ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ6173

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
W 2 / 2013
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kinderrechter in een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft verzoekster op 25 februari 2013 een wrakingsverzoek ingediend tegen de kinderrechter die belast was met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van haar minderjarige zoon. Verzoekster was van mening dat de rechter partijdig was, omdat zij had geweigerd om op voorhand videomateriaal te bekijken dat verzoekster wilde aanleveren ter ondersteuning van haar verweer. De kinderrechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat de gang van zaken correct was en dat de noodzaak om het videomateriaal te bekijken ter zitting besproken zou worden. De wrakingskamer heeft het verzoek op 26 maart 2013 behandeld, waarbij verzoekster zich om gezondheidsredenen had afgemeld maar geen bezwaar had tegen een behandeling zonder haar aanwezigheid. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De beslissing om het videomateriaal niet vooraf te bekijken werd als gebruikelijk beschouwd en niet als een indicatie van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en afgewezen, met de overweging dat de rechterlijke onpartijdigheid niet in het geding was. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
B E S L I S S I N G
op het verzoek tot wraking van mr. [de rechter] (verder: de rechter), ingediend bij twee brieven van 25 februari 2013, door [de verzoekster], wonende aan de [adres], te [woonplaats] (verder: verzoekster).
1. Procesverloop
1.1. Door verzoekster is bij brieven van 25 februari 2013 een verzoek tot wraking gedaan van de rechter, behandelend kinderrechter in de zaak met betrekking tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van haar minderjarige zoon [de minderjarige].
1.2. De hiervoor genoemde rechter heeft de wrakingskamer laten weten dat zij niet in het wrakingsverzoek berust en dat zij niet wenst te worden gehoord. De rechter heeft een schriftelijke reactie op het verzoek ter kennis van de wrakingskamer gebracht. Afschrift daarvan is aan verzoekster gestuurd.
1.3. De wrakingskamer heeft het verzoek op 26 maart 2013 ter openbare zitting behandeld. Verzoekster heeft te voren telefonisch meegedeeld wegens ziekte niet te verschijnen en er geen bezwaar tegen te hebben dat de wrakingskamer het verzoek buiten haar aanwezigheid behandelt. De wrakingskamer heeft direct mondeling uitspraak gedaan.
2. De feiten
Verzoekster heeft de rechtbank telefonisch op 25 februari 2013 verzocht in verband met de zitting, aanvankelijk gepland op 21 maart en verplaatst naar 28 maart a.s. om in het kader van verweer videomateriaal te mogen aanleveren. Verzoekster heeft gesteld dat haar door de griffier is meegedeeld dat dit niet werd toegestaan, maar dat zij beeld- en geluidsdragers wel mee mocht nemen naar de zitting en dat ter zitting zou worden beoordeeld of het nodig is om beelden te bekijken.
3. De gronden van het wrakingsverzoek
Verzoekster heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat een kinderrechter veelal blind vaart op de advisering door het Bureau Jeugdzorg zonder daarover kritische vragen te stellen, terwijl haar nu door de weigering videomateriaal in te dienen en te laten bekijken de mogelijkheid wordt ontnomen om het ongelijk van Bureau Jeugdzorg aan te tonen. Deze weigering van de rechter om op voorhand het aangeboden videomateriaal te ontvangen en te bekijken heeft bij verzoekster de schijn van partijdigheid in het voordeel van Bureau Jeugdzorg Limburg gewekt.
4. Het standpunt van de rechter
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie van 4 maart 2013 verklaard dat de gang van zaken zoals door verzoekster is beschreven correct is. De rechter stelt inderdaad te hebben aangegeven niet op voorhand beeldmateriaal te zullen bekijken, maar dat de noodzaak daarvan op zitting bespreekbaar zal worden gemaakt. Indien dan blijkt dat het voor de beoordeling van het verzoek toegevoegde waarde heeft de beelden te zien, dan kunnen deze op zitting worden getoond, zodat alle partijen daarvan kennis kunnen nemen en daarop kunnen reageren. De rechter stelt dat dit de gebruikelijke gang van zaken is en is van mening dat hiermee op geen enkele wijze de schijn van partijdigheid wordt gewekt.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1. De wrakingskamer beoordeelt of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of er sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook schijn van partijdigheid van belang is.
5.2. Voor zover is beoogd te stellen dat de rechter door de wijze waarop de griffier verzoeksters vraag over het overleggen van videomateriaal de schijn van partijdigheid zou hebben gewekt, is de wrakingskamer van oordeel dat deze beslissing vanuit proceseconomie kan worden verantwoord. Een dergelijke procesbeslissing levert in beginsel geen feit of omstandigheid op waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Dit is alleen anders, indien een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (subjectieve partijdigheid), althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (objectieve partijdigheid). In de beantwoording van verzoeksters vraag op de beschreven wijze ziet de wrakingskamer geen aanwijzing voor vooringenomenheid, laat staan een zwaarwegende aanwijzing.
5.3. De wrakingskamer onderschrijft hetgeen verzoekster als uitgangspunt neemt, te weten dat een rechter op basis van alle feiten en omstandigheden in een individuele zaak tot een rechtvaardige beslissing moet komen. Ook heeft de wrakingskamer begrip voor de door verzoekster beschreven moeilijke “bewijspositie” in een zaak als de onderhavige.
Uit de weigering het materiaal op voorhand te bekijken volgt echter niet dat aan het uitgangspunt wordt getornd of dat verzoekster in haar bewijspositie wordt benadeeld en dat daaruit partijdigheid van de rechter moet worden afgeleid. Verzoekster heeft ter zitting immers de gelegenheid aan de rechter haar standpunt voor te leggen, terwijl met het bekijken van videomateriaal ter zitting, als daartoe aanleiding bestaat, ook is gewaarborgd dat alle partijen tegelijkertijd kennis nemen van het bewijsmateriaal en de gelegenheid hebben hun reactie erop te geven.
5.4. De wrakingskamer komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat er geen grond is voor het aannemen van objectiveerbare partijdigheid of een objectiveerbare schijn van partijdigheid bij de in persoon gewraakte rechter. Op grond van het bovenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De wrakingskamer van de rechtbank:
verklaart het verzoek tot wraking van mr.[de rechter] ongegrond en wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.P.F. van Dooren (voorzitter), mr. M.B.T.G. Steeghs en
mr. R.E. Bakker, bijgestaan door J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op
26 maart 2013.
w.g. J.N. Buddeke,
griffier w.g. M.P.F. van Dooren,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen de beslissing van de wrakingskamer staat geen rechtsmiddel open.