4.4.1De bewijsmiddelen
De verdachte heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:
Op 19 juni 2013, omstreeks 16:50 uur, reed ik als bestuurder met mijn maai- en zuigmachine, met daarvoor een tractor, over de Rijksweg in Margraten. Ik kwam uit de richting van Maastricht. Ik reed op een gegeven moment langs de Sterre der Zeestraat in Margraten. Opeens stond er een mevrouw met een rollator voor de machine. Ik heb deze mevrouw van te voren niet zien staan. Ik voelde een klap. Ik ben meteen gestopt en uitgestapt en ik ben gaan kijken. Pas toen zag ik dat het twee personen waren.
Als ik het mij goed herinner, reed ik op het moment van de aanrijding 35 kilometer per uur.
Ik begrijp nog steeds niet waarom ik de dames niet heb gezien. Door de grote giek in mijn gezichtsveld ben ik gewend om ver vooruit te kijken en mij in de bestuurderscabine ook regelmatig naar rechts te buigen om om de giek heen te kijken en mijn blikveld te vergroten.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:
Op 19 juni 2013, omstreeks 17:00 uur, bevond ik mij op de Rijksweg te Margraten. Ik zat op de motorkap van mijn [geparkeerde] auto en had goed zicht op de rijbaan. De weg was vrij te overzien. Ik zag twee vrouwen over het trottoir lopen aan de andere zijde van de weg. Ter hoogte van de oversteekplaats zag ik dat de twee vrouwen de rijbaan wilden oversteken, voor mij gezien van links naar rechts. Ik zag een bermmaaimachine met afzuiging over de Rijksweg rijden in de richting van de overstekende vrouwen. Ik zag de bermmaaimachine met onverminderde snelheid zijn weg vervolgen. Toen de bermmaaimachine ter hoogte van de oversteekplaats was hoorde ik een klap en zag de rollator die de dames met zich voerden en de vrouwen onder de bermmaaimachine door vliegen. Ik ben naar de oversteekplaats gegaan en zag twee dames volledig verminkt op de rijbaan liggen.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de VerkeersOngevallenAnalyse hebben gerelateerd – zakelijk weergegeven –:
Wij hebben op 19 juni 2013, en later, een onderzoek ingesteld naar de aanleiding/oorzaak/ vermijdbaarheid van een verkeersongeval dat op 19 juni 2013, omstreeks 16:48 uur, had plaatsgevonden.
De aanrijding vond plaats op de Provincialeweg N278/Rijksweg, ter hoogte van de T‑kruising met de Sterre der Zeestraat, gelegen binnen de bebouwde kom van Margraten.
De rijbaan van de Provincialeweg N278/Rijksweg heeft ter hoogte van de plaats van het ongeval een breedte van 6,6 meter. Gezien vanuit de richting van Maastricht heeft de Provincialeweg N278/Rijksweg ter hoogte van de plaats van het ongeval een nagenoeg recht wegverloop. Ter hoogte van de T-kruising met de Sterre der Zeestraat, in dit geval ter hoogte van de plaats van het ongeval, ligt een oversteekplaats bestemd voor voetgangers en voor bestuurders van (snor)fietsen. Deze oversteekplaats is aangeduid middels kanalisatiestrepen aangebracht op het wegdek van de Provincialeweg N278/Rijksweg.
Voor wat betreft de toestand van de weg hebben wij geen bijzonderheden geconstateerd die van belang waren in de oorzaak, de toedracht of de gevolgen van het ongeval. Ten tijde van de aanrijding was het droog en licht bewolkt weer. Het wegdek was droog. Ter hoogte van de plaats van het ongeval was het zicht goed. Ten tijde van het ongeval waren er geen atmosferische omstandigheden die het zicht belemmerden. Het zicht voor het verkeer rijdende over de Provincialeweg N278/Rijksweg, komende uit de richting van Maastricht en rijdende in de richting van de T-kruising met de Sterre der Zeestraat, wordt op het wegverloop en op de aanwezigheid van andere weggebruikers, die via de oversteekplaats, gelegen ter hoogte van de T-kruising met de Sterre der Zeestraat, de rijbaan van de Provincialeweg 278/Rijksweg willen oversteken, dan wel de rijbaan aan het oversteken zijn, niet beperkt.
