4.3.2Beschrijving van de gebeurtenissen
Getuige [Getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard.
Op 23 juni 2012 omstreeks 02:45 uur was zij in haar woning, gelegen aan de [adres] te Sittard. Ze hoorde heftige stemverheffingen en liep hierop naar het raam. Naar buiten kijkend zag ze dat een man met een geel shirt in een rechte lijn naar het latere slachtoffer toeliep en op een afstand van ongeveer een halve meter van het latere slachtoffer in een aanvallende houding bleef staan. Vervolgens haalde de man uit. Hierbij zag getuige[Getuige 1] een snelle krachtige armbeweging en een gebalde vuist. Ze hoorde hoe de borst van het slachtoffer geraakt werd; ze hoorde de lucht eruit persen. Vervolgens zag ze dat het slachtoffer door zijn knieën zakte.
Getuige [Getuige 2] heeft de klap ook gezien. Hierover heeft ze verklaard dat ze zag dat [verdachte] zijn hand tot vuist balde, zijn arm naar achteren bewoog en vervolgens met een snelle krachtige klap op het bovenlichaam van [Slachtoffer] sloeg.
De verdachte heeft hierover het volgende verklaard.
In de nacht van 23 juni 2012 liep hij de [adres] te Sittard in. Hij droeg een geel T-shirt. Een jongen, die later [Slachtoffer] bleek te zijn, stond met zijn rug tegen de gevel.De verdachte stond op een afstand van vier tot vijf meter van het slachtoffer vandaan en liep vervolgens naar [Slachtoffer] toe. Op een afstand van ongeveer een halve meter van [Slachtoffer] bleef de verdachte staan.Hierop gaf de verdachte [Slachtoffer] een vuistslag. De verdachte raakte [Slachtoffer] op zijn borst en hoorde een hol geluid. Even later zakte [Slachtoffer] in elkaar. De verdachte sloeg [Slachtoffer], omdat hij een op dat moment plaatsvindende discussie tussen [Slachtoffer] en [Betrokkene] wilde beëindigen. Het was zijn bedoeling de discussie tussen beiden te beëindigen omdat hij weg wilde gaan. Hij zou nog op stap gaan met [Betrokkene] naar de [Discotheek].
Nadat getuige[Getuige 1], die verpleegkundige is, had gezien dat het slachtoffer door zijn knieën was gezakt, ging ze naar het slachtoffer toe. Deze lag inmiddels in de stabiele zijligging. Het slachtoffer had zijn ogen open. Zijn ogen stonden glazig. Op aanspreken van het slachtoffer kreeg getuige[Getuige 1] geen reactie. Ze voelde geen hartslag aan de pols en merkte dat er geen ademhaling was. Hierop is ze met de reanimatie begonnen.
Op 23 juni 2012 omstreeks 03:15 uur reed de inmiddels gearriveerde ambulance weg met het slachtoffer naar het Orbis Medisch Centrum in de gemeente Sittard-Geleen.
Het slachtoffer is op 23 juni 2012 om 04:00 uur te Sittard-Geleen overleden.Het lichaam werd geïdentificeerd door de ouders van de overledene.Het slachtoffer is: [Slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] te Munstergeleen (hierna te noemen: [Slachtoffer]).
Bij sectie op het lichaam van [Slachtoffer] kan het overlijden goed worden verklaard door hersenfunctiestoornissen ten gevolge van herseninklemming door vochtophoping in de hersenen. De oorzaak van deze herseninklemming en vochtophoping is bij sectie (anatomisch- en histopathologisch) en toxicologisch onderzoek niet gevonden.
Dr. V. Soerdjbalie heeft in een brief aan de officier van justitie onder meer het volgende aangegeven:
Een slag tegen het bovenlichaam van [Slachtoffer] kan hebben geleid tot een hartritmestoornis ten gevolge waarvan hersenschade, vochtophoping in de hersenen en herseninklemming en overlijden is ontstaan. Het met een tot vuist gebalde hand slaan en het horen van een hol geluid kunnen deze ‘slag’ goed omschrijven. Als men het bekijkt vanuit de combinatie van de sectiebevindingen/toxicologie, waarbij er geen andere doodsoorzaak is aangetroffen, in combinatie met de toedracht, waarbij [Slachtoffer] vrijwel meteen na het oplopen van de slag/klap op de borstkas onwel werd en korte tijd later overleed, is de kans dat er een andere (ziekelijke) oorzaak voor een hartritmestoornis is geweest zeer onwaarschijnlijk. Een traumatische origine voor een hartritmestoornis, zoals een slag/klap op de borst, is vele malen waarschijnlijker dan een andere (ziekelijke) oorzaak voor de hartritmestoornis.
