ECLI:NL:RBLEE:2012:BX9487

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/515
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en schorsing van een ambtenaar op basis van verstoorde arbeidsverhoudingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 9 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam eiseres] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland. De zaak betreft het ontslag van [naam eiseres] op basis van artikel 8:8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) wegens verstoorde arbeidsverhoudingen. Het college had eerder besloten om [naam eiseres] te schorsen in het belang van de dienst, wat leidde tot een beroep van [naam eiseres] tegen deze besluiten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 juni 2012, waarbij [naam eiseres] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A.J. Welvering, en het college werd vertegenwoordigd door mr. J.W. Boersma, M. Schomper en W. de Haan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van verstoorde verhoudingen binnen de afdeling waar [naam eiseres] werkzaam was, maar oordeelde dat het college niet in redelijkheid kon besluiten dat voortzetting van het dienstverband niet van hem verlangd kon worden. De onderzoeksrapporten van Aepos en Rocco gaven onvoldoende concrete aanwijzingen om het ontslag te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat het ontslagbesluit en het schorsingsbesluit niet voldoende waren gemotiveerd en heeft deze besluiten vernietigd. De rechtbank heeft het college opgedragen om opnieuw te beslissen op de bezwaren van [naam eiseres] en heeft de proceskosten aan haar vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 12/515
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 oktober 2012 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiseres (hierna: [naam eiseres]),
gemachtigde: mr. A.J. Welvering, advocaat te Leek,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland,
verweerder (hierna: het college),
gemachtigden: mr. J.W. Boersma, M. Schomper en W. de Haan, allen werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 9 januari 2012 heeft het college [naam eiseres] mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende het ontslag van [naam eiseres] op grond van artikel 8:8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst (de CAR/UWO) met ingang van 1 oktober 2011 (hierna: het bestreden besluit A). In diezelfde brief heeft het college [naam eiseres] mededeling gedaan van zijn besluit op het bezwaar betreffende de schorsing van [naam eiseres] op grond van 8:15, eerste lid, onder d, van de CAR/UWO (hierna: het bestreden besluit B).
Tegen deze besluiten heeft [naam eiseres] beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 13 juni 2012. [naam eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigden. Ter zitting is de zaak geschorst wegens overleg tussen partijen. Bij brief van 22 juni 2012 heeft [naam eiseres] aangegeven uitspraak te wensen zonder nadere zitting. Bij brief van 6 juli 2012 heeft het college de rechtbank medegedeeld geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Motivering
Feiten
1.1. [naam eiseres] is vanaf 1 juni 2005 werkzaam geweest als medewerker Invordering en Kwijtschelding van de afdeling Belastingen en Financiële Administratie van de gemeente Smallingerland. Vanaf januari 2009 is [naam eiseres] ziek wegens COPD. Begin juli 2010 heeft [naam eiseres] haar werkzaamheden hervat voor 24 uur per week, waarvan 6 uur per week op therapiebasis. [naam eiseres] is voor de periode van 13 september 2010 tot 31 december 2010 intern uitgeleend aan de afdeling Interne Zaken. In december 2010 is met [naam eiseres] een gesprek gevoerd dat ze niet kan terugkeren naar haar eigen afdeling en dat er ook op andere afdelingen geen werkplek is voor haar. Bij brief van 28 december 2010 heeft het college aan [naam eiseres] een voornemen tot schorsing medegedeeld. Aangegeven is dat [naam eiseres] in het belang van de dienst wordt geschorst van 3 tot 10 januari 2011. Aanleiding voor de schorsing is dat een terugkeer bij de afdeling Belastingen en Financiële Administratie wegens ernstig verstoorde arbeidsverhoudingen niet mogelijk is. Omdat [naam eiseres] na het gesprek van 28 december 2010 geen keuze heeft gemaakt tussen het gebruikmaken van buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging en schorsing als ordemaatregel, heeft het college het voornemen tot verlenging van de schorsing aan [naam eiseres] medegedeeld. Hiertegen heeft [naam eiseres] bezwaar gemaakt. Bij brief van 10 januari 2011 heeft het college besloten opnieuw het voornemen tot schorsing als ordemaatregel uit te spreken voor de duur van zes weken. Ook hiertegen is door [naam eiseres] bezwaar gemaakt, waarna [naam eiseres] vervolgens is gehoord.
1.2. Bij brief van 17 februari 2011 heeft het college [naam eiseres] mededeling gedaan van zijn besluit om [naam eiseres] tot 21 februari 2011 te schorsen. Bij besluit van eveneens 17 februari 2011 is de schorsing voor onbepaalde tijd verlengd tot het moment dat tussen [naam eiseres] en het college overeenstemming is bereikt over de oplossing en over de wijze waarop aan oplossingen wordt gewerkt.
