ECLI:NL:RBLEE:2012:BX9483

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/519, AWB 12/520 en AWB 11/1808
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het ontslag en beoordelingsbesluit van een politiemedewerker wegens ongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 9 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politiemedewerker, aangeduid als [naam eiser], en de korpsbeheerder van het Korps landelijke politiediensten (KLPD). De zaak betreft de beoordeling van een ontslagbesluit en een beoordelingsbesluit van de korpsbeheerder, waarbij de politiemedewerker werd ontslagen wegens ongeschiktheid voor zijn functie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpsbeheerder op 21 juni 2011 het voornemen heeft geuit om [naam eiser] per 1 augustus 2011 ontslag te verlenen, wat uiteindelijk op 20 juli 2011 is bevestigd. De rechtbank heeft de beroepen van [naam eiser] tegen de besluiten van de korpsbeheerder ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de feiten en omstandigheden rondom het functioneren van [naam eiser] uitvoerig besproken. Het functioneren van [naam eiser] werd als ondermaats beoordeeld, met onvoldoende resultaten en een negatieve houding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpsbeheerder voldoende gelegenheid heeft geboden voor verbetering, maar dat [naam eiser] hier niet in is geslaagd. De rechtbank heeft ook de adviezen van de adviescommissie inzake personele aangelegenheden in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat de korpsbeheerder op goede gronden tot het ontslag heeft besloten.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de tijdelijke overplaatsing van [naam eiser] naar Den Helder gerechtvaardigd was, gezien zijn disfunctioneren en de negatieve invloed op zijn collega's. De rechtbank heeft de argumenten van [naam eiser] over de onredelijkheid van de overplaatsing en de extra reistijd verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van [naam eiser] ongegrond verklaard, waarbij zij geen termen aanwezig achtte voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummers: AWB 12/519, 12/520 en 11/1808
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 oktober 2012 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de gedingen tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser (hierna; [naam eiser]),
gemachtigde: mr. R. Achttienribbe, advocaat te Amsterdam,
en
de beheerder van het Korps landelijke politiediensten (KLPD),
verweerder (hierna; de korpsbeheerder),
gemachtigden: mr. M.J. Timmer-van Dishoeck, werkzaam bij het KLPD, J.J. Oudshoorn, hoofd unit Waddenzee, en C.P.G. Preijde, operationeel chef groep Harlingen.
Procesverloop
Bij brief van 27 juni 2011 heeft de korpsbeheerder [naam eiser] mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de tijdelijke overplaatsing van [naam eiser] met ingang van 20 december 2010 van Harlingen naar Den Helder (het bestreden besluit A). Bij brief van 26 januari 2012 heeft de korpsbeheerder [naam eiser] mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de beoordeling van het functioneren van [naam eiser] (het bestreden besluit B) en het ontslag van [naam eiser] wegens ongeschiktheid voor de door hem beklede functie van politiemedewerker, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken (het bestreden besluit C). Tegen deze besluiten heeft [naam eiser] beroep aangetekend.
De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 13 juni 2012. [naam eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Motivering
De feiten ten aanzien van het beoordelingsbesluit en het ontslagbesluit
1.1. [naam eiser] is op 29 juli 1985 in dienst getreden van het KLPD als allround politiemedewerker bij de dienst waterpolitie. Vanaf 1 mei 2003 is hij werkzaam geweest bij de unit IJsselmeer/Friese Wateren te Sneek en vanaf 28 januari 2006 bij de unit Waddenzee te Harlingen.
1.2. Bij besluit van 28 december 2010 heeft de korpsbeheerder [naam eiser] met ingang van 20 december 2010 tijdelijk belast met het verrichten van ondersteunende werkzaamheden bij de Unit Noordzee te Den Helder op grond van artikel 64 van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: Barp). [naam eiser] is tijdelijk in Den Helder tewerkgesteld in afwachting van een op te maken beoordeling en de op grond hiervan te nemen beslissing over zijn functioneren in de Groep Harlingen. [naam eiser] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De Bezwaaradviescommissie inzake personele aangelegenheden Korps landelijke politiediensten (hierna: de adviescommissie) heeft in haar advies van 29 januari 2011 gesteld dat het bezwaar van [naam eiser] ongegrond moet worden verklaard.
