.6, tweede lid, van de Regeling voertuigen, niet had afgedekt.
4.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.4.1
De bewijsmiddelen
De verdachte heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:
Op 7 mei 2013 reed ik samen met mijn partner over de Geysselberg. Ik zag mensen lopen en ik week uit naar links. Toen ik de mensen voorbij reed, hoorde ik een klap. Ik stopte meteen. Ik zag iemand liggen. Daarna zag ik dat van de aanhangwagen een rek was geschoven. Het rek stak één tot anderhalve meter uit. Ik had het ijzer vastgemaakt met drie spanbanden. Ik had geen net gebruikt. Ik had dit net wel bij me. Na het ongeval hing de middelste spanband los. [2]
De lading bestond uit schroot en ijzer. Wat tonnen en bussen, wat buizen, prikkeldraad, een oven, twee ijskasten, meen ik. Toen ik uitstapte zag ik twee personen op de grond liggen. Een van hen stond ook weer op. Ik zag dat die andere persoon bleef liggen. Bij de aanhangwagen zag ik dat er een stang was gedraaid. Een ijzeren stang was van de aanhangwagen afgedraaid, naar rechts toe. Ik denk dat die stang wel anderhalve meter uitstak. [3]
Getuige [partner so 1] heeft het volgende verklaard – zakelijk weergegeven –: [4]
Vandaag, 7 mei 2013, zijn wij met zijn allen gaan wandelen. Omstreeks 14:30 uur liepen we aan de zijde van Wellerlooi over een rustige binnenweg, ongeveer parallel aan de Maas richting de Maasbrug in Well. We liepen allemaal uiterst rechts van deze weg op het asfalt. Ik liep achteraan en had mijn kleinzoon [naam 1] op mijn nek. Volgens mij liep mijn zoon [naam 2] direct voor mij. Hij duwde de kinderwagen met daarin [naam 3]. Volgens mij liepen mijn vrouw en schoondochter [slachtoffer 2] naast elkaar vooraan. Ik hoorde de bestelauto naderen en keek om. Ik zag dat het een bestelbus was. Ik waarschuwde de anderen en zag dat we allemaal uiterst rechts liepen. Op het moment dat die bestelbus mij passeerde, zag ik dat er een aanhangwagen achter zat. Ik zag dat de bestelbus met een bocht om ons heen reed. Ik schat de afstand tussen de bus en mijn persoon op ongeveer één meter. Ik zag dat mijn vrouw en [slachtoffer 2] werden geraakt door iets wat leek op twee buizen die uitstaken van de aanhangwagen achter die bestelbus. Ik schat dat die buizen ongeveer één meter uitstaken rechts van de aanhangwagen. Ik zag dat mijn vrouw en [slachtoffer 2] werden meegesleurd door die buizen op de aanhangwagen. Direct hierop zag ik [slachtoffer 2] vallen. Ik zag dat mijn vrouw nog een paar meter werd meegesleurd, waarna zij ook viel. Ik zag direct dat het heel ernstig was met mijn vrouw. Ik zag dat zij direct buiten kennis was geraakt. Zij had een ernstige hoofdwond. Er kwam bloed uit haar oren.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd – zakelijk weergegeven –:
Op dinsdag 7 mei 2013 te 14:34 uur kreeg ik kennis van een verkeersongeval. Dit ongeval had plaatsgehad op 7 mei 2013 op de Geysselberg te Wellerlooi, in de gemeente Bergen (L). Bij het ongeval waren betrokken:
  • een bestelauto van het merk/type Renault Master, bestuurd door [verdachte];
  • een aanhanger;
  • de voetgangers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [naam 2] en [partner so 1].
De rijbaan ter plaatse van het ongeval bestond uit bitumen en verkeerde in een goede staat van onderhoud. Ten tijde van het ongeval was het licht en droog. Er waren geen atmosferische omstandigheden aanwezig die van invloed konden zijn geweest op de aanrijding (de rechtbank leest: op het ongeval).
