vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
Vonnis in kort geding in gevoegde zaken van 12 oktober 2012
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 121970 / KG ZA 12-234 van
de vereniging
HUURDERSVERENIGING DE BEWONERSRAAD FRIESLAND,
gevestigd te Leeuwarden,
eiseres,
advocaat mr. P.A.M. Witteveen te Amsterdam,
de stichting
STICHTING WOONFRIESLAND,
gevestigd te Grou,
gedaagde,
advocaat mr. P. van Duijvenvoorde te Utrecht,
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 121970 / KG ZA 12-234 van
de vereniging
HUURDERSVERENIGING DE BEWONERSRAAD FRIESLAND,
gevestigd te Leeuwarden,
eiseres,
advocaat mr. P.A.M. Witteveen te Amsterdam,
1. [A],
wonende te [woonplaats],
2. [B],
wonende te [woonplaats],
3. [C],
wonende te [woonplaats],
4. [D],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. P. van Duijvenvoorde te Utrecht.
De eisende partij zal hierna de Huurdersvereniging worden genoemd.
De gedaagden zullen hierna gezamenlijk gedaagden en individueel Stichting Woonfriesland en [A] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen
- de producties van de Huurdersvereniging
- de producties van gedaagden
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de Huurdersvereniging
- de wijziging van eis
- de pleitnota van gedaagden.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. Omdat de te beslechten geschillen in beide procedures alsmede -naar strekking- de vorderingen identiek zijn, behoudens dat in de procedure met rolnummer 12-241 de individuele leden van het bestuursorgaan van gedaagde in de procedure met rolnummer 12-234 zijn betrokken, zullen beide gevoegde procedures in een gezamenlijk vonnis worden beoordeeld.
2. De feiten
2.1. Woonfriesland houdt een woningcorporatie in stand en is een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet. Haar werkgebied is gelegen in de provincie Friesland. Zij heeft in de provincie zes vestigingsgebieden. Woonfriesland kent twee statutaire organen, te weten het Bestuur en de -thans in geschil zijnde- Raad van Commissarissen (verder te noemen RvC).
2.2. De samenstelling, taken en bevoegdheden van de RvC zijn vastgelegd in de statuten van Woonfriesland. Voor zover van belang luiden de statuten:
artikel 12
(…)
lid 2. De Raad van Commissarissen bestaat uit tenminste vijf leden
lid 3. Is het aantal minder dan vijf dan neemt de Raad onverwijld maatregelen haar leden aan te vullen. Een onvoltallige Raad van Commissarissen blijft evenwel een bevoegde Raad van Commissarissen, onverminderd het overigens in deze statuten bepaalde.
lid 4. Het aantal leden wordt door de Raad van Commissarissen vastgesteld, zulks met inachtneming van het bepaalde in lid 2.
(……)
lid 6. De leden van de Raad van Commissarissen worden benoemd door de Raad van Commissarissen, met inachtneming van een door de Raad ter zake van zijn samenstelling vastgestelde profielschets. Vaststelling van deze profielschets kan plaatsvinden in een reglement als bedoeld in artikel 29 lid 2.
Het lidmaatschap van de RvC geldt volgens de statuten voor een bepaalde periode;
artikel 15
(…)
2. Een lid van de Raad van Commissarissen treedt volgens rooster af, doch uiterlijk vier jaar na zijn benoeming.
3. Een op grond van lid 2 afgetreden lid kan twee keer worden herbenoemd.
[A] c.s. zijn allen lid van de RvC en vormen momenteel de RvC, met [A] als voorzitter.
De RvC handelt bij de uitoefening van zijn taak conform de Governancecode Woningcorporaties, waarin nadere principes zijn vastgelegd ten aanzien van (de inrichting van) het Bestuur en de Raad van Commissarissen bij woningcorporaties.
