ECLI:NL:RBLIM:2013:4440

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
AWB-13_17068u en AWB-13_17070uvv
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de verantwoordelijkheid van lidstaten voor asielverzoeken

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese eiser en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 2 juli 2013 door de staatssecretaris was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder stelde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van het asielverzoek van eiser, aangezien zijn vingerafdrukken eerder in Italië waren geregistreerd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd waarom de aanvraag van eiser was afgewezen. Eiser had verklaard dat hij in Italië een verblijfsvergunning had verkregen en dat hij zonder problemen naar Italië was teruggekeerd. De voorzieningenrechter vond dat de staatssecretaris had moeten onderzoeken of eiser daadwerkelijk in het bezit was van een verblijfsvergunning in Italië, en dat het niet voldoende was om te stellen dat het op de weg van eiser lag om dit te bewijzen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en ontbeerde een deugdelijke motivering.

Als gevolg hiervan verklaarde de voorzieningenrechter het beroep van eiser gegrond, vernietigde het besluit van 2 juli 2013 en gaf de staatssecretaris de opdracht om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat eiser door de gegrondverklaring van zijn beroep rechtmatig verblijf had verkregen. De staatssecretaris werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.416,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13 / 17068 en AWB 13 / 17070
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 juli 2013 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. J.W.J. van den Broek),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (AWB 13/17068). Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (AWB 13/17070).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. P.J. van den Hoogen, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was een tolk aanwezig.

Overwegingen

1.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.
Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Eritrese nationaliteit. Op
26 juni 2013 heeft eiser de hiervoor genoemde aanvraag ingediend. Eiser heeft tijdens het verkort eerste gehoor, ander land verantwoordelijk, verklaard dat in Italië op 6 december 2006 vingerafdrukken zijn afgenomen en dat hij in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning aldaar. Eiser heeft verder verklaard dat hij in de periode van december 2010 tot mei 2011 in Soedan heeft verbleven, dat hij met een paspoort heeft gereisd en dat hij daarna is teruggekeerd naar Italië. Hij heeft verder verklaard geen problemen te hebben ondervonden om terug te keren naar Italië. Eiser heeft verklaard dat hij over een document beschikte, maar verder niets kreeg in Italië. In de correcties en aanvullingen heeft de gemachtigde van eiser bevestigd dat eiser in Italië in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning.
3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. Uit onderzoek door middel van het Eurodacsysteem is verweerder gebleken dat de vingerafdrukken van eiser in dit systeem zijn opgenomen in verband met een asielaanvraag in Italië op 6 december 2006. Gelet op het bepaalde in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van de Europese Unie van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Verordening), heeft verweerder de autoriteiten van Italië op 31 mei 2013 verzocht eiser terug te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben niet binnen de gestelde termijn van twee weken gereageerd op het verzoek. Daarmee staat sinds 15 juni 2013 de verantwoordelijkheid van Italië vast. Op 18 juni 2013 hebben de Italiaanse autoriteiten hun verantwoordelijkheid schriftelijk bevestigd.
4.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt dat de Nederlandse autoriteiten (onverplicht) het asielverzoek aan zich had moeten trekken nu zijn echtgenote en twee kinderen rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Eiser is tevens van mening dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. In dit kader noemt eiser de algemene leefomstandigheden in Italië en wordt gewezen op een rapport van Aida Asylum Information Database, het National Country Report over Italië van juli 2013. Voorts stelt eiser dat hij in Italië niet de opvang en voorzieningen verkrijgt waar hij recht op heeft.
5.
Op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling op grond van een verdragsbepaling tussen Nederland en een ander land zal worden overgedragen aan dat land van eerder verblijf, terwijl dat land partij is bij het Vluchtelingenverdrag, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (AFV), dan wel zich anderszins heeft verplicht artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het AFV, na te leven.
6.
De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder op juiste gronden de aanvraag van eiser heeft afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter aan de orde gesteld of de Verordening van toepassing is. Indien eiser beschikt over een verblijfsvergunning asiel in een ander land, gelden de bepalingen van de Verordening immers niet.
7.
Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet van toepassing is. De aanvraag van eiser is terecht afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Zo is uit het Eurodacsysteem gebleken dat eiser op 6 december 2006 in Italië een asielverzoek heeft ingediend, maar heeft hij geen eenduidige verklaringen afgelegd over de vergunning die hij daar had. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat het op de weg van eiser ligt om zijn standpunt dat hij in Italië in het bezit was gesteld van een verblijfsvergunning te onderbouwen door – bijvoorbeeld – zijn Italiaanse verblijfsvergunning mee te nemen. In het bestreden besluit heeft verweerder daarentegen aangenomen dat eiser beschikt over een verblijfsvergunning in Italië en dat aldaar reeds een beslissing is genomen op zijn asielaanvraag.
8.
De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in diens ter zitting ingenomen standpunt en is van oordeel dat het aan verweerder is om, indien daartoe concrete aanknopingspunten aanwezig zijn, nadere informatie te verkrijgen of een vreemdeling in een ander land waar de Verordening van toepassing is een verblijfsvergunning heeft. In het onderhavige geval heeft eiser verklaard dat hij in Italië in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning, heeft zijn gemachtigde deze verklaring bevestigd, heeft eiser verklaard dat hij met een paspoort naar een derde land is gereisd en dat hij zonder problemen heeft kunnen terugkeren naar Italië. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moeten deze verklaringen worden aangemerkt als concrete aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat eiser in het bezit is van een verblijfsvergunning in Italië. Daarbij komt dat verweerder hier zelf ook van is uitgegaan in het bestreden besluit. Dat het op de weg van eiser had gelegen om zijn verblijfsvergunning uit Italië mee te nemen, zoals verweerder heeft gesteld is juist, maar kan niet van doorslaggevend belang worden geacht. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat verweerder een eigen verantwoordelijkheid heeft om te bepalen welk land op welke grondslag verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek. Verweerder heeft daarbij meer mogelijkheden om onderzoek te doen en na te gaan of een vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning. Verweerder had bijvoorbeeld een verzoek om informatie kunnen indienen bij de betreffende autoriteiten op grond van artikel 21 van de Verordening.
9.
Gelet op vorenstaande overwegingen oordeelt de voorzieningenrechter dat verweerder niet afdoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag is afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
10.
Het bestreden besluit is niet op zorgvuldige wijze voorbereid en ontbeert een deugdelijke motivering. Gelet hierop is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien dan wel een bestuurlijke lus toe te passen. De voorzieningenrechter acht in dit kader van belang dat verweerder ter zitting in de gelegenheid is gesteld om een daartoe passend standpunt in te nemen, van welke gelegenheid verweerder geen gebruik heeft gemaakt. De overige door eiser aangevoerde beroepsgronden behoeven geen nadere bespreking.
11.
De voorzieningenrechter geeft aan verweerder de opdracht een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Voor toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is, nu eiser door gegrondverklaring van zijn beroep rechtmatig verblijf heeft, geen aanleiding meer.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van
€ 1.416,- (1 punten voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt
€ 472,-).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 2 juli 2013;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.416,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.H. Bosgoed, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 juli 2013.
w.g. A. Bosgoed,
griffier
w.g. mr. K.M.P. Jacobs,
voorzieningenrechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 24 juli 2013.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.