ECLI:NL:RBLIM:2013:4491

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juli 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
AWB-13_17126uvv en AWB-13_17125u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Tamil en de risico's bij terugkeer naar Sri Lanka

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 25 juli 2013 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Tamil die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd. Eiser, die stelt dat hij in Sri Lanka wordt gezocht door de autoriteiten, heeft meerdere keren een asielaanvraag ingediend, maar deze zijn steeds afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de aanvraag van eiser beoordeeld in het licht van de risico's die terugkerende Tamils lopen op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser heeft betoogd dat elke terugkerende Tamil een reëel risico loopt op schending van dit artikel, maar verweerder heeft dit standpunt niet onderschreven. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit van verweerder onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat alle terugkerende Tamils een reëel risico lopen en dat de informatie in het Algemeen Ambtsbericht niet voldoende is om de afwijzing van de asielaanvraag te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 juli 2013 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere overwegingen in acht moeten worden genomen. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het belang daarvan is komen te vervallen. Eiser is in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.416,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13 / 17125 en AWB 13 / 17126
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juli 2013 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr.[gemachtigde]),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (AWB 13/17125). Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (AWB 13/17126).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.
Eiser, die stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Sri Lankaanse nationaliteit te bezitten, heeft op 8 februari 2010 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van
2 augustus 2010 afgewezen omdat eiser toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd die zijn nationaliteit, identiteit en reisroute onderbouwen. Het relaas van eiser heeft niet positief overtuigd en is niet geloofwaardig geacht. Aldus is niet gebleken dat verweerder eiser een verblijfsvergunning heeft moeten verlenen op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000. Het tegen dit besluit door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zutphen, van 4 april 2011 (AWB 10/30391) ongegrond verklaard. Het besluit van 2 augustus 2010 is onherroepelijk geworden.
3.
Op 13 april 2012 heeft eiser wederom een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 23 april 2012 is de aanvraag afgewezen. De door eiser ingediende stukken zijn niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden gekwalificeerd. Bij uitspraak van 16 mei 2012 van deze rechtbank (AWB 12/13608 en AWB 12/13584) is het door eiser tegen het besluit ingediende beroep ongegrond verklaard en is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Het besluit van 23 april 2012 is hiermee in rechte komen vast te staan.
4.
Op 24 juni 2013 heeft eiser een derde aanvraag ingediend tot het verlenen van een asielvergunning voor bepaalde tijd.
5.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Eerder is reeds vastgesteld dat aan eiser kan worden toegerekend dat hij onvoldoende documenten heeft overgelegd om zijn nationaliteit, identiteit en reisroute te kunnen vaststellen. Nog altijd is niet gebleken dat er een verschoonbare reden is voor het ontbreken van deze documenten. Van eisers asielrelaas moet positieve overtuigingskracht uitgaan teneinde geloofwaardig te worden geacht. Verweerder heeft overwogen dat van eisers verklaringen over het vluchten van zijn familieleden naar India en het aldaar indienen van een asielverzoek positieve overtuigingskracht uitgaat. Deze verklaringen worden geloofwaardig geacht. Evenwel kan niet worden opgemaakt om welke reden eisers familie is gevlucht, zodat onduidelijk is of de vlucht het gevolg is van de door eiser beschreven problemen met de autoriteiten en eisers gestelde banden met de Tamiltijgers. Door het overleggen van voornoemde documenten heeft eiser zijn eerdere verklaringen en asielrelaas niet alsnog geloofwaardig gemaakt, aldus verweerder. Daarnaast is niet gebleken dat eiser op grond van in het landgebonden asielbeleid genoemde risicofactoren behoort tot een groep die systematisch wordt blootgesteld aan schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tevens is niet gebleken dat eiser behoort tot een door de Staatssecretaris aangewezen kwetsbare minderheidsgroep in zijn land van herkomst.
6.
Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van nieuwe feiten en veranderde omstandigheden nu zijn ouders en broer in India asiel hebben aangevraagd. Eisers asielverzoek dient gelet hierop (opnieuw) inhoudelijk te worden beoordeeld. Voorts verwijst eiser naar een uitspraak van de deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem (AWB 12/26942) van
26 april 2013. Ten slotte is gewezen op een brief die verweerder in het kader van een lopende beroepsprocedure bij deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, aan de rechtbank heeft gestuurd.
7.
Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
8.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van
19 februari 1998 (JV 1998/45) voordoen.
9.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een hernieuwde toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
10.
Aan de orde is de vraag of eiser in het kader van zijn herhaalde asielaanvraag nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd.
11.
