In deze zaak gaat het om de voortzetting van de arbeidsovereenkomst van een Poolse werkneemster, [eiser], met DHL Supply Chain Management B.V. De kantonrechter heeft op 14 november 2013 uitspraak gedaan in een kort geding, waarin [eiser] vorderde dat haar dienstverband met DHL stilzwijgend was voortgezet op 1 augustus 2013. DHL betwistte dit en stelde dat het dienstverband op die datum contractueel was geëindigd. De procedure begon met een mondelinge behandeling op 31 oktober 2013, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten.
De kantonrechter oordeelde dat [eiser] op 28 mei 2013 een brief had ontvangen waarin stond dat haar arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet. Ondanks dat [eiser] de inhoud van de brief niet begreep, was de kantonrechter van mening dat zij op de hoogte was van de beëindiging van haar contract. De kantonrechter concludeerde dat DHL, door de werkneemster via een uitzendbureau in dienst te houden, handelde in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Dit leidde tot de voorlopige conclusie dat de arbeidsovereenkomst op 1 augustus 2013 als voortgezet moest worden beschouwd.
De kantonrechter heeft vervolgens de vordering van [eiser] toegewezen en DHL veroordeeld tot het betalen van het loon vanaf 1 augustus 2013, alsook tot het toelaten van [eiser] tot de onderneming van DHL. De proceskosten werden eveneens aan DHL opgelegd. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat DHL onmiddellijk aan de veroordelingen moest voldoen, ongeacht een eventuele hoger beroep.