ECLI:NL:RBLEE:2012:BW5890

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
11 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/797
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor de bouw van een sporthal met kleedruimte in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 11 mei 2012 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een sporthal met kleedruimte op het perceel Achter de Hoven 118 te Leeuwarden. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden op 26 mei 2011, ondanks dat het bouwwerk in strijd was met het bestemmingsplan 'Achter de Hoven'. De verzoekster, Stichting Ondersteuning Bewonersplatform Achter de Hoven, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en later beroep ingesteld bij de rechtbank. Tevens heeft zij verzocht om een voorlopige voorziening op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, maar heeft besloten geen uitspraak te doen in de hoofdzaak omdat er nog een ander beroep tegen het bestreden besluit was ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat er geen beletselen waren om verzoekster te ontvangen. De rechter heeft vervolgens de argumenten van verzoekster en verweerder tegen elkaar afgewogen. Verzoekster stelde dat de omgevingsvergunning ten onrechte was verleend, omdat het bouwwerk commercieel geëxploiteerd kan worden en niet noodzakelijkerwijs functioneel verbonden is met de school. Verweerder daarentegen betoogde dat het bouwwerk een bijbehorend bouwwerk is en dat de vergunning terecht was verleend op basis van de Ontwikkelingsvisie Potmarge 2007.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en de uitspraak is openbaar gemaakt op 11 mei 2012. Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 12/797
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 mei 2012 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
Stichting Ondersteuning Bewonersplatform Achter de Hoven,
gevestigd te Leeuwarden,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.T. Hoen, advocaat te Gorredijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden,
verweerder,
gemachtigden: A.J. Grondsma en G. Keuning, beiden werkzaam bij verweerders gemeente.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Vereniging voor Christelijk Voortgezet Onderwijs Noord Fryslân, gevestigd te Leeuwarden.
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2011 heeft verweerder ten behoeve van het bouwen van een sporthal met kleedruimte op het perceel Achter de Hoven 118 te Leeuwarden (hierna: het perceel) aan de Vereniging voor Christelijk Voortgezet Onderwijs Noord Fryslân (hierna: de vergunninghouder) een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het bouwen en gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan "Achter de Hoven" (hierna: het bestemmingsplan). Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij brief van 17 november 2011 heeft verweerder verzoekster mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar (hierna: het bestreden besluit). Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank (reg. nr. 11/3224). Tevens heeft verzoekster zich bij brief van 5 april 2012 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 27 april 2012. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam], bijgestaan door voornoemd gemachtigde. Namens verweerder zijn voornoemde gemachtigden verschenen. De derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam].
Motivering
Inleidende overwegingen
1.1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen.
Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter zal echter geen uitspraak doen in de hoofdzaak, omdat tegen het bestreden besluit naast het beroep van verzoekster nog een ander beroep is ingediend.
1.2. Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
Feiten
2. Op 31 januari 2011 heeft vergunninghouder een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een sporthal met een kleedruimte (hierna: het bouwwerk) op het perceel. Volgens het aanvraagformulier zal het gebouw deels buiten het aangewezen bebouwingsvlak van het perceel worden gerealiseerd.
Op het perceel rust volgens het bestemmingsplan de bestemming "Onderwijsdoeleinden met bijbehorende erven met de aanduiding Ms". Volgens artikel 11 van de bijbehorende bestemmingsplanvoorschriften mogen gebouwen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bebouwingsvlak worden gebouwd.
Bij brief van 21 februari 2011 heeft de welstandscommissie verweerder meegedeeld dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
De Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de Adviescommissie) heeft op 8 november 2011 een advies uitgebracht. Bij besluit van 17 november 2011 heeft verweerder overeenkomstig dat advies de bezwaren van verzoekster ongegrond verklaard en het besluit van 26 mei 2011 in stand gelaten.
Het geschil
3.1. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte een omgevingsvergunning heeft verleend. Het bouwwerk is geen bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), omdat het bouwwerk commercieel geëxploiteerd kan worden, wat betekent dat het bouwwerk niet noodzakelijkerwijs functioneel verbonden is met de school. Verweerder heeft voorts de (rijksmonumentale) belangen van het Potmargegebied onvoldoende meegewogen. Verweerder had meer onderzoek moeten doen naar de ruimtelijke aspecten van het project, zoals inventarisatie wegens de Flora- en faunawet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voorts is verweerder ten onrechte en zonder motivering afgeweken van de Structuurvisie Potmarge van september 2006, waarin is opgenomen dat in het gebied geen bebouwing plaats zal vinden. Het bouwplan leidt voorts tot een toename van geluids- en verkeersbelasting. Ook is niet inzichtelijk waarom er behoefte is aan een nieuwe sporthal.
3.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij terecht en op juiste gronden een omgevingsvergunning heeft verleend. Het bouwwerk is een bijbehorend bouwwerk, omdat het een uitbreiding is van het hoofdgebouw dan wel functioneel met het hoofdgebouw verbonden is. Vanwege de behoefte van vergunninghouder om de huidige sportvoorzieningen te centraliseren op één locatie is besloten om in afwijking van het bestemmingsplan de omgevingsvergunning te verlenen. Deze afwijking is tevens voorzien in de Ontwikkelingsvisie Potmarge 2007. Er is geen sprake van een onaanvaardbare inbreuk op het rijksmonument de Potmarge of het Potmargegebied, temeer omdat het bouwwerk op een afstand ligt van 130 meter van de Potmarge. De opstelplaats van de brandweer is gelegen op een afstand van 123 meter. In de Ontwikkelingsvisie Potmarge 2007 is vastgelegd dat aan de noordzijde van het gebied "Rak C" in het Potmargegebied mag worden gebouwd. Het perceel ligt in het noorden van "Rak C". Er is ten slotte volgens verweerder geen sprake van een toename van omgevingsgeluid of verkeersonveiligheid omdat de sportlessen binnen plaatsvinden.