1.3. Tegen de besluiten van 17 februari 2011 heeft [naam eiseres] bezwaar gemaakt.
1.4. Het college heeft in januari 2011 onderzoek laten verrichten naar de onderlinge samenwerking binnen het team Invordering en Kwijtschelding door Aepos Carrière Counseling (hierna: Aepos). Aepos heeft in februari 2011 een rapport uitgebracht. Het college heeft dit rapport besproken met [naam eiseres], het hoofd van de afdeling Belastingen en Financiële Administratie en de medewerkers van de sectie Invordering en Kwijtschelding. Naar aanleiding van de rapportage van Aepos heeft het college door onderzoeksbureau Rocco een tweede rapportage laten opstellen om de problemen binnen Invordering en Kwijtschelding nader te analyseren. Rocco heeft op 12 april 2011 gerapporteerd.
1.5. Bij brief van 29 april 2011 heeft het college [naam eiseres] medegedeeld voornemens te zijn haar te ontslaan wegens verstoorde verhoudingen en hierbij artikel 10d:5 van de CAR/UWO van toepassing te verklaren en een re-integratieperiode te hanteren van één jaar. Binnen die re-integratieperiode moet [naam eiseres] deelnemen aan een traject op grond van artikel 15:1:26 van de CAR/UWO, waarbij gewerkt wordt aan het verbeteren van haar houding en haar gedrag. Tegen dit voornemen heeft [naam eiseres] zienswijzen ingediend.
1.6. Bij besluit van 30 augustus 2011 heeft het college [naam eiseres] ontslagen met ingang van 1 oktober 2011 op basis van artikel 8:8 van de CAR/UWO wegens verstoorde verhoudingen. Het college heeft daarbij [naam eiseres] een re-integratieperiode toegekend van één jaar, zodat het ontslag effectief wordt per 1 oktober 2012. Tijdens de re-integratieperiode dient [naam eiseres] deel te nemen aan een traject op grond van artikel 15:1:26 van de CAR/UWO.
1.7. Bij de bestreden besluiten heeft het college de bezwaren van [naam eiseres] tegen het schorsingsbesluit en het ontslagbesluit ongegrond verklaard. Het bezwaar van [naam eiseres] is gegrond verklaard voor zover zij bezwaar heeft tegen de verlenging voor onbepaalde tijd van het schorsingsbesluit, omdat deze periode niet voldoende concreet is en dus in strijd met artikel 8:15, tweede lid, sub c, van de CAR/UWO. Daarbij is aangegeven dat door het ontslag per 1 oktober 2011 de schorsing is geëindigd.
Het geschil
2.1. [naam eiseres] stelt zich op het standpunt dat het schorsingsbesluit op een onvoldoende feitelijke grondslag berust. Niet is aangetoond dat sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding. Verder blijkt niet dat samenwerking niet (meer) mogelijk is. Het college heeft voorts een onjuiste belangenafweging gemaakt. Schorsing doet bovendien afbreuk aan de terugkeermogelijkheden op haar werkplek. Het ontslagbesluit is net als het schorsingsbesluit onvoldoende gemotiveerd. De onderzoeksrapporten leveren een onvoldoende onderbouwing op. Het rapport van Aepos zet niet voor niets in op een groepsgesprek en niemand wordt aangewezen als 'zondebok'. Het rapport van Rocco geeft ook blijk van een teamgerichte oplossing die niet ziet op één hoofdschuldige. Door de leidinggevende is onvoldoende gereageerd op afgegeven signalen. Het college heeft onzorgvuldig gehandeld en had de problematiek op de afdeling moeten oplossen. Voorts is [naam eiseres] van mening dat een groepsgesprek geïndiceerd zou zijn geweest.
2.2. Het college stelt zich op het standpunt dat na afweging van de belangen, op grond van de rapporten van Aepos en Rocco en een bijeenkomst op 7 maart 2011, het ontslagbesluit voldoende is gemotiveerd. [naam eiseres] is terecht en op juiste gronden eervol ontslagen op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO, waarbij tevens de re-integratieperiode van een jaar dient te worden betrokken met de daarbij behorende faciliteiten.
Wettelijk kader
3.1. Ingevolge artikel 8:8, eerste lid, van de CAR/UWO kan de ambtenaar die vast is aangesteld eervol worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd. Op grond van artikel 10d:4 van de CAR/UWO treft het college voor de ambtenaar die op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO ontslagen wordt een passende regeling.
Beoordeling van het ontslagbesluit (Besluit A)
4.1. Aan de orde is de vraag of het college [naam eiseres], na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid eervol heeft kunnen ontslaan. In dat kader stelt de rechtbank voorop dat de ontslaggrond van artikel 8:8 van de CAR/UWO van toepassing is in gevallen waarin sprake is van verstoorde verhoudingen. Volgens vaste jurisprudentie dient bij een dergelijk ontslag beoordeeld te worden of de verhoudingen zodanig verstoord zijn geraakt dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 april 2005, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: AT4891).