Prof.dr. A.A.M. Wilde heeft in een brief aan de officier van justitie en/of ter terechtzitting het volgende naar voren gebracht:
Het is mogelijk dat iemand door klappen/stompen op de borst plotseling onwel wordt en zelfs een actieve hartstilstand krijgt. In de medische literatuur is deze omstandigheid bekend als commotio cordis. Op een dergelijk moment treedt er plotseling een verandering op in het hartritme. Een regelmatig ritme verandert dan plotseling in een chaotisch ritme, kamerfibrilleren geheten. De hartkamers trekken dan snel en ongecoördineerd samen, waardoor er geen effectieve pompkracht meer is en het slachtoffer flauwvalt. Als er niet adequaat wordt ingegrepen overlijdt het slachtoffer. De plaats van de inslag en de timing ervan zijn hierbij cruciaal. De timing van de inslag is niet te plannen en berust op toeval, omdat die afhangt van het moment in de hartcyclus. Dit is van buitenaf niet vast te stellen.Het gaat daarbij om milliseconden.De plaats van de inslag is in de hartstreek.De klap hoeft niet heel erg hard te zijn, maar de impact van de klap moet wel voldoende krachtig zijn om het hart te bereiken. Bij niet adequaat ingrijpen, te weten door middel van reanimatie en het toebrengen van elektrische schokken, leidt de commotio cordis tot de dood. De door getuige[Getuige 1] beschreven situatie past bij het overlijden van [Slachtoffer] ten gevolge van een commotio cordis.Vrij kort na de klap is het slachtoffer in elkaar gezakt en was er effectief sprake van een hartstilstand. De getuige[Getuige 1] beschrijft duidelijk de situatie van een hartstilstand.
In het onderhavige geval is het meest waarschijnlijke scenario dat er sprake is geweest van een commotio cordis.
4.3.4De vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
4.3.4.1 Heeft de verdachte [Slachtoffer] gestompt?
Op grond van voornoemde verklaringen van getuige[Getuige 1], getuige [Getuige 2] en van de verdachte, stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 23 juni 2012 te Sittard [Slachtoffer] opzettelijk met de vuist tegen de borst heeft gestompt.
4.3.4.2 Is er met kracht gestompt?
Gelet op de beschrijving van de stomp door de getuigen[Getuige 1] en [Getuige 2] stelt de rechtbank vast dat de stomp met kracht is gegeven. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat de verdachte zelf heeft verklaard dat de stomp een snelle krachtige armbeweging kan zijn geweest. Bovendien blijkt ook uit de gevolgen van de stomp, zoals hierna nader wordt uitgelegd, dat deze met een bepaalde kracht is gegeven.
4.3.4.3 Heeft [Slachtoffer] pijn ondervonden?
Het is het een algemene ervaringsregel dat iemand die met kracht met een vuist tegen de borst wordt gestompt hiervan ook pijn ondervindt. De verdachte heeft verklaard dat hij heeft beseft dat [Slachtoffer] van zijn stomp pijn zou ondervinden.
4.3.4.4 Heeft de verdachte gehandeld met voorbedachte raad?
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Hiertoe heeft hij naar voren gebracht dat de verdachte:
- in plaats van naar zijn auto te lopen – hij wilde immers naar de [Discotheek] te Beek gaan –, achter zijn vriend [Betrokkene] aanliep, wetende dat deze verhaal wilde halen bij [Slachtoffer];
- zag dat [Betrokkene] een arm om de schouders van [Slachtoffer] had geslagen;
- zich oppompte, dan wel oplaadde, waarbij hij zijn vuisten balde en zich breed maakte;
- daarbij bedacht om [Slachtoffer] een stomp te geven;
- vervolgens een afstand van vier of vijf meter overbrugde en daarna [Slachtoffer] tegen de borst stompte.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte onvoldoende tijd heeft gehad om zich te beraden over de klap die hij heeft gegeven. Subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich hierop te beraden, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat aan contra-indicaties – tegen de vaststelling van de voorbedachte raad – meer waarde gehecht moet worden dan aan het gegeven dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden.