1.3. Bij het bestreden besluit A heeft de korpsbeheerder het bezwaar van [naam eiser] tegen zijn overplaatsing naar Den Helder ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [naam eiser] beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4. De korpsbeheerder heeft bij besluit van 16 juni 2011 de beoordeling van het functioneren van [naam eiser] over het tijdvak 19 januari 2010 tot 15 december 2010 vastgesteld (hierna: het beoordelingsbesluit).
1.5. Op 21 juni 2011 heeft de korpsbeheerder [naam eiser] meegedeeld dat hij voornemens is [naam eiser] per 1 augustus 2011 ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid voor zijn functie anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. [naam eiser] heeft tegen dit voorgenomen besluit geen zienswijze ingediend.
1.6. Bij besluit van 20 juli 2011 heeft de korpsbeheerder beslist overeenkomstig zijn voornemen van 21 juni 2011. Aan [naam eiser] is eervol ontslag verleend per 22 augustus 2011, op grond van artikel 94, eerste lid onder g, van het Barp (hierna: het ontslagbesluit).
1.7. [naam eiser] heeft tegen het beoordelings- en ontslagbesluit bezwaar gemaakt.
1.8. Op 23 december 2011 heeft de adviescommissie geadviseerd de bezwaren van [naam eiser] gegrond te verklaren, de besluiten te herroepen, de beoordeling te verwijderen uit [naam eiser]s personeelsdossier en hem opnieuw aan te stellen als allround politiemedewerker bij de unit Noordzee van de Maritieme politie te Den Helder.
1.9. Ten aanzien van het beoordelingsbesluit heeft de adviescommissie geschreven dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. Bij aanvang van het functioneringstraject was afgesproken dat maandelijks een voortgangsgesprek zou plaatsvinden. Deze gesprekken hebben inderdaad plaatsgevonden, maar van de meeste voortgangsgesprekken zijn geen verslagen opgesteld. Sommige verslagen zijn pas enkele tot vele maanden later opgesteld. Hierdoor heeft [naam eiser] geen reële kans gekregen zijn functioneren te verbeteren. Door het ontbreken van de verslagen is de beoordeling gebaseerd op onvoldoende concrete feiten en omstandigheden.
1.10. Ten aanzien van het ontslagbesluit heeft de adviescommissie geschreven dat door de onzorgvuldige beoordeling de grondslag voor het ontslagbesluit is komen te vervallen. Ook blijkt uit het oordeel van de operationeel chef De Wit niet dat op het moment van het ontslag sprake was van functieongeschiktheid. Gelet op de 58-jarige leeftijd van [naam eiser], zijn 26-jarige dienstverband en zijn voornemen om op 60-jarige leeftijd met pensioen te gaan, is het besluit bovendien onevenredig gelet op het doel van het ontslag (de verwijdering van [naam eiser] uit het team van de waterpolitie te Harlingen). Door de overplaatsing van [naam eiser] van het team van de Waterpolitie te Harlingen naar de unit Noordzee van de Maritieme Politie te Den Helder, is het doel al bereikt.
1.11. Bij de bestreden besluiten B en C heeft de korpsbeheerder in afwijking van voornoemd advies de bezwaren van [naam eiser] ongegrond verklaard. Ten aanzien van het beoordelingsbesluit heeft de korpsbeheerder gesteld dat diverse voortgangsgesprekken hebben plaatsgevonden en dat uit de aanwezige verslaglegging voldoende blijkt dat sprake is van een blijvend en structureel disfunctioneren wegens het niet behalen van resultaatafspraken en het ontbreken van een actieve grondhouding als politiemedewerker. Ten aanzien van het ontslagbesluit heeft de korpsbeheerder gesteld dat [naam eiser] niet langer geschikt is voor zijn functie in de Groep Harlingen en dat gezien het geheel van feiten en omstandigheden het niet zinvol te achten was om [naam eiser] een verbeterkans aan te bieden. Het ontslagbesluit is evenredig aan het doel en met [naam eiser] persoonlijke omstandigheden is voldoende rekening gehouden. De overplaatsing naar Den Helder was slechts tijdelijk, in afwachting van het ontslagbesluit.