Eiser heeft aan de huidige aanvraag ten grondslag gelegd dat hij nog altijd in Sri Lanka wordt gezocht door de militairen en de autoriteiten. Daarnaast houdt hij vol dat zijn oudere broers actief waren voor de Tamiltijgers en dat dit bekend was bij de autoriteiten. Eiser stelt dat zijn gezin als pro-Tamiltijger werd gezien en dat zij daarom allerlei problemen hadden. Ter onderbouwing van zijn herhaalde aanvraag heeft eiser aangevoerd dat hij sinds februari 2013 op de hoogte is van de omstandigheid dat zijn vader, moeder en oudere broer in 2010 zijn gevlucht naar India waar zij asiel hebben gevraagd. Eiser heeft een drietal certificaten van de Austinpatti Policie Station van het Madurai District inzake zijn vader, moeder en oudere broer overgelegd, een document van het Uchapatti Refugees Camp betreffende de verhuizing van zijn familie en een drietal Sri Lanka Refugee-Photo Identity Cards van zijn vader, moeder en oudere broer.
12.
Met betrekking tot de door eiser ingebrachte documenten waaruit kan worden afgeleid dat zijn vader, moeder en oudere broer in India asiel hebben aangevraagd, overweegt de voorzieningenrechter dat deze stukken weliswaar na de eerdere aanvragen van eiser door hem zijn ingebracht en dit niet eerder had kunnen plaatsvinden, maar deze stukken kunnen niet nopen tot een wijziging van het standpunt verwoord in het besluit van
2 augustus 2010. Immers, uit de door eiser overgelegde stukken kan niet worden afgeleid waarom de familieleden in India bescherming hebben gezocht en of de (gestelde) problemen van eiser hiertoe aanleiding waren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen deze documenten daarom niet worden aangemerkt als nieuwe feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
13.
Eiser stelt dat hem op grond van zijn nieuwe asielrelaas niet (meer) kan worden tegengeworpen dat hij geen reis- of identiteitsdocumenten heeft overgelegd. De voorzieningenrechter constateert aan de hand van eisers verklaringen dat hij Nederland niet heeft verlaten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in dit kader rechtens relevante nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd anders dan de situatie ten tijde van zijn eerste asielaanvraag op grond waarvan tot het onherroepelijk geworden besluit van 2 augustus 2010 is gekomen.
14.
Eiser heeft voorts gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 26 april 2013, waarin is geoordeeld dat de door de vreemdeling overgelegde stukken een nieuw feit of veranderde omstandigheid in het kader van een (mogelijk) beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 oplevert. Volgens eiser volgt uit de rapporten dat elke terugkerende Tamil een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft zelf geen rapporten overgelegd, maar heeft volstaan met een verwijzing naar de uitspraak van 26 april 2013.
15.
Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat (een wijziging in) jurisprudentie geen rechtens relevant nieuw feit of veranderde omstandigheid oplevert. Nu sprake is van een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM en dit een absoluut recht is, is een nadere beoordeling noodzakelijk. Verweerder heeft gewezen op de omstandigheid dat in de uitspraak van 26 april 2013 het Algemeen Ambtsbericht van 2011 inzake Sri Lanka van toepassing was. De door de vreemdeling in die zaak overgelegde rapporten dateren van na de verslagperiode van het Algemeen Ambtsbericht van 2011 en zijn in die zaak derhalve (deels) als nova aangemerkt. In de onderhavige zaak ligt dat – vanwege het recente Algemeen Ambtsbericht – anders, aldus verweerder.
16.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de enkele verwijzing naar de uitspraak van
26 april 2013 en de daarin genoemde rapporten, geen nieuw feit of veranderde omstandigheid oplevert als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. In de onderhavige zaak heeft verweerder het Algemeen Ambtsbericht van juni 2013 inzake Sri Lanka toegepast. Het Algemeen Ambtsbericht beslaat de periode van augustus 2011 tot en met april 2013. De door eiser aangehaalde uitspraak van 26 april 2013 en de daarin genoemde stukken dateren van voor het einde van de verslagperiode van het Algemeen Ambtsbericht van juni 2013.
17.