Het voertuigonderzoek werd op verzoek van ons verricht door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4]. Het betrokken voertuig betrof een land- of bosbouwtrekker (categorie T1) als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen. Achter deze land- of bosbouwtrekker was een aanhangwagen gekoppeld. Deze aanhangwagen had twee assen. Aan de voorzijde van de land- of bosbouwtrekker was een verwisselbaar uitrustingsstuk, onder andere bestaande uit een giek met maaibalk, gemonteerd.
Gezien vanaf de bestuurderszitplaats van de betrokken bermmaaier werd het zicht naar voren, naar voor links en naar voor rechts, in ernstige mate beperkt door de ingeklapte giek met maaibalk. Na het voertuigonderzoek werd de beperking van het zicht door de voorruit van de betrokken bermmaaier vastgesteld. Uit de AutoCad situatietekening “Zichtbeperking C” blijkt dat de bestuurder de plaats waar de betrokken voetgangsters begonnen met het oversteken van de rijbaan niet kon waarnemen vanaf iedere afstand die hij korter dan 128 meter verwijderd was van de botsplaats.
Met de betrokken bermmaaier zijn remproeven gehouden. Er is gebleken dat de bestuurder van de betrokken bermmaaier had gereden met een snelheid van ongeveer 38,9 tot 40,3 kilometer per uur.
Uitgaande van de berekende gereden snelheid door de bestuurder van de betrokken bermmaaier, in combinatie met de berekening van de vermoedelijke loopsnelheid van de voetgangsters, is gebleken dat deze bestuurder minimaal 54,9 meter en maximaal 89,6 meter van de botsplaats verwijderd was op het moment dat de beide betrokken voetgangsters begonnen met het oversteken van de rijbaan van de Provincialeweg N278/Rijksweg.
Uit deze berekeningen volgt ook dat de aanrijding niet zou hebben plaatsgevonden indien verdachte had gereden met een snelheid van minder dan 29 kilometer per uur.
In de akte van overlijden van de gemeente Eijsden-Margraten met nummer 200071 is opgenomen – zakelijk weergegeven –:
Op 19 juni 2013 te 17:15 uur is in de gemeente Eijsden-Margraten overleden: [slachtoffer 1], geboren te [geboorteplaats so 1] op [geboortedatum so 1].
In het Verslag betreffende niet-natuurlijke dood d.d. 20 juni 2013 met betrekking tot [slachtoffer 2] is opgenomen – zakelijk weergegeven –:
De lijkschouwer J.W. Syswerda, forensisch geneeskundige, verklaart dat [slachtoffer 1], geboren te [geboorteplaats so 1] op [geboortedatum so 1], op 19 juni 2013 is overleden als gevolg van direct dodelijk hersenletsel, passend bij overrijding door een motorvoertuig.
In de akte van overlijden van de gemeente Eijsden-Margraten met nummer 200072 is opgenomen – zakelijk weergegeven –:
Op 19 juni 2013 te 17:15 uur is in de gemeente Eijsden-Margraten overleden: [slachtoffer 2], geboren te [geboorteplaats so 2] op [geboortedatum so 2].
In het Verslag betreffende niet-natuurlijke dood d.d. 20 juni 2013 met betrekking tot [slachtoffer 1] is opgenomen – zakelijk weergegeven –:
De lijkschouwer J.W. Syswerda, forensisch geneeskundige, verklaart dat [slachtoffer 2], geboren te [geboorteplaats so 2] op [geboortedatum so 2], op 19 juni 2013 is overleden als gevolg van direct dodelijk letsel aan borst en buik, passend bij overrijding door een motorvoertuig.
4.4.2Het toetsingskader
Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich als bestuurder van een land- of bosbouwtrekker zodanig heeft gedragen dat door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij hij in botsing of aanrijding is gekomen met twee voetgangers die daarbij om het leven zijn gekomen.