1.12. [naam eiser] heeft bij brief van 10 augustus 2011 gericht aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank een schorsingsverzoek ingediend tegen het ontslagbesluit.
1.13. Op 28 september 2011 heeft de voorzieningenrechter dit schorsingsverzoek afgewezen. Die procedure is geregistreerd onder nummer AWB 11/1888.
Het geschil ten aanzien van het beoordelingsbesluit en het ontslagbesluit
2.1. [naam eiser] stelt dat het beoordelingsbesluit en het ontslagbesluit onzorgvuldig zijn voorbereid en gemotiveerd doordat de voortgangsgesprekken onvoldoende objectief zijn opgesteld en verslaglegging van de gesprekken ontbreekt. De gespreksverslagen die er wel zijn, zijn achteraf opgesteld zodat hij nooit de kans heeft gekregen daarop te reageren of naar aanleiding daarvan zijn functioneren te verbeteren. [naam eiser] betwist dat sprake is van een gebrekkig functioneren en mocht dat al zo zijn, dan is er voldoende reële kans op verbetering, zeker gelet op de tevredenheid waarmee hij thans in het team van Den Helder werkt. Het ontslagbesluit is bovendien onevenredig, gelet op zijn (langdurig) dienstverband.
2.2. De korpsbeheerder stelt dat het bestreden beoordelingsbesluit en ontslagbesluit op goede gronden zijn genomen. De beoordeling is objectief opgesteld door de operationeel chef, [naam eiser] direct leidinggevende, conform het Beoordelingsreglement KLPD 2005. Daarnaast heeft samenspraak plaatsgevonden met een tweede beoordelaar, bijgestaan door een adviseur van het personeelsmanagement. De korpsbeheerder stelt dat bij [naam eiser] de grondhouding ontbreekt om de functie op de gewenste wijze te vervullen, zoals hij die in Harlingen diende in te vullen. Het aanbieden van een verbeterkans aan [naam eiser] is niet zinvol, gelet op de feiten en omstandigheden. In dat kader speelt in het bijzonder dat [naam eiser] de door de unithoofd aangeboden verbeterkans niet heeft benut. Ook na de functioneringsgesprekken met het waarnemend unithoofd en de huidige operationeel chef heeft [naam eiser] geen verbetering in zijn functioneren laten zien. Hij heeft weliswaar zo nu en dan enige verbetering laten zien in zijn functioneren, bijvoorbeeld door bijna te voldoen aan de resultaatsafspraken ten aanzien van het aantal op te maken processen-verbaal, maar uit de functioneringsgesprekken is ook af te leiden dat hij vervolgens weer terugvalt in ondermaats functioneren en gedrag.
Beoordeling van het beoordelingsbesluit (AWB 12/519)
3.1. De rechtbank stelt voorop dat de toetsing van de inhoud van een beoordeling volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. Daarbij geldt als uitgangspunt dat in geval van negatieve oordelen het betrokken bestuursorgaan aan de hand van concrete feiten in rechte aannemelijk moet maken dat die negatieve waardering niet op onvoldoende gronden berust. Daarbij is niet beslissend of elk feit dat ter adstructie van een waardering boven elke twijfel verheven is en dat zelfs niet van doorslaggevend belang is of bepaalde feiten onjuist blijken te zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Het gaat erom of in het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten de gegeven waarderingen de evenbedoelde toetsing kunnen doorstaan (zie uitspraken van de CRvB van 5 november 1998, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: ZB7954, en van 10 januari 2008, LJN: BC2308).