Eiser heeft vervolgens betoogd dat elke terugkerende Tamil een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. In dat kader heeft eiser gewezen op de correspondentie in de procedure AWB 13/848 bij deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. In die procedure heeft de rechtbank het onderzoek heropend en vragen gesteld aan verweerder over het Algemeen Ambtsbericht van juni 2013. De rechtbank heeft twee vragen gesteld aan verweerder: “Wordt aanleiding gezien voor een nader standpunt?” en: “Hoe verhoudt het ambtsbericht zich tot de door eiser overgelegde rapporten met betrekking tot de situatie voor terugkerende Tamils in Sri Lanka?” Verweerder heeft in die procedure per brief van 2 juli 2013 aan de rechtbank het volgende laten weten:
“Gezien de nieuwe informatie uit voormeld ambtsbericht beraadt verweerder zich thans over de vraag tot welke beleidsconsequenties deze informatie zou moeten leiden. Directie Migratie Beleid zal daartoe een zogenaamde Landennota opstellen en afhankelijk van de conclusies daarvan zal de inhoud middels een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer worden aangeboden.
Gelet op het vorenstaande is verweerder vooralsnog niet in staat om een inhoudelijk standpunt in te nemen met betrekking tot de vraag hoe voormeld ambtsbericht zich verhoudt tot de door eiser overgelegde rapporten met betrekking tot de situatie voor terugkerende Tamils in Sri Lanka.
Mede gezien het aanstaande zomerreces verzoek ik uw rechtbank vier weken uitstel te verlenen voor de beantwoording van uw vraag.”
18.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat, wat de uitkomst in die procedure ook is, dit geen andere situatie voor eiser zal opleveren. Op basis van de individuele toets die verweerder heeft uitgevoerd, waarbij van belang is dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is bevonden, is geconcludeerd dat er geen reden is dat eiser niet kan terugkeren naar Sri Lanka. Als elke terugkerende Tamil een reëel risico zou lopen op schending van artikel 3 van het EVRM, dan was deze informatie opgenomen in het Algemeen Ambtsbericht. Verweerder heeft beoordeeld of de risicofactoren genoemd in de UNHCR Eligibility Guidelines for Assessing then International Protection Needs of Asylum-seekers from Sri Lanka van 21 december 2012 van toepassing zijn op eiser. Gelet op het Algemeen Ambtsbericht acht verweerder deze toets voldoende. Verweerder heeft voorts gewezen op de brief die de directeur Consulaire Zaken en Migratiebeleid op
6 juni 2013 heeft gestuurd aan de Directie Migratiebeleid. Uit deze brief volgt dat ook andere landen geen groepsgewijs beschermingsbeleid toepassen en dat gedwongen terugkeer van afgewezen Sri Lankaanse asielzoekers en illegalen, ook Tamils, plaatsvindt.
19.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Weliswaar is niet gebleken welke rapporten de vreemdeling in de procedure AWB 13/848 heeft overgelegd, maar uit de overgelegde correspondentie leidt de voorzieningenrechter af dat die rapporten betrekking hebben op alle terugkerende Tamils. Kennelijk is de inhoud van die rapporten zodanig dat verweerder enkele weken de tijd nodig heeft om zich te beraden over een reactie. De enkele stelling van verweerder dat, als terugkerende Tamils een risico zouden lopen, dit in het ambtsbericht had gestaan, acht de voorzieningenrechter ontoereikend. Immers, als er geen onduidelijkheid bestond over terugkerende Tamils, zou het niet nodig zijn om een Landennota in aanvulling op het Algemeen Ambtsbericht op te stellen en zou verweerder in die procedure niet om uitstel hebben gevraagd voor het geven van een inhoudelijke reactie. Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden of alle terugkerende Tamils een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Niet in geschil is dat eiser Tamil is, zodat niet duidelijk is of hij een reëel risico loopt bij terugkeer naar Sri Lanka. Het bestreden besluit is daarmee onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
20.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting verklaard, dat de reactie van verweerder in de procedure AWB 12/848 (veel) langer op zich zal laten wachten dan de genoemde vier weken. Nu verweerder geen duidelijkheid kon geven op welke termijn de Landennota zal worden uitgebracht en verweerder, ondanks deze onduidelijkheid, de onderhavige zaak in de Algemene Asielprocedure heeft behandeld, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:51a van de Awb (de bestuurlijke lus).
21.
De voorzieningenrechter geeft aan verweerder de opdracht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is aan het verzoek om voorlopige voorziening het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
22.
De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in de beroepszaak voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en wegingsfactor 1,0). Aangezien het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet ten onrechte is ingediend, ziet de voorzieningenrechter voorts reden één punt toe te kennen voor het indienen van het verzoekschrift. Voor het verschijnen ter zitting wordt, gelet op de proceskostenveroordeling in de beroepszaak, geen punt toegekend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 2 juli 2013;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.416,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.H. Bosgoed, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 juli 2013.
w.g. A. Bosgoed,
griffier
w.g. mr. K.M.P. Jacobs,
voorzieningenrechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 juli 2013.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.