RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 11/1688
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2012 in de zaak tussen
[de besloten vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. P.J.G.G. Sluyter, advocaat te Assen,
de raad van de gemeente Ooststellingwerf, verweerder,
gemachtigde: H.J.W. van Wijk, werkzaam bij de gemeente Ooststellingwerf.
Bij beslissing van 15 juni 2010 heeft verweerder een verzoek van eiseres om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 24 mei 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beslissing van 15 juni 2010 ontvankelijk verklaard, deze beslissing ingetrokken en eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om schadevergoeding.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2012. Namens eiseres is niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. In september 2003 hebben [A] (hierna: [A]) en [B] het perceel [het perceel] (hierna: het perceel) verkocht aan eiseres. In mei 2005 heeft [A] vrijstelling gevraagd voor het bouwen van tien recreatiewoningen op het perceel. Op 12 mei 2005 heeft eiseres bouwvergunning aangevraagd voor het bouwen van tien recreatiewoningen op het perceel. Op 20 oktober 2005 heeft de burgemeester van de gemeente Ooststellingwerf (hierna: de burgemeester) een verhaalscontract gesloten met eiseres.
2. Op 20 juni 2006 heeft verweerder beslist om ten aanzien van de door [A] gevraagde vrijstelling geen toepassing te geven aan artikel 19a, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Bij besluit van 20 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf (hierna: het college) onder verwijzing naar verweerders beslissing van 20 juni 2006 de door [A] gevraagde vrijstelling geweigerd. Bij besluit van 20 februari 2007 heeft verweerder het bezwaar van [A] tegen het besluit van 20 juni 2006 ongegrond verklaard. Bij besluit van 27 februari 2007 heeft het college het bezwaar van [A] tegen het besluit van 20 juli 2006 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 december 2007 (procedurenummer 07/635) heeft deze rechtbank het beroep van [A] tegen de besluiten van 20 en 27 februari 2007 gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en het bezwaar tegen het besluit van 20 juli 2006 niet-ontvankelijk verklaard.
3. Bij besluit van 18 maart 2008 heeft verweerder het bezwaar van [A] tegen de beslissing van 20 juni 2006 opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 maart 2009 (procedurenummer 08/852) heeft deze rechtbank het beroep van [A] tegen het besluit van 18 maart 2008 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 januari 2010 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BK9917) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het hoger beroep van [A] tegen de uitspraak van 5 maart 2009 gegrond verklaard, deze uitspraak vernietigd en het bezwaar van [A] tegen verweerders beslissing van 20 juni 2006 niet-ontvankelijk verklaard. De ABRvS heeft geoordeeld dat verweerders beslissing van 20 juni 2006 over de toepassing van artikel 19a, vierde lid, van de WRO een beslissing is als bedoeld in artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter voorbereiding van een besluit op een verzoek om vrijstelling. Deze beslissing is naar het oordeel van de ABRvS niet vatbaar voor bezwaar of beroep.
4. Op 14 maart 2008 heeft eiseres verweerder verzocht om vergoeding van de schade die zij heeft geleden in het kader van de realisatie van tien recreatiewoningen op het perceel. Eiseres raamt deze schade, die volgens haar bestaat uit procedureschade, planschade, legeskostenschade en kapitaalschade, op € 275.000,00. Verweerder heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om vergoeding van schade ten gevolge van de weigering om medewerking te verlenen aan de bouw van tien recreatiewoningen op het perceel. Op 15 juni 2010 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beslissing van 15 juni 2010 ontvankelijk verklaard, deze beslissing ingetrokken en eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om schadevergoeding. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op de overweging dat geen sprake is van procedurele connexiteit omdat eiseres geen belanghebbende is bij het gestelde schadeveroorzakende besluit.
6. De rechtbank zal in de eerste plaats ambtshalve de vraag beantwoorden of de reactie van verweerder van 15 juni 2010 op het verzoek van eiseres om schadevergoeding van 14 maart 2008 een besluit bevat als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, waartegen bezwaar en beroep openstaan. Het is vaste rechtspraak van de ABRvS dat in schadezaken bij de beantwoording van die vraag onder meer van belang is of is voldaan aan het vereiste van processuele connexiteit. Aan dit vereiste is voldaan, indien tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld. Verder geldt dat tegen een zelfstandig schadebesluit alleen ontvankelijk bezwaar kan worden gemaakt door degene die ook ontvankelijk bezwaar heeft gemaakt of had kunnen maken tegen het - gestelde - schadeveroorzakende besluit. De rechtbank verwijst in dit kader bijvoorbeeld naar uitspraken van de ABRvS van 18 augustus 2004 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN AQ7003) en 1 april 2009 (LJN BH9247).
7. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet is voldaan aan het vereiste van processuele connexiteit. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de uitspraak van de ABRvS van 20 januari 2010 volgt dat tegen verweerders beslissing van 20 juni 2006 geen beroep bij de bestuursrechter kon worden ingesteld omdat het een voorbereidingsbesluit betreft in de zin van artikel 6:3 van de Awb.
8. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van eiseres tegen verweerders beslissing van 15 juni 2010 ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
9. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het inleidende bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren.
10. Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van eiseres € 437,00 terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift één punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 437,00).
11. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden in het kader van de realisatie van tien recreatiewoningen op het perceel. Verweerder heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om vergoeding van schade ten gevolge van de weigering om medewerking te verlenen aan de bouw van tien recreatiewoningen op het perceel. Uit het voorgaande volgt dat het (gestelde) schadeveroorzakende besluit niet verweerders voorbereidingsbesluit van 20 juni 2006 is, maar het besluit van het college van 20 juli 2006 om de door [A] gevraagde vrijstelling te weigeren. Daarom komt het de rechtbank voor dat verweerder het verzoek van eiseres van 14 maart 2008 had moeten doorzenden aan het college. Ook komt het de rechtbank voor dat het college alsnog een besluit zal moeten nemen op dit verzoek. De rechtbank acht aannemelijk dat de keuze van eiseres om het verzoek in te dienen bij verweerder is ingegeven door de achteraf onjuist gebleken uitspraak van deze rechtbank van 18 december 2007. In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat tegen het besluit van het college van 20 juli 2006 geen bezwaar en beroep openstonden. In haar uitspraak van 20 januari 2010 heeft de ABRvS deze uitspraak van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat tegen het besluit van het college van 20 juli 2006 wel bezwaar en beroep openstonden. De vraag of tegen een besluit beroep openstaat, is een ambtshalve te beoordelen aspect. Daarom betekent de omstandigheid dat de uitspraak van de rechtbank van 18 december 2007 onherroepelijk is geworden niet dat in het vervolg van de procedure of een daarop volgende schadevergoedingsprocedure van die uitspraak moet worden uitgegaan. Dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 20 juli 2006 staat niet in de weg aan het bestaan van processuele connexiteit. Het gaat erom of eiseres ontvankelijk bezwaar had kunnen maken. Het komt de rechtbank voor dat eiseres wel belanghebbende is bij het besluit van 20 juli 2006. In dat kader wijst de rechtbank erop dat eiseres ten tijde van dat besluit eigenaar was van het perceel, dat zij op 12 mei 2005 bouwvergunning heeft aangevraagd voor het bouwen van tien recreatiewoningen op het perceel en dat de burgemeester op 20 oktober 2005 een verhaalscontract met haar heeft gesloten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het inleidende bezwaarschrift niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 302,00 aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2012.
w.g. P.G. Wijtsma
w.g. F.F. van Emst
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.