In de bedrijfsauto lagen spanbanden, een afdeknet en een zeil. [6]
De rechtbank heeft het volgende waargenomen: [7]
Op de foto’s 15 en 17 op de respectieve pagina’s 37 en 39 van de doornummering heeft de rechtbank waargenomen dat de lading van de aanhangwagen een onregelmatige lading betrof met veel losse onderdelen en dat de aanhangwagen een laag schutbord heeft waar de lading hoog boven uittorende.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd – zakelijk weergegeven –:
Op 8 mei 2013 werd door mij een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een verkeersongeval met dodelijke afloop op 7 mei 2013. Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen. Bovenop de aanhangwagen, geladen met oud ijzer, welke was betrokken bij het dodelijke verkeersongeval op 7 mei 2013, zag ik een aantal zogenaamde biggenrekken liggen. Deze biggenrekken bestonden uit twee holle pijpen welke aan elkaar verbonden waren. Van het bovenste biggenrek heb ik het uiteinde van de holle pijp, welke niet gevuld was met aarde, bemonsterd op de aanwezigheid van vezels, mogelijk afkomstig van het T-shirt van slachtoffer [slachtoffer 1]. Deze plakfolie is door mij voorzien van SIN AAGF1820NL. Ik heb de hendel, op het uiteinde van het biggenrek, met plakfolie bemonsterd op vezels. Deze plakfolie is door mij voorzien van SIN AAGF1821NL. [8]
Op 14 mei 2013 werd door mij een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een verkeersongeval met dodelijke afloop op 7 mei 2013. Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen.
Kleding slachtoffer [slachtoffer 1]
- Rood shirt (SIN AAGF1992NL). Ik zag dat dit shirt aan de achterzijde kapot was. Deze beschadiging in het shirt kwam overeen met de plaats van de verwonding op de rug van het slachtoffer. [9]
In het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut is opgenomen – zakelijk weergegeven –: [10]
Er zijn twee hypothesen geformuleerd om de overeenkomsten te evalueren:
Hypothese 1: De vezelsporen vanaf het hek [AAGF1820NL, AAGF1821NL] zijn deels afkomstig uit het T-shirt [AAGF1992NL];
Hypothese 2: De vezelsporen vanaf het hek [AAGF1820NL, AAGF1821NL] zijn afkomstig uit willekeurige andere textiele voorwerpen.
Het T-shirt is aan de achterzijde flink beschadigd. Hierdoor zal het T-shirt gemakkelijk vezels overdragen en worden bij contact met het hek grote aantallen vezelsporen verwacht. Op de zelfklevende folies vanaf het hek [AAGF1820NL, AAGF1821NL] zijn ruim 28 vezelsporen aangetroffen die microscopisch overeenkomen met het T-shirt [AAGF1992 NL].
Als hypothese 2 waar is, dan zijn de aangetroffen, overeenkomende vezelsporen afkomstig uit één of meerdere andere textiele voorwerpen die toevalligerwijs overeenkomende vezels bevatten. Ik acht de kans hierop klein. Rood katoen komt redelijk frequent voor, maar rood katoen uit verschillende bronnen kan vaak onderscheiden worden.
Conclusie
De verkregen resultaten zijn waarschijnlijker wanneer de onderzochte vezelsporen vanaf het hek [AAGF1820NL, AAGF1821NL] deels afkomstig zijn uit het T-shirt [AAGF1992NL] dan wanneer de onderzochte vezelsporen alle afkomstig zijn uit willekeurige andere textiele voorwerpen.
In de akte van overlijden van de gemeente Bergen (Limburg) met aktenummer 200026 is opgenomen – zakelijk weergegeven –: [11]
Op 7 mei 2013 te 15:00 uur is in Bergen (L) overleden: [slachtoffer 1], geboren te [geboorteplaats so 1] op [geboortedatum so 1].
De verbalisanten [verbalisant 2] en Van Kleij hebben gerelateerd – zakelijk weergegeven –: [12]
Op 7 mei 2013 hebben wij, verbalisanten, een forensisch onderzoek ingesteld naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer 1], geboren te [geboorteplaats so 1] op [geboortedatum so 1]. De schouw werd verricht door C.J. van Leeuwen, lijkschouwer. De doodsoorzaak was een uitgebreide schedel-, hersenen- en nekletsel, alsmede ernstige inwendige bloedingen.