2.3. De Huurdersvereniging is een huurdersorganisatie en is een overlegpartner van Woonfriesland. Haar werkgebied omvat vijf van de zes vestigingsgebieden van Woonfriesland. In het zesde vestigingsgebied treedt de Huurders Belangenvereniging Heerenveen op als belangenbehartiger van de huurders.
De beide huurdersbelangenorganisaties hebben een gezamenlijk overlegorgaan, Platform Huurders genaamd, gevormd en voeren door middel van dit platform centraal overleg met Woonfriesland.
2.4. De huurders van Wooonfriesland hebben krachtens artikel 12 lid 7 van de statuten een recht van bindende voordracht ten aanzien van twee zetels in de RvC:
artikel 12
lid 7. De huurders van de woningen van de stichting, verenigd in door de stichting erkende organisaties, worden in de gelegenheid gesteld voor twee vrijkomende zetels een bindende voordracht te doen. Een binden voordracht kan ten hoogste twee namen bevatten. De wijze waarop deze voordracht wordt gesteld kan nader worden geregeld in een reglement als bedoeld in artikel 29 lid 2.
Dit reglement bepaalt ten aanzien van de voordracht, voor zover van belang:
artikel 1.3.
De huurders van de woningen van de stichting verenigd in de door de stichting erkende organisaties worden op het moment dat zij op grond van de wet of de statuten, een bindende voordracht mogen doen, geïnformeerd over het gewenste profiel van de voor te dragen kandidaat. (…).
Bij overeenkomst van 14 oktober 2009 tussen Woonfriesland en de Huurdersvereniging is ten aanzien van de voordracht het navolgende overeengekomen:
Artikel 8
lid 1. De huurdersvereniging delegeert haar bevoegdheden tot het doen van voordrachten voor de benoeming van leden van de Raad van Commissarissen en de klachtencommissie van verhuurder aan het Platform Huurders.
lid 2. Het Platform Huurders heeft het recht een bindende voordracht te doen voor twee zetels in de Raad van Commissarissen van verhuurder.
(…)
2.5. Tot voor kort hadden de commissarissen [E] en [B] op basis van het recht van voordracht van het Platform Huurders zitting in de RvC; ook wel aangeduid als de huurderscommissarissen. [E] is per 1 januari 2012 tussentijds afgetreden. Direct na het bekend worden van het tussentijds aftreden van [E] heeft het Platform Huurders in oktober 2011 een nieuwe kandidaat geworven. Bij brief van 28 oktober 2011 heeft zij aan de RvC een voordracht gedaan.
In november 2011 heeft de RvC een profielschets opgesteld ten aanzien van de nieuw te benoemen commissaris. De door het Platform Huurders voorgedragen kandidaat paste niet binnen deze profielschets. Overleg tussen het Platform Huurders en de RvC over de ontstane situatie heeft niet tot resultaat geleid.
Nadat de door het Platform Huurders voorgedragen kandidaat niet langer beschikbaar was, heeft het Platform Huurders wederom een kandidaat geworven en deze op 3 april 2012 aan de RvC voorgedragen. De RvC heeft naar aanleiding van deze voordracht tot heden nog geen formeel besluit genomen omtrent de benoeming van de voorgedragen kandidaat.
Het Platform Huurders heeft omtrent de gang van zaken rond de totstandkoming van de profielschets voor de opengevallen plaats van [E] een beoordeling gevraagd bij de Commissie AedesCode.
2.6. Conform het rooster van aftreden zou commissaris [B] per 1 juli 2012 dienen af te treden. Het Platform Huurders heeft bij brief van 6 april 2012 aan de RvC kenbaar gemaakt [B] niet opnieuw als commissaris te zullen voordragen.
Bij vergadering van 20 april 2012 heeft de RvC besloten om [B] te herbenoemen. Bij brief van 1 mei 2012 is het Platform Huurders van deze herbenoeming in kennis gesteld.
2.7. In diezelfde vergadering van 20 april 2012 heeft de RvC voorts besloten om zijn aantal leden uit te breiden van vijf naar zes.