De verdediging heeft dan ook verzocht de verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde ‘voorbedachte raad’.
De overwegingen en het oordeel van de rechtbank
Mede naar aanleiding van de standpunten van de officier van justitie en de verdediging omtrent de voorbedachte raad, overweegt de rechtbank het volgende.
Zoals blijkt uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vergelijk Hoge Raad 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963 en Hoge Raad 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342) moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad – in dit geval het veroorzaken van pijn bij [Slachtoffer] – en zich daarvan rekenschap te geven. Om te kunnen vaststellen of in de onderhavige zaak de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, dient te worden bepaald op welk moment de verdachte het besluit heeft genomen om [Slachtoffer] te slaan.
De verdachte heeft verklaard dat zijn vriend [Betrokkene] hem op 23 juni 2012 in café ‘[Café naam]’ vertelde over een recent incident tijdens een voetbaltoernooi bij Fortuna tussen hem, [Betrokkene], en [Slachtoffer]. [Slachtoffer] en verdachte kenden elkaar over en weer niet. [Betrokkene] wilde [Slachtoffer] hierover die nacht aanspreken. Volgens de verdachte zou er echter niet zijn afgesproken dat hij [Betrokkene] zou helpen door [Slachtoffer] ‘een lesje te leren’.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de verdachte, naar aanleiding van dit gesprek met [Betrokkene], al in café ‘[Café naam]’ heeft besloten om [Slachtoffer] te mishandelen.
Uit de verklaringen van de vele gehoorde getuigen blijkt dit in ieder geval niet.
De verdachte heeft ontkend dat hij [Slachtoffer] met voorbedachte raad heeft geslagen. Hij heeft in al zijn afgelegde verhoren steeds verklaard dat hij de discussie tussen [Slachtoffer] en [Betrokkene] wilde beëindigen, omdat hij weg wilde. Hij was gefrustreerd, omdat het lang duurde. Hij wilde zijn uitgaansavond immers voortzetten in de [Discotheek] te Beek. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij het besluit om [Slachtoffer] een stomp tegen de borst te geven, heeft genomen op het moment dat hij op een afstand van vier of vijf meter van [Slachtoffer] vandaan stond. De rechtbank stelt dan ook vast dat dit het moment is dat de verdachte het besluit heeft genomen om [Slachtoffer] te slaan. Na het besluit van de verdachte om [Slachtoffer] een stomp tegen de borst te geven, heeft de verdachte die meters overbrugd naar [Slachtoffer] en heeft hij hem tegen de borst gestompt.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de daaraan voorafgaande handelingen van de verdachte, bestaande uit het ijsberen en het ballen van de vuisten – handelingen die zijn beschreven door getuige[Getuige 1] en door haar zijn gezien op het moment dat de verdachte zich nog op afstand van [Slachtoffer] bevond – niet de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte (kennelijk naar zijn uiterlijke verschijningsvorm) al tijdens deze handelingen heeft besloten om [Slachtoffer] te mishandelen. Dergelijke handelingen zijn immers ook en vaker te duiden als uitingen van frustratie, zoals de verdachte zelf heeft verklaard, en het staat allerminst vast dat de verdachte al tijdens het opbouwen van de frustratie heeft besloten tot het mishandelen van [Slachtoffer].
Voor de aanname dat het heen en weer lopen en ballen van de vuisten door verdachte duidt op het plegen van mishandeling met voorbedachten rade zijn door de officier van justitie ook geen verklaringen van getuigen of andere argumenten aangedragen.
Na het besluit van de verdachte om [Slachtoffer] een stomp tegen de borst te geven is de verdachte naar [Slachtoffer] toegelopen en heeft hij hem tegen de borst gestompt. Het tijdverloop tussen het besluit en de stomp zal niet meer dan enkele seconden hebben bedragen. Alleen dit korte tijdverloop is onvoldoende om te concluderen dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft beraden op het besluit om [Slachtoffer] te mishandelen. Veeleer lijkt het erop dat verdachte heeft gehandeld in een impuls. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde voorbedachte raad.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte bewust heeft gestompt om een discussie of gesprek te beëindigen. De rechtbank zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging niettemin vrijspreken, omdat dit door de officier van justitie is ten laste gelegd als nadere invulling van de voorbedachte raad en de voorbedachte raad niet kan worden bewezen.