3.2. De rechtbank stelt vast dat op 10 mei 2011 de operationeel chef Preijde een beoordelingsformulier heeft opgemaakt met betrekking tot het functioneren van [naam eiser] in de periode van 19 januari 2010 tot 15 december 2010. Hierin is [naam eiser] op de (gedrags)competenties integriteit, probleemanalyse, klantgerichtheid, stressbestendigheid en samenwerken gewaardeerd met code A. Dit staat volgens het formulier voor "slecht, voldeed niet aan de gestelde functie-eisen". De (gedrags)competentie flexibiliteit is gewaardeerd met code B. Dit staat voor "onvoldoende, voldeed op één of meerdere aspecten niet geheel aan de gestelde eisen". Met betrekking tot de resultaten en taakafspraken is [naam eiser] voor wat betreft "toezicht, controle en handhaving openbare orde" gewaardeerd met code B. Voor wat betreft "opsporing van criminaliteit en overtreding bijzondere wetten", "administratieve processen" en "taakaccent" is [naam eiser] gewaardeerd met code A.
3.3. De huidige operationeel chef Preijde heeft het ondermaatse presteren en het gedrag van [naam eiser] op 19 januari 2010 met hem besproken. Tijdens dit functioneringsgesprek is (opnieuw) aan de orde gekomen dat [naam eiser] onvoldoende processen-verbaal produceert. Daarnaast heeft Preijde [naam eiser] gewezen op zijn gedrag tijdens het eerste werkoverleg in 2010. Bij die gelegenheid heeft [naam eiser], in reactie op een door Preijde gegeven presentatie van de behaalde resultaten per deelgebied en per medewerker, kenbaar gemaakt dat hij "dat gezeur over cijfers zat was". Tijdens het gesprek heeft [naam eiser] Preijde desgevraagd te kennen gegeven dat hij een meerwaarde vormt voor de groep Harlingen, onder meer omdat hij een goede schipper is en zorgt voor een goede sfeer. [naam eiser] heeft Preijde verder te kennen gegeven dat bijscholing op het terrein van het echte politiewerk niet nodig is en dat er niets aan de hand is. Uit het verslag van het functioneringsgesprek blijkt verder dat een gesprek met [naam eiser] over zijn algemene politiekennis niet mogelijk was. Ten slotte is in het verslag aangegeven dat [naam eiser] Preijde heeft beloofd een goed politieman te zijn.
3.4. Tijdens een voortgangsgesprek op 10 mei 2010 heeft het hoofd van de unit Waddenzee, Oudshoorn, [naam eiser] geconfronteerd met zijn disfunctioneren en zijn houding en hem meegedeeld dat hij nog een half jaar de kans krijgt om zich te verbeteren en dat een ontslagprocedure zal worden opgestart indien er geen verbetering optreedt. Hierbij heeft Oudshoorn het disfunctioneren van [naam eiser] tijdens zijn periode in Sneek betrokken. In reactie daarop heeft [naam eiser] Oudshoorn toegezegd dat hij er aan gaat werken om zo gauw mogelijk weer naar behoren te functioneren.
3.5. In het verslag van het functioneringsgesprek dat Preijde op 13 juli 2010 met [naam eiser] heeft gevoerd, is tot uitdrukking gebracht dat [naam eiser] zijn productie ten aanzien van de meeste resultaatsgebieden al (bijna) heeft gehaald.
3.6. In een op 28 november 2010 opgemaakt ambtelijk verslag heeft Preijde, onder meer aan de hand van een aantal concrete werksituaties, in de periode tussen januari 2010 en november 2010, een schets gegeven van het gedrag van [naam eiser]. Zo komt in het verslag naar voren dat [naam eiser] heeft geweigerd een meevarende collega af te zetten op een binnenvaartschip teneinde een controle te kunnen uitvoeren, dat hij een collega niet heeft geholpen bij de afhandeling van twee van diefstal van buitenboordmotoren verdachte personen en dat hij een werkafspraak over het kopiëren van het eerste blad van elk proces-verbaal naast zich neer heeft gelegd. Uit het verslag komt verder naar voren dat [naam eiser] in september 2010 Preijde te kennen heeft gegeven dat hij alleen op de boot wil werken, onder de opmerking "geef mij maar een boot en een tankpas, dan red ik mij wel". In het verslag heeft Preijde verder opgemerkt dat gedurende de loopbaan van [naam eiser] meermalen is geconstateerd dat hij niet goed functioneerde en dat hij, na hier op aangesproken te zijn, weliswaar een tijdelijke verbetering liet zien, maar dat hij steeds in zijn oude gedrag verviel.