3.1. De Huurdersvereniging vordert -kort samengevat - veroordeling van gedaagden om a. een besluit te nemen teneinde te voorzien, dan wel daaraan medewerking te verlenen, in de vacature die is ontstaan als gevolg van het aftreden van [E];
b. een voorziening te treffen teneinde [B] niet langer als commissaris te laten fungeren en
c. het besluit tot uitbreiding van het aantal leden van de RvC op te schorten,
alles onder verbeurte van een dwangsom en veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure.
3.2. De gedaagden voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.1. De voorzieningenrechter zal allereerst oordelen omtrent het meest verstrekkende verweer van gedaagden, inhoudende dat de Huurdersvereniging niet-ontvankelijk is omdat zij niet alleen, maar slechts gezamenlijk met de Huurdersbelangenvereniging Heerenveen, als procespartij kan optreden.
Gedaagden hebben hiertoe aangevoerd dat de Huurdersvereniging haar bevoegdheid tot het doen van een bindende voordracht bij artikel 8 van de hiervoor onder 2.8 aangehaalde overeenkomst van 14 oktober 2009 heeft gedelegeerd aan het Platform Huurders, als gevolg waarvan zij deze bevoegdheid niet meer zelf kan uitoefenen.
De Huurdersvereniging heeft zich verweerd, stellende dat het Platform Huurders -dat slechts op verzoek van Woonfriesland is opgericht om als gezamenlijk aanspreekpunt namens de huurders op te treden- geen juridische entiteit is en niet zelfstandig in rechte kan optreden. De Huurdersvereniging is dat wel en om die reden -naar haar stelling- bevoegd en in staat het Platform Huurders in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Daar komt bij, aldus de Huurdersvereniging, dat de Huurdersbelangenvereniging Heerenveen, die slechts gedeeltelijk mee is gefuseerd met Woonfriesland, om haar moverende redenen geen procespartij is maar wel volledig achter de thans gevoerde procedure en het daarin gevorderde staat. Alle contacten, met inbegrip van de voordrachten, namens het Platform Huurders zijn ook steeds uitgevoerd door de heer [F], voorzitter van het Platform, tevens directeur van de Huurdersvereniging.
4.1.2. Gelet op hetgeen door de Huurdersvereniging is gesteld en niet door gedaagden is weersproken, kan de Huurdersvereniging naar het oordeel van de voorzieningenrechter in haar vorderingen worden ontvangen.
Artikel 1 onder d. van de overeenkomst van 14 oktober 2009 bepaalt dat het Platform Huurders een gezamenlijk overlegorgaan is van de door Woonfriesland erkende huurdersorganisaties. Dat de Huurdersvereniging het recht van bindende voordracht van commissarissen heeft gedelegeerd aan het Platform Huurders en zij als gevolg daarvan dit recht niet meer alleen kan uitoefenen, staat er niet aan in de weg dat de Huurdersvereniging ten aanzien van hetgeen nu is gevorderd alleen in rechte kan optreden. Nog daargelaten dat gedaagden, in het licht van hetgeen ter zitting is besproken, onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken dat de Huurdersvereniging het Platform Huurders in de gegeven omstandigheden wel in rechte kan vertegenwoordigen, is de gedelegeerde bevoegdheid blijkens artikel 8 van de overeenkomst van 14 oktober 2009 beperkt tot het gezamenlijk feitelijk uitoefenen van de bevoegdheid van bindende voordracht en dat is in deze procedure geen onderwerp van geschil.
4.2. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de Huurdersvereniging voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, gelet op hetgeen door haar is gesteld omtrent de huidige impasse rond de samenstelling van de RvC.
4.3. Bij het thans aan de voorzieningenrechter voorgelegde geschil zijn een drietal vragen van meer principiële aard aan de orde, te weten:
a. hoe de RvC dient om te gaan met een bindende voordracht van het Platform Huurders (hierna: de vacature [E]),
b. welke rol het Platform Huurders heeft bij herbenoeming van een “huurderscommissaris” (hierna: de herbenoeming [B]), alsook
c. bij een voorgenomen uitbreiding van het aantal leden van de RvC (uitbreiding RvC).