4.3.4.5 Heeft de mishandeling de dood ten gevolge gehad?
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het dodelijke gevolg van de mishandeling kan worden bewezenverklaard. Hiertoe heeft hij verwezen naar de sectiebevindingen, die voldoende aansluiten bij het dossier, en naar de verklaringen die de deskundigen ter terechtzitting hebben afgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat:
- voor een bewezenverklaring van het dodelijke gevolg moet worden vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen het handelen van de verdachte en de dood van [Slachtoffer];
- niet zonder meer kan worden vastgesteld dat een gedraging van de verdachte in de keten van de gebeurtenissen een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg;
- er immers een mogelijkheid bestaat dat er een andere oorzaak dan een hartritmestoornis is geweest die tot de vochtophoping in de hersenen heeft geleid;
- het, indien de rechtbank van oordeel is dat de vochtophoping in de hersenen wel het gevolg is geweest van een hartritmestoornis, niet vaststaat waardoor deze stoornis is veroorzaakt, nu een genetische afwijking, zoals een erfelijke afwijking aan gen SCN5A – een kennelijk in Zuid Limburg vaker voorkomende afwijking – niet is uit te sluiten.
De overwegingen en het oordeel van de rechtbank
Mede naar aanleiding van de standpunten van de officier van justitie en de verdediging omtrent de vraag of de mishandeling heeft geleid tot de dood, overweegt de rechtbank het volgende.
Het toetsingskader
Vooropgesteld moet worden dat de beantwoording van de vraag of causaal verband bestaat tussen de door de verdachte verrichte gedraging – te weten het met kracht tegen de borst van [Slachtoffer] stompen – en de dood van [Slachtoffer], dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of de dood redelijkerwijs als gevolg van de stomp aan de verdachte kan worden toegerekend. Hiervoor verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6397. In dit arrest heeft de Hoge Raad onder meer overwogen dat er bij de vraag of er (in strafrechtelijke zin) een causaal verband bestaat tussen de gedraging van de verdachte en het ingetreden gevolg doorgaans geen twijfel bestaat dat de gedraging van de verdachte een onmisbare noodzakelijke voorwaarde (een zogenoemde conditio sine qua non) is geweest voor het gevolg. Het gaat er vooral om of het ingetreden gevolg redelijkerwijs aan (de gedraging van) de verdachte kan worden toegerekend.
Was de stomp een noodzakelijke factor voor het overlijden van [Slachtoffer]?
De eerste vraag die de rechtbank in dit verband dient te beantwoorden is of het door de verdachte met kracht met een vuist tegen de borst van [Slachtoffer] stompen, in de keten van gebeurtenissen, een noodzakelijke factor is geweest voor het overlijden van [Slachtoffer].
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat bij sectie op het lichaam van [Slachtoffer] is gebleken dat het overlijden goed kan worden verklaard door hersenfunctiestoornissen ten gevolge van herseninklemming door vochtophoping in de hersenen. De oorzaak van deze herseninklemming en vochtophoping is bij sectie (anatomisch- en histopathologisch) en toxicologisch onderzoek niet gevonden. Zo zijn er geen ziekelijke afwijkingen aan het hart geconstateerd die aanleiding zouden kunnen geven tot het ontstaan van hartritme(functie)stoornissen en als gevolg daarvan vochtophoping in de hersenen en herseninklemming.
Er is geen cardiogenetisch onderzoek verricht naar een mogelijke genetische hartafwijking bij [Slachtoffer] die tot zijn dood geleid zou kunnen hebben. Hierover heeft de deskundige prof.dr. A.A.M. Wilde ter terechtzitting onder meer verklaard dat:
- indien [Slachtoffer] lijdende was aan een ziekelijke afwijking van het hart of indien hij een ziekte of stoornis had vanwege een genetische afwijking aan zijn hart, hij hiervan tijdens zijn leven last gehad zou hebben;
- uit het medische dossier van [Slachtoffer] is gebleken dat hij niet bekend was met cardiaal (hart) en/of pulmonaal (longen) lijden, dat hij zijn huisarts louter bezocht voor kleine kwaaltjes van voorbijgaande aard en dat hij een fervent voetballer was;
- [Slachtoffer] niet in staat zou zijn geweest actief te voetballen, als hij lijdende was aan een ziekelijke afwijking van het hart of indien hij een ziekte of stoornis had vanwege een genetische afwijking aan zijn hart.