3.7. Ook is het gedrag geschetst dat [naam eiser] ten toon heeft gespreid tijdens een werkoverleg op 16 november 2010. Bij die gelegenheid heeft [naam eiser], bij een bespreking van het onderwerp "levensfases op het werk", zodanige bewoordingen gebruikt dat hierdoor het onderwerp verder niet meer besproken kon worden. Het verslag geeft er ook blijk van dat [naam eiser] met name jongere collega's in de groep Harlingen onheus heeft bejegend. Zo blijkt uit het verslag dat hij een collega, nadat deze had uiteengezet welke (samenwerkings)projecten opgezet gingen worden, heeft toegevoegd: "je bent niet goed wijs". Ook heeft [naam eiser] een jongere collega te verstaan gegeven hoe de loopbaan van jonge medewerkers van de dienst in zijn visie zou moeten verlopen. Kortgezegd komt dit er op neer dat volgens [naam eiser] nieuwe, jonge medewerkers in het begin niets mogen doen, slechts koffie zetten, en dat zo'n jonge collega een plaatsje opschuift wanneer zich een nieuwe, jonge collega aandient. Volgens het verslag heeft [naam eiser] in 2010 ook meermalen te kennen gegeven dat, indien het KLPD hem "een zak geld geeft", hij het KLPD zal verlaten.
3.8. In het verslag heeft Preijde nog het volgende aangegeven: "De kern van zijn disfunctioneren is dat [voornaam eiser] (roepnaam van [naam eiser]) niet meer wil. [voornaam eiser] zet zich niet in om kennis en vaardigheden te behouden en bij te blijven op het gebied van wetgeving en ander werk. Hierdoor heeft [voornaam eiser] kennis en vaardigheden verloren en is hij steeds minder gaan functioneren. [voornaam eiser] zet zich hierbij luid en duidelijk af tegen de Dienst. De Dienst en iedereen krijgt de schuld van de situatie terwijl [voornaam eiser] niet naar zichzelf kijkt en wil kijken. [voornaam eiser] heeft geen enkel initiatief getoond. Hierdoor ontstaat een patstelling omdat je je leven lang moet blijven leren zeker bij de politie omdat de maatschappij nu eenmaal verandert. [voornaam eiser] wil niet bijleren en veranderen. Naast zijn magere resultaten beïnvloedt [voornaam eiser] de groep negatief. Dit is storend en draagt bij aan een lamlendig gevoel op de groep en dito resultaten. In het dossier van [voornaam eiser] is een rode draad waar te nemen. Gedurende de loopbaan van [voornaam eiser] is meermalen geconstateerd dat hij niet goed functioneerde. Nadat hij daarop gewezen werd zie je een tijdelijke verbetering. De chefs dachten kennelijk steeds dat het kwartje bij [voornaam eiser] zou zijn gevallen. Na enige tijd verviel [voornaam eiser] echter weer in zijn oude gedrag. Ook dit jaar zag ik in eerste instantie een verbetering. Zowel in afgesproken aantallen als in werkhouding. Het bleek ook dat mij niet altijd door collega’s voorvallen werden gemeld. Hierdoor heb ik niet elke maand een voortgangsgesprek gehouden, wat soms ook door rooster of vakantie ook niet kan. Op grond van bovenstaande is [voornaam eiser] op 10 mei 2010 aangezegd dat zijn ontslagprocedure wordt opgestart als er geen goede verbetering is waar te nemen. Dit is [voornaam eiser] aangezegd door het unithoofd Oudshoorn, zoals verwoord in het proces-verbaal van 14 januari 2011. Hoewel [voornaam eiser] zijn kwantitatieve resultaten dit jaar wel zijn toegenomen en gemiddeld genomen aan de gestelde norm voldoet is te zien dat de uitgevoerde controles verder niet veel bijzonders opleveren. [voornaam eiser] controleert maar zoekt daarbij niet de diepte op. Hierdoor blijven controles oppervlakkig en mist het de repressieve inhoud. Ook bij ander optreden mist [voornaam eiser] de diepgang. [voornaam eiser] laat nogal eens zaken makkelijk uit handen lopen. Hij verliest te vaak de regie over zijn zaak waardoor het niet alleen de zaak maar ook de naam van het KLPD schaadt".