Gelet op het karakter van deze procedure, waarbij met spoed slechts voorlopige voorzieningen worden gevraagd en uitgesproken en geen ruimte bestaat voor een uitputtend feitenonderzoek, kan de voorzieningenrechter slechts een voorlopig oordeel geven.
4.4.1. De voorzieningenrechter oordeelt over de vordering strekkende tot het nemen van een besluit inzake de vacature die is opengevallen na het vertrek van [E] als volgt. Vast staat dat er, als gevolg van het vertrek van [E], in de RvC een plaats is opengevallen van een “huurderscommissaris” en dat bij de hernieuwde invulling van die zetel het recht van bindende voordracht geldt voor het Platform Huurders.
De wijze waarop het Platform Huurders in oktober 2011 invulling heeft gegeven aan het recht van bindende voordracht staat in deze procedure niet (langer) ter discussie, zodat de voorzieningenrechter daaraan voorbij zal gaan.
De voorzieningenrechter constateert dat de RvC het Platform Huurders bij brief van 19 december 2011 de profielschets voor de nieuw te benoemen commissaris heeft toegezonden en haar, impliciet, heeft uitgenodigd om een voordrachtskandidaat te werven. Niettegenstaande de discussie omtrent de wijze waarop deze profielschets is vastgesteld, heeft het Platform Huurders op 3 april 2012 een bindende voordracht gedaan. Vast staat dat de RvC tot heden op die voordracht niet formeel heeft gereageerd of beslist, noch enige andere maatregel heeft genomen om in de vacature [E] te voorzien.
4.4.2. Krachtens artikel 12 lid 6 van de statuten benoemt de RvC zijn leden. Zoals gezegd, heeft de RvC naar aanleiding van de voordracht van 3 april 2012 de voorgedragen kandidaat niet benoemd, maar evenmin formeel besloten om niet tot benoeming van de voorgedragen kandidaat over te gaan. Alhoewel het reglement en de Governancecode daaromtrent geen uitdrukkelijke regeling geven, is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit de statuten volgt dat de RvC naar aanleiding van de bindende voordracht in elk geval een besluit dient te nemen en dit ook kenbaar dient te maken aan het Platform Huurders.
Dat de RvC zich -kennelijk- op het standpunt stelt dat de voorgedragen kandidaat niet voldoet aan de opgestelde profielschets en ook om andere redenen minder geschikt is, zou er toe kunnen leiden dat de RvC besluit om niet over te gaan tot het benoemen van de voorgedragen kandidaat, maar kan geen argument vormen om in het geheel niets te doen. Immers, het moge zo zijn dat de RvC blijkens de statuten bij uitstek bevoegd is zijn leden te benoemen en dat het recht van bindende voordracht niet betekent dat de RvC ook zondermeer verplicht is de voorgedragen kandidaat te benoemen; het niet nemen van een beslissing frustreert de huurders om hun voordrachtsrecht daadwerkelijk uit te oefenen, dan wel te laten toetsen en staat voorts op gespannen voet met de plicht om dit bestuursorgaan op statutair personele sterkte te brengen.
4.4.3. De vordering, voor zover die er toe strekt om gedaagden te bewegen om een besluit te nemen naar aanleiding van de bindende voordracht, is dan ook toewijsbaar, met dien verstande dat slechts Stichting Woonfriesland tot het bevorderen van die uitspraak zal worden veroordeeld en eiseres het belang bij een aanvullende individuele veroordeling van elk der commissarissen om aan dit besluit mee te werken, wordt ontzegd.
Wel acht de voorzieningenrechter het opleggen van een dwangsom geïndiceerd om het al op 20 april 2012 door de RvC uitgesproken -en ter zitting herhaalde- voornemen tot formele besluitvorming, (daad)kracht bij te zetten.
