ECLI:NL:RBLIM:2014:10078

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
03/700171-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensenhandel in de zaak tegen verdachte met betrekking tot seksuele uitbuiting

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 november 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel, specifiek het aanwerven en ontvoeren van een vrouw met het oog op seksuele handelingen. De verdachte werd verdacht van het vervoeren van [slachtoffer 1] van Duitsland naar Nederland, met de intentie haar beschikbaar te stellen voor prostitutie. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 10 november 2014 gevoerd, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl de verdediging betoogde dat er geen bewijs was voor het bestanddeel 'ertoe brengen'.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 maart 2014 een auto bestuurde met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Tijdens een controle aan de grens werd de verdachte aangehouden. De verklaringen van de betrokkenen wezen op een situatie waarin [slachtoffer 1] zelf had gekozen om in de prostitutie te werken en dat er geen sprake was van een beknotting van haar vrijheid. De rechtbank heeft de uitleg van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen bewijs was dat de verdachte enige handeling had verricht die een schakel vormde in de keten van gebeurtenissen die tot de prostitutie van [slachtoffer 1] leidde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging en heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs voor een verwijtbare bijdrage aan de beknotting van de vrijheid van de betrokkenen in zaken van mensenhandel.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700171-14
Datum uitspraak : 24 november 2014
Tegenspraak overeenkomstig artikel 279 Wetboek van Strafvordering
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier ten lande.
Raadsvrouw is mr. K.M.S. Bal, advocaat te Utrecht, waarnemende voor haar kantoorgenoot mr. D.C. Vlielander.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 november 2014.
De rechtbank heeft op 10 november 2014 gehoord: de officier van justitie en de op voet van artikel 279 Sv gemachtigde raadsvrouw.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake de verdenking dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2014 in de gemeente Vaals, in elk geval in
Nederland en/of in de Bondsrepubliek Duitsland een ander of anderen, te weten
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd met
het oogmerk die [slachtoffer 1] in een ander land, namelijk vanuit Duitsland naar
Nederland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling.
De rechtbank merkt op dat na de zinsnede “met het oogmerk die” alleen de naam [slachtoffer 1] in de tekst van de tenlastelegging is opgenomen. De naam [slachtoffer 2] ontbreekt. De rechtbank ziet dat evenwel als een kennelijke misslag en zal de tekst van de tenlastelegging verbeterd lezen en wel in die zin dat na “die [slachtoffer 1]” de zinsnede “en/of [slachtoffer 2]” wordt ingelezen.
Verdachte is door deze verbeterde lezing niet in zijn verdediging geschaad.
3.
De beoordeling van het bewijs [1]
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en heeft daartoe aangevoerd dat verdachte twee vrouwen heeft vervoerd van Duitsland naar Nederland terwijl verdachte wist dat ze in de prostitutie gingen werken. De officier van justitie heeft gewezen op de omstandigheid dat het bestanddeel “ertoe brengen” een feitelijk begrip is en verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 10 september 2013.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Ze heeft opgemerkt dat het bestanddeel “ertoe brengen” niet bewezen kan worden verklaard, nu verdachte geen handeling of gedraging heeft verricht tegen een persoon ertoe strekkende deze te belemmeren in vrijheid met prostitutie op te houden. Ook was er in haar visie geen sprake van “ontvoeren”.
4.3
Het oordeel van de rechtbankNaar aanleiding van de Nucleair Security Summit die in Nederland plaatsvindt, heeft Nederland voor de periode 14 maart 2014 tot en met 28 maart 2014 herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen afgekondigd.
Op 20 maart 2014 te 14:00 uur wordt dan een Peugeot 206 met drie inzittenden gecontroleerd bij de grensdoorlaatpost aan de Maastrichterlaan in Vaals. De verdachte bestuurt de auto. Als bijrijder bevindt zich [slachtoffer 2] in de auto. Zij identificeert zich met een Nederlandse identiteitskaart. [slachtoffer 1] bevindt zich als passagier in de auto. [2] Zij identificeert zich met een geldige Bulgaarse identiteitskaart.
De verdachte verklaart dat ze onderweg zijn naar Vaals. De bijrijder [slachtoffer 2] verklaart dat zij de bestuurder alleen kent van het uitgaansleven in Arnhem en dat hij haar heeft opgehaald in Arnhem om naar een feestje te gaan in Vaals.