4.2. Ter motivering van de situatie zoals bedoeld in artikel 8:8 van de CAR/UWO heeft het college zich op het standpunt gesteld dat binnen de sectie Invordering en Kwijtschelding sprake is van een onwerkbare situatie en dat [naam eiseres] de centrale factor is in de onderlinge spanningen. Een vruchtbare samenwerking is niet meer aan de orde onder deze omstandigheden.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam gebleken is dat er sprake is van verstoorde verhoudingen, maar dat het college - gegeven de omstandigheden - in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten dat voortzetting van het dienstverband niet van hem mocht worden verlangd. De onderzoeksrapporten van Aepos en Rocco en de overige stukken bevatten onvoldoende concrete en tot [naam eiseres] herleidbare aanwijzingen om die conclusie te kunnen dragen. Uit deze rapporten komt een beeld naar voren van een afdeling waar de medewerkers zich onveilig voelen en geen vertrouwen onderling is en waar beter gecommuniceerd had moeten worden. De leiding heeft volgens deze rapporten de situatie te lang onderschat en te weinig gedaan met signalen. Er zijn weliswaar diverse incidenten geweest tussen [naam eiseres] en enige andere medewerkers van het team, maar aangegeven is dat iedereen naar de ander wijst en zijn eigen rol bagatelliseert. Als conclusie wordt door Rocco aangegeven dat de oplossing van het gehele team moet komen (inclusief de leiding), waar ieder zijn of haar steentje aan moet bijdragen. Er is niet één (groep) hoofdschuldige(n) aan te wijzen en niemand is vrij van blaam. Daarnaast acht de rechtbank het opmerkelijk dat er kennelijk nimmer functioneringsgesprekken zijn gehouden met de medewerkers. Hierdoor had in een veel eerder stadium sturend en conflictoplossend en verwijderend opgetreden kunnen en moeten worden en hadden medewerkers op hun gedrag (jegens elkaar) kunnen worden aangesproken. Het college heeft dan ook onvoldoende gedaan om tot de volgens hem noodzakelijke verbetering van het functioneren van de afdeling te komen en daarmee tot herstel van de arbeidsverhoudingen binnen het team van Invordering en Kwijtschelding.
4.4. Gegeven deze omstandigheden was het college niet bevoegd om [naam eiseres] op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO te ontslaan. Het bestreden besluit A komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
Ten aanzien van het schorsingsbesluit (Besluit B)
5. De rechtbank stelt voorop dat een schorsing in het belang van de dienst terughoudend wordt getoetst. Gelet op het hiervoor overwogene, ontbeert het schorsingsbesluit echter een voldoende toereikende grondslag, omdat niet gebleken is op grond waarvan [naam eiseres] moest worden geschorst en welk belang daarmee gediend is. Het college heeft aangevoerd dat het schorsingsbesluit is genomen in afwachting van een oplossing en de bevindingen van de onderzoeksbureaus. Gelet op hetgeen is overwogen ten aanzien van het ontslagbesluit, kan het bestreden besluit B evenmin in stand blijven.
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het beroep van [naam eiseres] gegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, gelet op de discretionaire bevoegdheid van het college bij ontslag- en schorsingsbesluiten. Dit brengt met zich dat het college opnieuw dient te beslissen op de bezwaren van [naam eiseres]. Bij de nieuw te nemen besluiten op bezwaar zal het college hetgeen hiervoor werd overwogen, moeten betrekken. Het college zal zowel binnen als buiten zijn gemeente actief en constructief moeten zoeken naar mogelijkheden om [naam eiseres] (elders) te werk te stellen. Van [naam eiseres] wordt van haar kant verwacht dat zij zich constructief zal inzetten voor de realisering van een herplaatsing. Een re-integratieperiode van één jaar, zoals door het college is overwogen in het ontslagbesluit, oordeelt de rechtbank evenwel als onvoldoende, mede gelet op hetgeen onder punt 4.3 is overwogen. Een re-integratieperiode van twee jaar, te rekenen vanaf besluit A, oordeelt de rechtbank redelijk.
7. De rechtbank acht aldus termen aanwezig om het college te veroordelen in de door [naam eiseres] gemaakte proceskosten in beroep. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten € 874,-- terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift één punt; verschijnen ter zitting één punt; gewicht van de zaak: gemiddeld, met een factor 1; waarde per punt € 437,--). Aangezien in deze procedure aan [naam eiseres] een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand is verleend, dienen de proceskosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten A en B;
- bepaalt dat het college met inachtneming van deze uitspraak opnieuw besluit op de bezwaren van [naam eiseres];
- veroordeelt het college in de door [naam eiseres] gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874,-, te betalen aan de griffier van deze rechtbank;
- bepaalt dat het college het door [naam eiseres] betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,- aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, voorzitter, en door mrs. P.G. Wijtsma en H. Pieffers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. Hoekstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2012.
w.g. T. Hoekstra
w.g. E.M. Visser
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.