Aan de dwangsom zal een tijdstip van opeisbaarheid worden verboden, alsook zal deze dwangsom worden gematigd en gemaximeerd.
4.5.1. Over de herbenoeming van [B] oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. Vast staat dat ook [B] een van de twee zetels binnen de RvC bekleedde waarvan de benoeming tot stand was gekomen op basis van een bindende voordracht van het Platform Huurders (huurderscommissaris). Voorts staat vast dat de benoemingstermijn van [B] per 1 juli 2012 eindigde en hij volgens rooster per die datum moest aftreden.
In geschil is of bij het vrijkomen van de zetel van [B], althans zijn herbenoeming, het bindende voordrachtsrecht van het Platform Huurders van toepassing was.
Blijkens artikel 15 lid 2 van de statuten geldt de benoeming van een commissaris voor een periode van vier jaar en treedt hij na ommekomst van deze periode af. Uit lid 3 van dat artikel blijkt dat een aldus afgetreden lid tot tweemaal toe kan worden herbenoemd.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moeten de statuten zo worden begrepen dat na het verstrijken van de benoemingstermijn van een huurderscommissaris in beginsel steeds een nieuwe bindende voordracht vereist is. Daartoe is het navolgende redegevend.
Allereerst volgt deze lezing uit de letterlijke tekst van de statuten, nu lid 3 spreekt van de herbenoeming van een volgens rooster “afgetreden” lid. Met het feit dat een commissaris aldus is afgetreden, treedt de benoemingsprocedure in werking waarbij ten aanzien van twee vrijgekomen zetels het bindend voordrachtsrecht van het Platform Huurders geldt. Herbenoeming van de afgetreden commissaris is daarbij wel een mogelijkheid en verdient wellicht soms de voorkeur, maar noch uit de statuten, noch uit andere tussen partijen geldende afspraken blijkt van een automatisme of van afwijkende procedureregels ingeval van herbenoeming, althans anders dan bij een nieuwe benoeming.
Daarbij komt dat het Platform Huurders op voorhand te kennen had gegeven [B] niet opnieuw te willen voordragen, zodat ingeval van herbenoeming van deze commissaris hij niet langer geacht kon worden bij de volgende zittingstermijn te zijn benoemd op basis van bindende voordracht van de huurders en aldus feitelijk niet langer een huurderscommissaris-zetel bekleedde.
Met een “automatische” herbenoeming van een huurderscommissaris wordt aldus het in artikel 12 lid 7 van de statuten neergelegde recht van de huurdersorganisatie tot het doen van een bindende voordracht ten aanzien twee vrijkomende zetels tekort gedaan. Ook uit de voorafgaande correspondentie tussen partijen blijkt dat zij aanvankelijk beide van een voordrachtprocedure uitgingen. Dat in de gezamenlijke brochure van de Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties en de Nederlandse Woonbond staat vermeld dat de huurdersorganisaties bij herbenoeming slechts een adviesrecht hebben, zoals ook door gedaagden is bepleit, doet daar niet aan af nu deze brochure slechts als een (praktische) handleiding moet worden aangemerkt en geen bindend recht bevat.
4.5.2. Het voorgaande brengt mee dat per 1 juli 2012, na beëindiging van de zittingstermijn van [B], de benoemingsprocedure in werking is getreden voor een lid van de RvC waarvoor het bindend voordrachtsrecht van het Platform Huurders geldt.
Het voorgaande betekent evenwel niet dat daarmee de vordering op dit punt van de Huurdersvereniging toewijsbaar is. Het gevorderde is daartoe te algemeen gesteld en te verstrekkend. De voorzieningenrechter kan niet bij wege van voorlopige voorziening het bestreden herbenoemingsbesluit nietig verklaren, terwijl de vordering (“dat [B] met onmiddellijke ingang niet langer fungeert”) daarvan lijkt uit te gaan. Mocht met het gevorderde een schorsing zijn bedoeld, dan nog zal dit niet leiden tot een toewijzing omdat daartoe vereist is dat de voorzieningenrechter verwacht dat die nietigheid in een bodemprocedure zal worden uitgesproken.