3.9. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat deze rapporten niet mochten worden gebruikt bij de beoordeling, nu niet is gebleken dat die rapporten onjuiste feiten zouden bevatten. [naam eiser] heeft zulks niet aannemelijk gemaakt. Dat een aantal directe collega's van [naam eiser] in de groep Harlingen zich in een verklaring van 28 juli 2011 in positieve bewoordingen heeft uitgelaten over [naam eiser] doet daar niet aan af. Dat een deel van de verslaglegging (van de functioneringsgesprekken) later is vastgelegd, doet niet af aan de inhoud van de verslagen. De stelling van [naam eiser] dat de gegevens niet objectief zijn, omdat hij een moeizame relatie heeft met zijn beoordelaars, treft eveneens geen doel. Uit de stukken blijkt dat de bevindingen over [naam eiser] disfunctioneren telkens terugkeren bij diverse beoordelaars. Niet is gebleken, noch is aannemelijk gemaakt dat deze beoordelaars, mede gelet op hun functie en positie, niet objectief hebben gerapporteerd over hun bevindingen en de gesprekken daarover met [naam eiser]. Dat [naam eiser] van zijn leidinggevenden van de unit Noordzee te Den Helder (waar hij per 20 december 2010 tijdelijk was geplaatst) een positieve waardering heeft gekregen doet evenmin af aan het vorenstaande nu uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat [naam eiser] een groot deel van deze periode (januari tot mei 2011) ziek is geweest, dat hij het overige deel van de tijd (grotendeels) parttime heeft gewerkt en dat hij andersoortige werkzaamheden heeft verricht dan hij in Harlingen verrichtte.
3.10. Het vorenstaande betekent dat het negatieve (eind)oordeel over het functioneren van [naam eiser] op voldoende feitelijke grondslag berust. Het beroep tegen het bestreden besluit B faalt dan ook.
Beoordeling ten aanzien van het ontslagbesluit (AWB 12/520)
4.1. Op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB geldt dat de ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - moet worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar (zie de uitspraak van de CRvB van 30 september 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BO0372). De rechtbank dient in de eerste plaats te beoordelen of de korpsbeheerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat betrokkene anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken ongeschikt was voor zijn functie.
4.2. Het door de korpsbeheerder aan [naam eiser] gegeven (eervol) ongeschiktheidsontslag is in hoofdzaak gebaseerd op zijn ongeschiktheid voor de door hem in Harlingen beklede functie over de periode van 19 januari 2010 tot 15 december 2010.
4.3. Naast de hiervoor onder 3.3 tot en met 3.8. gegeven overwegingen, is het ontslagbesluit tevens gebaseerd op een op 13 november 2009 gehouden jaargesprek. In het verslag van het jaargesprek dat de toenmalige OC van de groep Harlingen, A.J. Breemer met [naam eiser] heeft gevoerd, is aangegeven dat hij in de periode van 1 januari 2009 tot 13 oktober 2009 ondermaats heeft gepresteerd met betrekking tot resultaatsafspraken, bijvoorbeeld ten aanzien van de productie van processen-verbaal. Voorts is in het verslag tot uitdrukking gebracht dat [naam eiser] ten aanzien van de gedragscompetenties integriteit en flexibiliteit een onvoldoende heeft gescoord. Op 23 november 2009 heeft E.G.F. van der Pol, waarnemend hoofd van de unit Waddenzee, het verslag van het jaargesprek van 13 oktober 2009 met [naam eiser] besproken. Bij die gelegenheid heeft [naam eiser] verklaard dat hij bekend is met de inhoud van het verslag van het jaargesprek van 13 oktober 2009.