Uit de medische verklaring met betrekking tot I. van Genechten blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende: [13]
De arts, O.B.A. Boelens, chirurg Maasziekenhuis Pantein te Boxmeer, heeft op 7 mei 2013 onderzocht: [slachtoffer 2], geboren te [geboorteplaats so 2] op [geboortedatum so 2]. De arts heeft bij deze persoon waargenomen een zwelling op het voorhoofd rechts en een schaafwond op de elleboog en de onderarm rechts. Volgens de arts is er sprake van een breuk van de linker heupkom in het bekken. Deze breuk is conservatief behandeld – een operatie was niet nodig – vanwege de anatomische stand van de breukdelen. Volgens de arts is geen blijvend letsel te verwachten. De geschatte duur van de genezing bedraagt drie tot zes maanden.
4.4.2
Het toetsingskader
Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich als bestuurder van een bedrijfsauto met aanhangwagen zodanig heeft gedragen dat door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte zou de lading op de aanhangwagen niet deugdelijk hebben bevestigd, gezekerd en/of afgedekt, ten gevolge waarvan voetgangers door een ijzeren rek zouden zijn geraakt. Een van de voetgangers is daarbij om het leven gekomen. Een andere voetganger werd een breuk van de linkerheupkom in het bekken toegebracht.
De rechtbank moet deze zaak beoordelen naar strafrechtelijke normen. Dit betekent dat de rechtbank op de grondslag van de tenlastelegging moet beoordelen hoe de verdachte zich als verkeersdeelnemer heeft gedragen. De rechtbank stelt uitdrukkelijk voorop dat de toets niet ligt bij de vraag of verdachte als bestuurder van de bedrijfsauto met aanhangwagen de optimaal denkbare voorzichtigheid heeft betracht, maar hoe de gemiddelde soortgelijke verkeersdeelnemer zich in soortgelijke situaties behoort te gedragen.
Het begrip ‘schuld’ is een bestanddeel van de tenlastelegging. Dit bestanddeel is vervuld indien de verdachte een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid aan de dag heeft gelegd. Bewezen moet dus worden dat sprake is geweest van (a) onvoorzichtig handelen dat (b) verwijtbaar is, en wel (c) in aanmerkelijke mate.
a.
onvoorzichtigheid
Van onvoorzichtig handelen is sprake indien het handelen wederrechtelijk was en de gevolgen hiervan voorzienbaar waren. De gevolgen van het handelen van de verdachte kunnen daarbij alleen aan hem worden toegerekend indien:
  • hij zich wederrechtelijk heeft gedragen,
  • hij kon en behoorde te voorzien dat zijn gedrag tot dat gevolg kon leiden,
  • dat gevolg dus vermeden had moeten worden en
  • hij zijn gedrag dan ook achterwege had moeten laten.
verwijtbaarheid
Bij de verwijtbaarheid dient de onvoorzichtigheid voorafgaand aan het moment van het ongeval te worden beoordeeld.
aanmerkelijke mate
Hierbij gaat het om een grove onachtzaamheid. Beoordeeld dient te worden of verdachte zich zo gevaarlijk heeft gedragen, dat een reële mogelijkheid ontstond dat een ander gedood zou worden, dan wel aan een ander zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht.
Bij de beantwoording van de vraag of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 – in dit geval de
zeer, althans aanmerkelijke, onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid– uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, komt het aan op:
  • het geheel van gedragingen van de verdachte,
  • de aard en de ernst van deze gedragingen en
  • de overige omstandigheden van het geval.
Dit betekent dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van de ten laste gelegde schuld. Hiervoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. [14]
Overigens kan, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit betekent dat, ook indien er, zoals in deze zaak, een dodelijk en een zwaargewond slachtoffer te betreuren zijn, dit feit alleen kan worden bewezen, indien uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op zijn minst aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend is geweest.