De rechtbank moet deze zaak beoordelen naar strafrechtelijke normen. Dit betekent dat de rechtbank op de grondslag van de tenlastelegging moet beoordelen hoe de verdachte zich als verkeersdeelnemer heeft gedragen. De rechtbank stelt uitdrukkelijk voorop dat de toets niet ligt bij de vraag of verdachte als bestuurder van de bermmaaier de optimaal denkbare voorzichtigheid heeft betracht, maar hoe de gemiddelde soortgelijke verkeersdeelnemer zich in soortgelijke situaties behoort te gedragen.
Het begrip ‘schuld’ is een bestanddeel van de tenlastelegging. Dit bestanddeel is vervuld indien de verdachte een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid aan de dag heeft gelegd. Bewezen moet dus worden dat sprake is geweest van (a) onvoorzichtig handelen dat (b) verwijtbaar is, en wel (c) in aanmerkelijke mate.
a.
onvoorzichtigheid
Van onvoorzichtig handelen is sprake indien het handelen wederrechtelijk was en de gevolgen hiervan voorzienbaar waren. De gevolgen van het handelen van de verdachte kunnen daarbij alleen aan hem worden toegerekend indien:
- hij zich wederrechtelijk heeft gedragen,
- hij kon en behoorde te voorzien dat zijn gedrag tot dat gevolg kon leiden,
- dat gevolg dus vermeden had moeten worden en
- hij zijn gedrag dan ook achterwege had moeten laten.
verwijtbaarheid
Bij de verwijtbaarheid dient de onvoorzichtigheid voorafgaand aan het moment van het ongeval te worden beoordeeld.
aanmerkelijke mate
Hierbij gaat het om een grove onachtzaamheid. Beoordeeld dient te worden of verdachte zich zo gevaarlijk heeft gedragen, dat een reële mogelijkheid ontstond dat de slachtoffers gedood zouden worden.
Bij de beantwoording van de vraag of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 – in dit geval de
zeer, althans aanmerkelijke, onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid– uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, komt het aan op:
- het geheel van gedragingen van de verdachte,
- de aard en de ernst van deze gedragingen en
- de overige omstandigheden van het geval.
Dit betekent dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van de ten laste gelegde schuld. Hiervoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
Overigens kan, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit betekent dat, ook indien er, zoals in deze zaak, dodelijke slachtoffers te betreuren zijn, dit feit alleen kan worden bewezen, indien uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op zijn minst aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend is geweest.
4.4.3Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
4.4.3.1 Vaststelling van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat:
- de verdachte op 19 juni 2013 als bestuurder van een land- of bosbouwtrekker van categorie T1 heeft gereden over de Provincialeweg N278/Rijksweg te Margraten;
- aan deze land- of bosbouwtrekker een 2-assige aanhangwagen was gekoppeld;
- deze land- of bosbouwtrekker aan de voorzijde was voorzien van een verwisselbaar uitrustingsstuk, onder meer bestaande uit een giek met een maaibalk;
- de Provincialeweg N278/Rijksweg te Margraten een overzichtelijke en (nagenoeg) rechte weg is;
- de verdachte reed met een snelheid gelegen tussen 38,9 en 40,3 kilometer per uur;
- de verdachte met onverminderd hoge snelheid een oversteekplaats voor voetgangers en bestuurders van (snor)fietsen is genaderd en opgereden terwijl [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich reeds op die oversteekplaats bevonden;
- bij normaal zicht die oversteekplaats goed is waar te nemen, maar het zicht op die oversteekplaats voor de verdachte zeer ernstig werd belemmerd door voornoemde giek met maaibalk;
- verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het geheel niet heeft waargenomen totdat zij, enkele meters voor hij die oversteekplaats bereikte, recht voor zijn trekker liepen;
- de verdachte met de land- of bosbouwtrekker tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gebotst, terwijl zij als voetgangers de weg aan het oversteken waren op voornoemde oversteekplaats;
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hierdoor werden gedood.