Een eventueel sluimerend defect in het genetisch materiaal van [Slachtoffer], welk defect zich nog niet in een stoornis of een bepaalde ziekte had geopenbaard, is volgens prof.dr. A.A.M. Wilde voor een verklaring van het overlijden van [Slachtoffer] niet relevant, juist omdat deze zich nog niet had geopenbaard en om die reden geen aanleiding kan zijn voor het overlijden. Deskundige drs. F.R.W. van de Goot heeft deze conclusie ter zitting beaamd.
De deskundige dr. V. Soerdjbalie heeft aangegeven dat, gelet op een combinatie van de sectiebevindingen, het toxicologisch onderzoek en het proces-verbaal van politie, waaruit blijkt dat [Slachtoffer] vrijwel meteen na het oplopen van de slag/klap op de borstkas onwel wordt en korte tijd later overlijdt, de kans dat er een andere (ziekelijke) oorzaak voor een hartritmestoornis is geweest, zeer onwaarschijnlijk is.
De deskundige prof.dr. A.A.M. Wilde heeft aangegeven dat het meest waarschijnlijke scenario is dat er sprake is geweest van een commotio cordis. De opeenvolgende gebeurtenissen, zoals beschreven door verschillende getuigen, en met name de verklaring van getuige[Getuige 1], zijn wat deze deskundige betreft helemaal vergelijkbaar met commotio cordis. Vrij kort na de klap is het slachtoffer in elkaar gezakt en was er effectief sprake van een hartstilstand.
De rechtbank begrijpt deze conclusies van beide deskundigen, alsmede de gronden waarop deze zijn gebaseerd, en neemt ze over.
Door drs. F.R.W. van de Goot is in deze zaak op 24 mei 2013 gerapporteerd door middel van een zogenoemde quick-scan. Ter terechtzitting d.d. 3 december 2013 is drs. F.R.W. van de Goot gehoord als deskundige. Hij heeft verklaard dat zijn conclusie in de quick-scan dient te worden beschouwd als een onderzoeksrichting. In die zin was zijn quick-scan nog een halffabrikaat, omdat het geen afgerond rapport was. Indien hem om een afgerond rapport zou zijn verzocht, zou hij hiertoe nog contact hebben gezocht met deskundigen van andere disciplines, met name op het gebied van de cardiologie.
In ieder geval is de deskundige drs. F.R.W. van de Goot met de deskundigen dr. V. Soerdjbalie en prof.dr. A.A.M. Wilde van oordeel dat de stomp van de verdachte de trigger is geweest voor het overlijden van [Slachtoffer].
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat het door de verdachte met kracht met een vuist tegen de borst van [Slachtoffer] stompen, in de keten van gebeurtenissen, een noodzakelijke factor is geweest voor het overlijden van [Slachtoffer]. Een andere oorzaak is zeer onwaarschijnlijk. In het voetspoor van de deskundige prof.dr. A.A.M. Wilde is de rechtbank van oordeel dat áls [Slachtoffer] een genetische afwijking, zoals het gen SCN5A, zou hebben gehad én deze afwijking zich al had geopenbaard, hij daarvan bij leven last zou hebben gehad. Dit is geenszins aannemelijk geworden.
Indien de genetische afwijking zich voor het overlijden van [Slachtoffer] nog niet had geopenbaard, is deze afwijking dus niet relevant geweest voor zijn overlijden. De rechtbank verwerpt:
- het verweer van de verdediging dat een genetische afwijking aan het hart, als oorzaak van het overlijden, niet kan worden uitgesloten;
- het verweer van de verdediging dat niet kan worden vastgesteld dat de gedraging van de verdachte in de keten van de gebeurtenissen een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de door de verdachte gegeven stomp een onmisbare noodzakelijke factor was voor het overlijden van [Slachtoffer].