4.4.3
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
4.4.3.1 Vaststelling van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat:
  • de verdachte op 7 mei 2013 als bestuurder van een bedrijfsauto met aanhangwagen heeft gereden over de Geysselberg te Wellerlooi;
  • de aanhangwagen was geladen met ‘oud ijzer’, bestaande uit onder meer tonnen en bussen, buizen, prikkeldraad, een oven en twee ijskasten;
  • het een onregelmatige lading betrof met veel losse onderdelen die hoog boven het schutbord van de aanhangwagen uittorende;
  • de lading over de lengte van de aanhanger met drie spanbanden was vastgemaakt;
  • de lading kennelijk zodanig is gaan werken, dat de middelste spanband niet langer onder spanning stond en dus niet langer functioneerde, hetgeen de rechtbank afleidt uit de verklaring van verdachte dat de middelste spanband na het ongeval los hing;
  • de verdachte de lading niet (met een net) had afgedekt;
  • de verdachte op de Geysselberg een groep voetgangers is voorbij gereden;
  • een ijzeren biggenrek dat op de aanhangwagen lag deels van de aanhangwagen is geschoven;
  • dit biggenrek uitstak op het moment dat verdachte de groep voetgangers voorbij reed;
  • [slachtoffer 1] door dit uitstekende biggenrek is geraakt en ten gevolge hiervan is overleden;
  • [slachtoffer 2] door dit uitstekende biggenrek is geraakt en ten gevolge hiervan zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van de linkerheupkom in het bekken, is toegebracht.
4.4.3.2 Toepassing van het toetsingskader
De wederrechtelijkheid
Artikel 5.18.6 van de Regeling voertuigen luidde ten tijde van het ten laste gelegde feit als volgt:
1. De lading of delen daarvan moeten zodanig zijn gezekerd dat deze onder normale verkeerssituaties, waaronder begrepen volle remmingen, plotselinge uitwijkmanoeuvres en slecht wegdek, niet van het voertuig kunnen vallen.
2. Losse lading ten aanzien waarvan het gevaar bestaat dat deze of delen daarvan tijdens het rijden van het voertuig vallen, moet deugdelijk zijn afgedekt.
De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij de lading op de aanhangwagen goed had vastgemaakt met drie spanbanden, doch uit het feit dat in een normale verkeerssituatie een biggenrek van de aanhangwagen kon schuiven, zodanig dat dit rek één tot anderhalve meter aan de rechterzijde van de aanhangwagen uitstak, blijkt dat hij de lading niet voldoende had gezekerd, zoals artikel 5.18.6, eerste lid, van de Regeling voertuigen bepaalt.
Voorts stelt de rechtbank vast dat sprake was van een losse lading, die bestond uit veel en onregelmatige stukken. Omdat gevaar bestond dat delen van die lading konden losraken en van de aanhanger zouden vallen (zelfs als de zekering wel voldoende was), was verdachte op grond van artikel 5.18.6, tweede lid, van de Regeling voertuigen verplicht om die lading deugdelijk af te dekken. Door dit niet te doen, heeft hij deze bepaling overtreden.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte zich wederrechtelijk heeft gedragen.
De voorzienbaarheid
De aanhangwagen van verdachte was geladen met een grote hoeveelheid losse onderdelen, voornamelijk van metaal. Het betrof een onregelmatige lading die hoog uittorende boven het lage schutbord van de aanhangwagen. Deze lading was volgens verdachte vastgemaakt door middel van drie spanbanden.
Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte moeten voorzien dat door het vastmaken van de losse ladingstukken met slechts drie spanbanden en de lading niet af te dekken, er reëel gevaar was dat (een deel van de) lading van zijn aanhangwagen zou afschuiven of afvallen, waardoor buitengewoon gevaarlijke verkeerssituaties konden ontstaan, mogelijk met gewonden of zelfs doden als gevolg. Hij had dan ook niet op deze wijze mogen rijden.
De verwijtbaarheid
De verdachte heeft verklaard dat hij een afdeknet bij zich had en dit normaalgesproken altijd gebruikt. Deze keer zou hij echter zijn vergeten om het afdeknet te gebruiken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in de bedrijfsauto van de verdachte extra spanbanden, een afdeknet en een zeil lagen. Dit doet het vermoeden rijzen dat de verdachte het afdeknet gezien moet hebben op het moment dat hij spanbanden heeft gepakt om de lading te zekeren. Het bevreemdt de rechtbank dan ook dat hij zou zijn vergeten het net te gebruiken, temeer daar hij heeft verklaard dat hij het net anders altijd gebruikt. Indien de rechtbank er al van uit zou gaan dat verdachte inderdaad is vergeten om het afdeknet te gebruiken, dan nog acht zij het gedrag van de verdachte verwijtbaar, nu het afdekken van de lading, gelet op de aard, omvang en hoeveelheid, eenvoudigweg niet vergeten had mógen worden. Het vervoer van een dergelijke lading met zo minimale zekering door spanbanden en zonder deze af te dekken, is volstrekt onveilig en onverantwoord. Hiervan had de verdachte zich bewust moeten zijn.