Passagier [slachtoffer 1] verklaart dat zij de bijrijder niet kent en dat ze door de verdachte in Aken is opgehaald. Zij zijn onderweg naar [naam bordeel] (bordeel) in Vaals waar zij sinds een jaar werkt. [3]
[slachtoffer 2] en verdachte worden daarop aangehouden op de verdenking dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan, kort gezegd, mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1].
De verdachte verklaart op 20 maart 2014 dat hij weet dat het Bulgaarse meisje in de prostitutie werkt en dat hij haar naar haar werkplek [naam bordeel] zou brengen. Hij heeft haar opgehaald op het station in Aken. [slachtoffer 2] heeft hij in Arnhem opgehaald. [4]
[slachtoffer 1] verklaart op 20 maart 2014 dat ze in de prostitutie werkzaam is bij de saunaclub [naam bordeel] en dat ze woonachtig is in Duitsland. Ze heeft verdachte gebeld en gevraagd of hij haar naar haar werk wilde brengen. Verdachte is toen naar Hamm gekomen en hij heeft haar vervolgens naar haar werk willen brengen. [5]
[slachtoffer 2] wil geen verklaring afleggen. Zij heeft wel een intakegesprek gehad met de politie naar aanleiding van de aanhouding van verdachte. Uit dit gesprek zijn volgens de politie geen signalen/aanwijzingen voor uitbuiting naar voren gekomen. In dit gesprek heeft ze verklaard dat ze afleiding probeert te zoeken door nieuwe dingen te proberen. Ze wilde proberen of het werken in een club iets voor haar is. Verdachte heeft haar in Arnhem opgehaald en wilde met haar naar een club in Nederland, dicht bij de grens met Duitsland rijden. Ze hebben een meisje in Duitsland opgehaald. [6]
De tekst van de tenlastelegging is gestoeld op artikel 273f, eerste lid, onder 3 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr).
Omtrent de uitleg van dit artikellid overweegt de rechtbank als volgt.
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 september 2013 (ECLI: NL:HR:2013:670) moet artikel 273f, eerste lid, onder 3 WvSr, aldus worden uitgelegd dat het oogmerk van verdachte erop gericht moet zijn dat de betrokkene zich in een ander land dan waar deze is aangeworven, medegenomen of ontvoerd, beschikbaar stelt tot het verrichten van de in dat artikel bedoelde handelingen.
Hier moet worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] door verdachte in Nederland is opgehaald om in Nederland in een club te gaan werken. Weliswaar heeft verdachte onderweg naar de club de grens met Duitsland overschreden en is vanuit Duitsland weer Nederland ingereden, maar dat maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat gezegd kan worden dat [slachtoffer 2] in Duitsland is aangeworven, meegenomen of ontvoerd.
Onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 oktober 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:4705) gaat de rechtbank er met het hof vanuit dat met het bepaalde in artikel 273f, eerste lid, onder 3 WvSr wordt beoogd te voorkomen dat door enige handeling van een persoon (of organisatie), op welke wijze en op welk moment dan ook verricht, een andere (al dan niet kwetsbare) meerderjarige persoon in een situatie terechtkomt, waarin zijn vrijheid door een derde wordt of kan worden beperkt. Degene die een persoon naar een plaats (in een ander land) vervoert om de prostitutie te bedrijven, waar die persoon zelf voor heeft gekozen, zou aan zo een vrijheidsbeperking een bijdrage kunnen leveren als die persoon op de plaats van bestemming het risico loopt in zijn vrijheid te worden beperkt.
Hier moet worden vastgesteld dat op basis van het voorliggende dossier niet kan worden gezegd dat verdachte, al dan niet onder aanwending van ongeoorloofde middelen, enige handeling heeft ondernomen, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat die handeling een schakel vormde in de keten van gebeurtenissen die het belanden van [slachtoffer 1] in de prostitutie in Nederland ten gevolge had. Weliswaar dient “het ertoe brengen zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen” ruim te worden geïnterpreteerd, maar naar het oordeel van de rechtbank moet voor een bewezenverklaring te allen tijde sprake zijn van enige verwijtbare bijdrage aan een beknotting van de vrijheid van de persoon die zich prostitueert. Van een dergelijke verwijtbare bijdrage aan een beknotting van de vrijheid van [slachtoffer 1] is de rechtbank echter niet gebleken.
Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.

4.De beslissing

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en mr. J.A.A.C. Claessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 november 2014.
Buiten staat
Mr. J.A.A.C. Claessen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL27YL/14-001494 d.d. 30 mei 2014 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Het proces-verbaal d.d. 20 maart 2014, pagina 53.
3.Het proces-verbaal d.d. 20 maart 2014, pagina 54.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 30 en 31.
5.Het proces-verbaal van getuigenverhoor [slachtoffer 1] d.d. 20 maart 2014, pagina 40.
6.Het proces-verbaal, pagina 42 en 43.