4.4.3.2 Toepassing van het toetsingskader
De wederrechtelijkheid
De verdachte heeft verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij reed met een snelheid van ongeveer 35 kilometer per uur. Uit het technisch onderzoek blijkt echter dat hij met een hogere snelheid reed, te weten met een snelheid tussen 38,9 en 40,3 kilometer per uur. Uit de verklaring van de verdachte leidt de rechtbank wel af dat verdachte in ieder geval de bewustheid had dat hij met een te hoge snelheid reed.
Nu op grond van artikel 22, aanhef en onder c, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1999 de maximumsnelheid voor de verdachte, als bestuurder van een land- of bosbouwtrekker, 25 kilometer per uur bedroeg en uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte reed met een snelheid tussen 38,9 en 40,3 kilometer per uur, stelt de rechtbank vast dat verdachte met een snelheid reed die fors hoger was dan de maximum toegestane snelheid. Hij heeft de maximumsnelheid immers met ongeveer 56 procent overschreden.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de verdachte zich wederrechtelijk heeft gedragen en onvoldoende heeft opgelet.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte niet in de betreffende bermmaaier had mogen rijden, omdat deze niet zou voldoen aan de in Richtlijn 2008/2/EG gestelde eisen. De rechtbank deelt dit standpunt niet en overweegt hiertoe het volgende.
In de landelijke regelgeving is de uitwerking van Richtlijn 2008/2/EG terug te vinden in bijlage IIIc, behorende bij artikel 3.4, tweede lid, van de Regeling voertuigen. Hierin is bepaald dat voertuigen van de voertuigcategorie T met de voertuigclassificatie T4.2 en T5 voor het verkrijgen van een nationale typegoedkeuring moeten voldoen aan onder meer de eisen uit Richtlijn 2008/2/EG. Verdachte bestuurde echter een voertuig met de voertuigclassificatie T1. Volgens de landelijke regelgeving hoeft een dergelijk voertuig niet te voldoen aan deze Richtlijn. Overigens is het doel van de Richtlijn niet het strafbaar stellen van het besturen van bepaalde voertuigen. De Richtlijn heeft het oog op het al dan niet mogen onthouden van de typegoedkeuring aan bepaalde voertuigen.
De voorzienbaarheid
De verdachte heeft met een fors hogere snelheid gereden dan de maximumsnelheid ter plaatse, terwijl zijn zicht in beginsel zodanig beperkt was dat hij de plaats waar de betrokken voetgangsters begonnen met het oversteken van de rijbaan niet kon waarnemen vanaf iedere afstand die hij korter dan 128 meter verwijderd was van de botsplaats. Verdachte was op de hoogte van deze dode hoek. Ter terechtzitting heeft hij immers verklaard dat hij regelmatig schuin op de bestuurdersstoel van het voertuig ging/gaat zitten, opdat hij dan meer zicht heeft om de giek met maaibalk heen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte ten minste de laatste 54,9 meter voor de botsplaats zich er niet meer van heeft vergewist of er voetgangers (of ander verkeer) bezig was met het oversteken van de weg ter hoogte van de betreffende oversteekplaats.
De verdachte had moeten voorzien dat hij door zijn handelen, bestaande uit het te hard rijden met een zeer beperkt zicht, andere verkeersdeelnemers over het hoofd zou kunnen zien met, gelet op de aard en omvang van zijn voertuig, mogelijk fatale gevolgen. Dit gedrag had hij dan ook achterwege moeten laten.
De verwijtbaarheid
Op grond van het vorenstaande is het gedrag van de verdachte verwijtbaar.
Aanmerkelijke mate
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid vanwege de combinatie van de te hoge snelheid, het zeer beperkte zicht en de aard en omvang van het voertuig. Daarbij mag van de verdachte, als beroepsmatig bestuurder van de bermmaaier, uiterste oplettendheid worden gevergd ten aanzien van de mogelijkheid dat zich in zijn dode hoek een andere verkeersdeelnemer bevindt.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat van
zeeronvoorzichtig en/of onoplettend handelen door de verdachte geen sprake is, nu aan hem, naast de snelheidsoverschrijding in combinatie met het zeer beperkte zicht, geen ander verwijtbaar handelen kan worden toegerekend.
4.4.3.3 Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit bewezen, zoals omschreven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.