Aanmerkelijke mate
Gelet op hetgeen de rechtbank in de vorige alinea heeft overwogen, is er naar haar oordeel sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
4.4.3.3 Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit bewezen, zoals omschreven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
4.4.4
Ten slotte
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 7 mei 2013 te Wellerlooi, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto met aanhangwagen), daarmede rijdende over de Geysselberg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig – terwijl een gedeelte van de lading op zijn, verdachtes, aanhangwagen niet deugdelijk was bevestigd en gezekerd en afgedekt dat deze onder normale omstandigheden (waaronder volle remmingen, plotselinge uitwijkmanoeuvres en slecht wegdek) niet van het voertuig kon vallen en daarbij in strijd met het gestelde in artikel 5.18.6 Regeling voertuigen – een zich op die Geysselberg bevindende groep voetgangers voorbij te rijden op het moment dat een ijzeren (biggen)rek uitstak, waardoor twee van deze voetgangers door het uitstekende ijzeren (biggen)rek werden geraakt, waardoor
- [slachtoffer 1] werd gedood en
- [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van de linkerheupkom in het bekken werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert de volgende misdrijven op:
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij artikel 175 in verband met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier maanden en een rijontzegging van twee jaren met aftrek van de tijd die het rijbewijs al ingevorderd is geweest. Als onderbouwing van haar strafeis heeft zij erop gewezen dat verdachte een aanmerkelijke verkeersfout heeft gemaakt die heeft geleid tot de dood van [slachtoffer 1] en tot zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2].
Ondanks de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, acht de officier van justitie een taakstraf niet passend, gelet op het grote risico dat de verdachte heeft genomen, alsmede gelet op het leed dat door het ongeval is veroorzaakt.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman meent dat slechts het subsidiair ten laste gelegde feit kan worden bewezen en heeft ervoor gepleit om hiervoor, conform het advies van de reclassering, aan de verdachte een taakstraf op te leggen. Voorts heeft hij verzocht een gedeeltelijk voorwaardelijke rijontzegging op te leggen. Verdachte zou graag blijven beschikken over zijn rijbewijs, omdat zijn vrouw regelmatig naar het ziekenhuis moet. Hij zou de zaken graag zelf met de auto regelen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Voor de strafoplegging is van belang dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden met een bedrijfsauto met aanhangwagen door de lading op de aanhangwagen niet goed te zekeren en af te dekken. Ten gevolge hiervan is een rek van de aanhangwagen geschoven, welk rek twee voetgangers, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], heeft geraakt. [slachtoffer 1] is ter plaatse overleden. [slachtoffer 2] heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Hoewel [slachtoffer 2] en de (andere) nabestaanden van [slachtoffer 1] op de hoogte zijn gesteld van de zittingsdatum, zijn zij niet ter terechtzitting verschenen. Evenmin is een schriftelijke slachtofferverklaring ingediend. Van het slachtofferloket van het arrondissementsparket Limburg heeft de rechtbank begrepen dat zij het gebeuren willen afsluiten. Over de nadere gevolgen van het ongeval voor [slachtoffer 2] en voor de (andere) nabestaanden van [slachtoffer 1] is de rechtbank daardoor niet op de hoogte geraakt. Niettemin is het een feit van algemene bekendheid dat een ongeval als het onderhavige bij de nabestaanden veel leed, verdriet, onmacht en onbegrip teweeg kan brengen. In dit geval is een man zijn vrouw verloren, een zoon zijn moeder, een schoondochter haar schoonmoeder en twee kinderen hun oma. Voorts heeft een jonge vrouw zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten een breuk van de linkerheupkom in het bekken. Dit zal haar in grote mate hebben gehinderd in haar normale, dagelijkse bezigheden. Wat het geheel wellicht nog schrijnender maakt, is dat voornoemde nabestaanden bij het ongeval aanwezig waren. De man van [slachtoffer 1] heeft alles zien gebeuren, terwijl de anderen de directe nasleep van het ongeval hebben meegekregen.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat ook de verdachte en zijn partner gebukt gaan onder hetgeen is voorgevallen. Het ongeval en de dramatische gevolgen ervan grijpen verdachte nog steeds erg aan.