4.4. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat de korpsbeheerder toereikend heeft onderbouwd dat [naam eiser] niet (langer) geschikt is voor zijn functie in de groep Harlingen. Hij was daarom bevoegd [naam eiser] ongeschiktheidsontslag te verlenen.
4.5. Aan de orde is vervolgens de vraag of de korpsbeheerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid [naam eiser] ongeschiktheidsontslag te verlenen. In dat verband overweegt de rechtbank dat volgens jurisprudentie van de CRvB een ongeschiktheidsontslag in het algemeen niet mogelijk is indien de ambtenaar niet in de gelegenheid is gesteld zijn functioneren te verbeteren. Dit is anders indien de ambtenaar zodanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit of instelling te beschikken dat gesteld kan worden dat het bieden van een verbeterkans niet zinvol is (zie eerdergenoemde uitspraak van de CRvB onder LJN: BO0372).
4.6. In dat kader overweegt de rechtbank dat, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, de korpsbeheerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het nogmaals aanbieden van een verbeterkans aan [naam eiser] niet zinvol was, omdat hij voldoende gelegenheid heeft gehad zich te verbeteren. Zo heeft [naam eiser] eerder, op 10 mei 2010, een door Oudshoorn aangeboden verbeterkans niet benut en is hij zijn gedane belofte aan Van der Pol en Preijde om zijn functioneren te verbeteren niet nagekomen. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat [naam eiser] herhaaldelijk blijk heeft gegeven dat hij zich niet kan vinden in de binnen zijn functie gevraagde verandering van werkzaamheden, waarbij het accent meer is komen te liggen op opsporing in plaats van handhaving. Hij heeft weliswaar zo nu en dan enige verbetering laten zien in zijn functioneren, bijvoorbeeld door (bijna) te voldoen aan de resultaatafspraken ten aanzien van het aantal processen-verbaal, maar het dossier laat ook zien dat hij vervolgens dan weer terugvalt in ondermaats functioneren. Bovendien blijkt voldoende dat, zoals de korpsbeheerder stelt, bij [naam eiser] de grondhouding ontbreekt om de functie, zoals hij die in Harlingen diende in te vullen, op de gewenste wijze te vervullen. In een dergelijk geval kan van de korpsbeheerder dan ook niet gevergd worden dat [naam eiser] (nogmaals) een kans op verbetering wordt geboden, zodat hij kan laten zien dat hij de functie als politiemedewerker in haar volle omvang, dus niet alleen "varen", op de gewenste wijze kan vervullen.
4.7. Dat [naam eiser] volgens de verklaringen van Baltus en De Wit, de operationele chefs te Den Helder, in het kader van zijn tijdelijke overplaatsing naar Den Helder aldaar positief is gewaardeerd, betekent niet dat hij daarom nogmaals een verbeterkans in het team van Harlingen had moeten krijgen. Zoals hiervoor reeds werd overwogen, was [naam eiser] in deze periode van januari tot mei 2011 ziek en heeft hij de overige periode (grotendeels) parttime gewerkt in andersoortige werkzaamheden.
4.8. Geconcludeerd wordt dan ook dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de korpsbeheerder in redelijkheid geen gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om [naam eiser] ongeschiktheidsontslag te verlenen. De rechtbank acht een dienstverband van 26 jaar in dit geval geen omstandigheid die de korpsbeheerder had moeten nopen tot afzien van ontslagverlening. De korpsbeheerder heeft aan het negatieve oordeel over de geschiktheid van [naam eiser] voor zijn functie, gedurende lange(re) tijd, alsmede het niet benutten van verbeterkansen, een zwaarder belang kunnen toekennen. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit C faalt.