Ondanks dat hiervoor is aangenomen dat de RvC een procedurefout heeft gemaakt, behoeft dit niet noodzakelijkerwijs te leiden tot een vernietiging van het genomen besluit. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, de RvC niet gehouden is een bindende voordracht te volgen. Ook hecht de voorzieningenrechter aan het aanbod van de RvC dat het Platform Huurders haar recht van bindende voordracht kan uitoefenen ten aanzien van de zesde, nog te benoemen, commissaris. Ten aanzien van de vraag of de RvC dit aanbod in redelijkheid mocht doen, wordt het volgende overwogen.
4.6.1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter komt de RvC het recht toe het aantal leden van zijn college uit te breiden. Artikel 12 lid 4 van de statuten laat de RvC vrij in het vaststellen van het aantal leden. Dit betekent dat de RvC op 20 april 2012 mocht besluiten tot de uitbreiding van vijf naar zes leden. Ook stond het de RvC vrij om een dergelijk besluit te nemen, zonder daartoe in overleg te treden met het Platform Huurders. De statuten bepalen niet dat de huurdersorganisaties hierbij enige vorm van inspraak hebben.
De voorzieningenrechter volgt de Huurdersvereniging niet in haar stelling dat de invloed van de huurders in de RvC door de uitbreiding van het aantal leden “verwatert” en dat uitbreiding om die reden niet zou zijn toegestaan.
De voorzieningenrechter is voorhands oordelend niet gebleken van een handelen in strijd met artikel 2:8 BW als zou de RvC ongemotiveerd tot zijn besluit zijn gekomen en daarbij geen enkel ander doel voor ogen hebben gehad, zoals eisers suggereren, dan de interne verhouding “gewone” versus “huurderscommissarissen” in zijn voordeel aan te passen.
De Huurdersvereniging miskent daarmee voorts dat haar bindende voordrachtsrecht slechts ziet op de samenstelling van de RvC en niet op zijn besluitvorming. Ook de op haar voordracht benoemde leden handelen zonder last of ruggespraak en zullen bij het uitoefenen van hun taak het belang van Woonfriesland in het algemeen behoren te dienen en niet slechts dat van de huurders.
Tot slot stelt de voorzieningenrechter vast dat in de statuten het recht van bindende voordracht van de huurders beperkt is tot twee leden en er geen vaste verhouding is bepaald met het totaal aantal leden van de RvC. Ook daarin is geen steun te vinden voor het standpunt van de Huurdersvereniging.
4.7. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de vordering voor zover die betrekking heeft op de schorsing van het besluit tot uitbreiding van de RvC zal worden afgewezen.
Het voorgaande impliceert voorts dat, zoals door gedaagden is gesteld en aangeboden, het recht van bindende voordracht van het Platform Huurders kan worden uitgeoefend ten aanzien van de als gevolg van de uitbreiding van de RvC ontstane zetel.
4.8. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 121970 / KG ZA 12-234
5.1. veroordeelt Stichting Woonfriesland om haar Raad van Commissarissen binnen veertien dagen na heden een besluit te doen nemen op de bindende voordracht van 3 april 2012 van Platform Huurders in verband met de sedert 1 januari 2012 bestaande vacature [E];
5.2. veroordeelt Stichting Woonfriesland om aan Huurdersvereniging de Bewonersraad Friesland een dwangsom te betalen van € 100,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 2.000,-,
5.3. bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voorzover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 121970 / KG ZA 12-234
5.5. wijst af het gevorderde,
in de zaak met zaak- / rolnummer: 121970 / KG ZA 12-234 en 121970 / KG ZA 12-2341
5.6. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Oostdijk en in het openbaar uitgesproken door mr. M. Jansen op 12 oktober 2012.?