Is verdachte verantwoordelijk voor de dood van [Slachtoffer]?
Vooropgesteld moet worden dat [Slachtoffer] is overleden ten gevolge van één krachtige stomp op de borst. Het overlijden is een gevolg dat de verdachte niet heeft gewild en berust bovendien op een hoge mate van toeval. Een dergelijke ‘dodelijke’ stomp is immers niet te timen. Het dodelijke effect is afhankelijk van een drietal factoren, te weten:
- de plaats van de stomp (op de borststreek),
- de kracht van de stomp (voldoende krachtig om het hart te bereiken) én
- het moment van de stomp tijdens de hartcyclus (waarbij het gaat om milliseconden).
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is de vraag of het overlijden van [Slachtoffer] redelijkerwijs aan (de gedraging van) verdachte kan worden toegerekend; met andere woorden: of verdachte in juridische zin verantwoordelijk is voor de dood van [Slachtoffer].
Bij de beantwoording van deze vraag heeft de rechtbank gelet op (a) het tijdsverloop tussen het gevolg, het intreden van de dood, en de stomp van verdachte op de borst van [Slachtoffer]; (b) eventuele bijzondere kenmerken van het slachtoffer; (c) mogelijk eigen schuld van het slachtoffer en (d) de reactie van het slachtoffer en de gedragingen van derden.
(a)
Uit het verloop van de gebeurtenissen blijkt dat [Slachtoffer] na de stomp door verdachte na enkele ogenblikken op straat door de knieën is gezakt. Dit verloop past volgens de deskundige prof.dr. A.A.M. Wilde bij een commotio cordis. Adequaat medisch handelen, te weten de reanimatie door de getuige en verpleegkundige[Getuige 1] tot de overdracht aan het ambulancepersoneel, heeft niet mogen baten. [Slachtoffer] is vrij snel na aankomst in het ziekenhuis overleden. In ieder geval is om 04:00 uur in de nacht de dood vastgesteld.
( b)
Zoals al eerder in dit vonnis door de rechtbank is vastgesteld is een ziekelijke afwijking van het hart of de longen van [Slachtoffer] of een ziekte of stoornis vanwege een genetische afwijking aan zijn hart niet vastgesteld. Ook een sluimerend defect in zijn genetisch materiaal is geen verklaring voor het overlijden van [Slachtoffer].
( c)
Van een mogelijk eigen schuld van de kant van het slachtoffer is in het geheel niet gebleken.
Enkel en alleen omdat hij een einde aan de discussie tussen [Betrokkene] en [Slachtoffer] wilde maken, stompte de verdachte [Slachtoffer] met kracht tegen de borst, terwijl het slachtoffer zich door de intimidatie van [Betrokkene] al in een kwetsbare positie bevond. Van een uiting of gebaar van het slachtoffer, juist naar de verdachte, is niet gebleken.
(d)
Na de stomp van verdachte heeft [Slachtoffer] niet meer gereageerd. Vrienden van [Slachtoffer] hebben zich meteen om zijn welzijn bekommerd evenals eerder genoemde verpleegkundige. Een ambulance is gewaarschuwd.
Niet is gebleken dat na de stomp van de verdachte andere personen of andere oorzaken (bijvoorbeeld medische complicaties) nog van invloed zijn geweest op het overlijden van [Slachtoffer].
De rechtbank kan de aanleiding van deze mishandeling op geen enkele manier begrijpen. De verdachte had immers legio andere – niet gewelddadige – mogelijkheden om een einde te maken aan de discussie tussen zijn vriend en [Slachtoffer] en de rechtbank beschouwt de gegeven stomp als volstrekt oninvoelbaar en zinloos.
Ondanks de hoge mate van toeval dat de stomp van de verdachte tot de dood van [Slachtoffer] heeft geleid, is de rechtbank op grond van voornoemde omstandigheden van oordeel dat het dodelijke gevolg, het overlijden van [Slachtoffer], redelijkerwijs aan (de gedraging van) de verdachte dient te worden toegerekend. Met andere woorden verdachte is juridisch verantwoordelijk voor de dood van [Slachtoffer].
4.3.4.6 Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen, zoals hieronder is omschreven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.