Het geschil ten aanzien van de tijdelijke overplaatsing
5.1. [naam eiser] heeft gesteld dat de overplaatsing vanuit zijn functie in de Groep Harlingen en de tijdelijke belasting met ondersteunende werkzaamheden bij de Unit Noordzee te Den Helder geen stand kunnen houden. De beslissing is gebaseerd op onjuiste feiten en is onevenredig met het doel. Het besluit is gebaseerd op een vermeende ongeoorloofde afwezigheid in december 2010, terwijl de korpsbeheerder bij brief van 20 juli 2011 de bevindingen over de ongeoorloofde afwezigheid heeft ingetrokken. Er is verder te weinig rekening gehouden met zijn persoonlijke situatie. [naam eiser] geeft aan goed te functioneren en betwist de hem verweten houding op het werkoverleg van 16 november 2010. De extra reistijd van drie uur dient de korpsbeheerder aan te merken als diensttijd en die extra reistijd maakt het besluit bovendien onevenredig. [naam eiser] stelt dat zijn collega's deze reistijd wel uitbetaald krijgen.
5.2. De korpsbeheerder heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam eiser] niet meer te handhaven is als politiemedewerker in Harlingen gezien zijn disfunctioneren, negatieve houding en gedrag. Dat op 17 december 2010 is aangegeven dat [naam eiser] ongeoorloofd ziek was - een conclusie die later bij brief van 20 juli 2011 is ingetrokken -, ligt niet ten grondslag aan het wijzigingsbesluit van de tewerkstelling. De korpsbeheerder stelt dat voldoende is gebleken dat [naam eiser] disfunctioneert en zich afzet tegen de veranderingen in het korps, waardoor hij een negatieve invloed uitoefent op het team in Harlingen. Het incident op het werkoverleg van 16 november 2010 is daarvan een voorbeeld. [naam eiser] privésituatie geeft geen rechtvaardiging voor zijn disfunctioneren en houding. De houding en invloed op zijn collega's vormen een dienstbelang welke overplaatsing in afwachting van de te maken beoordeling en beslissing over zijn dienstvoortzetting in Harlingen rechtvaardigt.
Beoordeling ten aanzien van de tijdelijke overplaatsing
6.1. Op grond van artikel 64 van het Barp is de ambtenaar, indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, verplicht zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling uit te oefenen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB bestaat een overplaatsing zoals hier in geding uit de ontheffing uit de ene betrekking en het opdragen van een andere betrekking. In verband daarmee kan de motivering van een overplaatsingsbesluit van uiteenlopende aard zijn, al naar gelang het accent valt op het dienstbelang gelegen in de wenselijkheid een ambtenaar uit een betrekking te ontheffen dan wel op het dienstbelang gelegen in de wenselijkheid een andere betrekking door die ambtenaar te laten vervullen. In beide gevallen moet worden voldaan aan de eis, dat de nieuwe betrekking passend is.
6.2. Volgens de korpsbeheerder was het na te streven dienstbelang erin gelegen dat [naam eiser], gelet op zijn disfunctioneren binnen het team van Harlingen en de daaruit voortvloeiende negatieve beïnvloeding van zijn collega's, werd overgeplaatst en tewerkgesteld buiten het team van Harlingen in afwachting van zijn beoordeling en de eventueel daaruit voortvloeiende gevolgen. De rechtbank oordeelt, gelet op hetgeen is overwogen met betrekking tot het beoordelings- en ontslagbesluit, dat die bijzondere omstandigheden hebben kunnen vorderen dat [naam eiser] in het belang van de dienst in een ander gebied tewerk werd gesteld. Niet is gebleken, noch is door [naam eiser] aannemelijk gemaakt dat de overplaatsing naar de Unit Noordzee in Den Helder hem niet in redelijkheid kon worden opgedragen. Van belang is daarbij dat de overplaatsing als zodanig niet wordt betwist en dat de korpsbeheerder de vergoeding voor het woon-werkverkeer ambtshalve heeft aangepast ten voordele van [naam eiser]. Dat [naam eiser] een extra reistijd van drie uur per dag heeft, maakt de tijdelijke overplaatsing naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande niet onredelijk. Dat [naam eiser]s collega's in het kader van een tijdelijke overplaatsing deze extra reistijd wel vergoed krijgen, is niet gebleken, zodat het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel faalt.
6.3. Het beroep tegen het bestreden besluit A faalt derhalve.
7. Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank de beroepen van [naam eiser] ongegrond verklaren. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, voorzitter, en door mrs. P.G. Wijtsma en H. Pieffers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2012.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. E.M. Visser
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.