Wettelijk kader
4.1. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge onderdeel c is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
Ingevolge het tweede lid wordt de aanvraag in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
4.2. Ingevolge artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder 1, onder a, van bijlage II van het Bor - voor zover hier van belang - komt voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, wordt in deze bijlage verstaan onder:
Bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
Hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Motivering
5.1. Niet is in geschil dat het bouwwerk niet voldoet aan de bestemmingsplanvoorschriften, vanwege overschrijding van het bebouwingsvlak, en dat het bouwen van het bouwwerk daardoor strijdig is met het bestemmingsplan.
5.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bouwwerk een bijbehorend bouwwerk is als bedoeld in artikel 1 van bijlage II van het Bor. Daartoe overweegt hij dat sprake is van een functioneel met het hoofdgebouw, de school, verbonden bouwwerk, gelet op de eigenschappen van het bouwwerk, zijnde een sporthal met kleedruimtes grenzend aan een schoolgebouw, en het functionele doel van het bouwwerk, het onderdak bieden aan lichamelijk onderwijs. Verzoekster heeft, na de ontkenning van de vergunninghouder, niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van commerciële exploitatie van de sporthal, zodat dat betoog van verzoekster faalt.
5.3. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder bevoegd is om de omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen en gebruiken van de gronden en het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan. Immers, op grond van het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo, in verband met artikel 4, aanhef en onder 1, onder a, van bijlage II van het Bor, kan verweerder een omgevingsvergunning verlenen voor een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van die wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken. De voorzieningenrechter stelt verder vast, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 oktober 2011 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: BU1640), dat de woorden "het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan" in art 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in ruime zin moet worden uitgelegd. Dat wil zeggen dat het begrip "gebruiken" als daar bedoeld, niet alleen betrekking heeft op het gebruik van gronden of bouwwerken, maar ook op het bouwen en slopen in strijd met planologische regelgeving, in het bijzonder het bestemmingsplan.
Aan de orde is vervolgens de vraag of verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
5.4. Het betoog van verzoekster dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd, faalt. Hoewel in dat besluit niet met zoveel woorden is verwezen naar het advies van de Adviescommissie, begrijpt de voorzieningenrechter dat verweerder bij het bestreden besluit naar het advies van de Adviescommissie heeft verwezen, temeer nu dit ter zitting door verweerder is aangevoerd en uit het bestreden besluit kan worden afgeleid. Op grond van artikel 3:49 van de Awb mag verweerder ter motivering van een besluit volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat.
5.5. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit mede is genomen met inachtneming van het beleid van de raad van verweerders gemeente, namelijk de Ontwikkelingsvisie Potmarge 2007. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dit beleid is vastgesteld met het oog op het nieuwe ontwerp bestemmingsplan voor het gebied. De voorzieningenrechter oordeelt dat daarmee voldoende is gemotiveerd om welke reden verweerder is afgeweken van zijn eerdere beleid, de Structuurvisie Potmarge 2006, waarin was opgenomen dat geen bebouwing zal plaatsvinden in het gebied waarin het perceel ligt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in de Ontwikkelingsvisie Potmarge 2007 aan de noordzijde van het gebied "Rak C" bebouwing voorzien ten behoeve van de school van vergunninghouder. Het betoog van verzoekster dat dus alleen bebouwing aan de noordzijde van de school is voorzien, faalt, omdat gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam is gebleken dat de noordzijde van de school direct is gelegen aan de openbare weg. Het is dus niet aannemelijk dat met de in de Ontwikkelingsvisie Potmarge 2007 genoemde bebouwingsmogelijkheid in het noorden van "Rak C" de noordzijde van het schoolgebouw wordt bedoeld. Bedoeld wordt juist het noordelijk gedeelte van "Rak C" en daar is het bouwwerk ook gesitueerd.
5.6. Ten slotte oordeelt de voorzieningenrechter dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat door de omgevingsvergunning sprake is van een onaanvaardbare inbreuk op het rijksmonument de Potmarge dan wel het Potmargegebied. Zo heeft verweerder toegelicht dat het bouwwerk op een redelijke afstand is gelegen van 130 meter van de rivier de Potmarge en dat slechts de rivier en de oevers een rijksmonument zijn. Ook de opstelplaats van de brandweer ligt op een redelijke afstand van 123 meter van de rivier de Potmarge. Van een onredelijk besluit is dan ook niet gebleken. Verzoekster heeft ook geen feiten en omstandigheden aangevoerd die dat oordeel zouden kunnen dragen. Datzelfde geldt voor de door verzoekster gestelde mogelijke inbreuk op de Flora- en faunawet of aantasting van archeologische waarden. Verweerder heeft ten slotte ter zitting voldoende toegelicht dat in het onderhavige geval de belangen van de vergunninghouder prevaleren na deze te hebben afgewogen tegen de belangen van het (behoud van) het Potmargegebied en dat deze belangenafweging in overeenstemming is met de belangenafweging die de gemeenteraad eerder in 2007 heeft gemaakt.
5.7. Gelet op het hiervoor overwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Conclusie
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. Om die reden zal hij het verzoek dan ook afgewezen. Hij ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Houwink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2012.
w.g. J. Houwink
w.g. P.G. Wijtsma
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.