In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.H.M. Verstraten, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door F.G.E. Houtbeckers. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een Ziektewet-uitkering, die door verweerder op 25 april 2013 was geweigerd. Dit besluit werd later door verweerder in een bestreden besluit van 22 augustus 2013 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 25 oktober 2013 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en is er een getuige gehoord. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het primaire besluit niet zozeer een weigering van de uitkering betreft, maar een intrekking van een eerder toegekende uitkering. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren, en dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont. Verweerder heeft niet voldoende onderbouwd dat eiseres ten tijde van haar ziekte niet verzekerd was.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt en heeft verweerder opgedragen om binnen drie weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Tevens zijn de proceskosten aan eiseres vergoed en is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen de uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.