De rechtbank hecht eraan om voorop te stellen dat bij schuld als begrip bij de straftoemeting het beginsel ‘straf naar de mate van schuld’ past. Dat betekent dat de hoogte van de straf afhankelijk is van de mate van schuld. Hoe meer schuld iemand heeft, des te hoger zal de op te leggen straf behoren te zijn. Dit beginsel komt onder meer tot uitdrukking in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Het oriëntatiepunt voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout en een dodelijk slachtoffer, is een taakstraf van 240 uur en een rijontzegging van één jaar. Bij een grove verkeersfout met een dodelijk slachtoffer adviseren de oriëntatiepunten een gevangenisstraf van 6 maanden en een rijontzegging van 2 jaar. Bij roekeloos rijden met een dodelijk slachtoffer wordt een gevangenisstraf van 8 maanden en een rijontzegging van 3 jaar geadviseerd.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij voornoemd oriëntatiepunt waarbij sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout en een dodelijk slachtoffer. Hoewel er ook nog een slachtoffer met zwaar letsel was, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte niet gerede is. Verdachte is een man van 60 jaar oud die in zijn leven nog nooit voor een verkeersovertreding is veroordeeld. Hij kom thans voor het eerst vanwege weggedrag met justitie in aanraking, terwijl gebleken is dat verdachte een intensieve verkeersdeelnemer was en talloze malen dergelijke vrachten vervoerd heeft. Ook voor het overige heeft verdachte amper een strafblad en heeft hij niet eerder een gevangenisstraf uitgezeten.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een taakstraf van 240 uur en zal zij de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzeggen voor de duur van één jaar. De verdediging heeft ervoor gepleit om een deels voorwaardelijke rijontzegging op te leggen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, niet met een lichtere rijontzegging kan worden volstaan.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.5 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
  • ontzegtde verdachte
    de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor
    1 jaar;
  • bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip waarop deze bijkomende straf ingaat, ingevorderd is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers, mr. A.P.A. Bisscheroux en mr. V.P. van Deventer, rechters, van wie mr. A.P.A. Bisscheroux voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 december 2014.
Buiten staat
Mr. V.P. van Deventer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen, tenzij anders vermeld, naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg Noord, District Venray/Gennep, opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2013040591 d.d. 16 oktober 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 120.
2.De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 26 november 2014.
3.Het proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 7 mei 2013 op de pagina’s 101 en 102.
4.Het proces-verbaal verhoor getuige [partner so 1] d.d. 7 mei 2013 op de pagina’s 108 en 109.
5.Het proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 16 oktober 2013 op de pagina’s 3-5.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 oktober 2013 op de pagina’s 12 en 15.
7.Eigen waarneming van de rechtbank.
8.Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 14 mei 2013 op de pagina’s 49 en 50.
9.Het proces-verbaal sporenonderzoek kleding d.d. 15 mei 2013 op de pagina’s 77 en 78.
10.Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut ‘Vergelijkend vezelonderzoek naar aanleiding van een verkeersongeval met dodelijk afloop in Wellerlooi, gemeente Bergen op 7 mei 2013’ d.d. 23 juli 2013 met zaaknummer 2013.06.06.104 op pagina 95.
11.Het afschrift van de akte van overlijden met aktenummer 200026 op pagina 120.
12.Het proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw d.d. 14 mei 2013 op de pagina’s 47 en 48.
13.Een geschrift met het opschrift GGD Limburg-Noord medische informatie d.d. 4 november 2013 op pagina 20.
14.Zie onder meer: Hoge Raad 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822.