ECLI:NL:RBLEE:2011:BW0331

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2401
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot afwijzing van planschadevergoeding in het kader van bestemmingsplanwijzigingen

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een perceel bouwterrein, beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, waarin zijn aanvraag om planschadevergoeding werd afgewezen. Eiser had planschade geleden door de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan "Hempens-Teerns", dat zijn uitzicht en de status van zijn perceel als eindperceel zou aantasten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 september 2011, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn advocaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om planschadevergoeding was ingediend op 12 juni 2008, en dat de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) van toepassing was, ondanks de intrekking van deze wet op 1 juli 2008.

De rechtbank heeft de feiten en de juridische context van de zaak uitvoerig besproken. Eiser stelde dat het uitwerkingsplan 3e fase in strijd was met de criteria van het moederplan, maar de rechtbank oordeelde dat de bestemming "uit te werken gemengde doeleinden" voldoende ruimte bood voor de ontwikkeling van gebouwen voor onderhoud en beheer. De rechtbank concludeerde dat de nadelen van het nieuwe bestemmingsplan niet groter waren dan de voordelen, en dat er geen planologische verslechtering was ten opzichte van de uitwerkingsplannen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders terecht had besloten om de aanvraag om planschadevergoeding af te wijzen. De proceskosten werden niet toegewezen, en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 10/2401
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 november 2011 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. T. Binnema, advocaat te Leeuwarden,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. J. van der Noord, werkzaam bij de gemeente Leeuwarden.
Procesverloop
Bij brief van 18 oktober 2010 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) (hierna: het bestreden besluit). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 6 september 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is genoemde gemachtigde verschenen.
De rechtbank heeft verweerder op 8 september 2011 telefonisch verzocht haar alle planvoorschriften van het bestemmingsplan "Hempens - Teerns" toe te sturen. Verweerder heeft per brief van 8 september 2011 aan dit verzoek voldaan.
Motivering
Feiten
1.1 Eiser is sinds 3 oktober 2005 eigenaar van een perceel bouwterrein, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (hierna: eisers perceel). Op eisers perceel stond ten tijde van het bestreden besluit een in aanbouw zijnde woning. Bij brief van 12 juni 2008 heeft eiser vergoeding van de planschade gevraagd die hij stelt te hebben geleden ten gevolge van het besluit van 26 november 2007 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hempens-Teerns/[wijk]/Froskepôlle" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan).
1.2 Bij besluit van 2 februari 2010 heeft verweerder de aanvraag om planschadevergoeding afgewezen. Dit besluit is gebaseerd op een advies van de schadebeoordelingscommissie van november 2009.
1.3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van 2 februari 2010 ongegrond verklaard. Dit besluit is mede gebaseerd op een aanvullend advies van de schadebeoordelingscommissie van 23 augustus 2010.
Beoordelingskader
2.1 Op 1 juli 2008 is de WRO ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) in werking getreden. Ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, voor zover thans van belang, blijft het recht, zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet. Gelet op het feit dat het verzoek is gedaan op 12 juni 2008, is in dit geval artikel 49 van de WRO van toepassing.
2.2 Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kennen burgemeester en wethouders, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.3 Bij de beoordeling van een aanvraag om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van de planologische regimes maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dit uitgangspunt geldt evenzeer voor de vaststelling van de eventuele waardevermindering. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt moet worden afgeweken.
Het oude planologische regime
3.1 Op grond van het bestemmingsplan "Hempens-Teerns" (hierna: het moederplan) hebben het perceel en het omliggende gebied de bestemming "uit te werken gemengde doeleinden".
Op grond van artikel 9, lid A, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor deze bestemming aangewezen gronden onder meer bestemd voor bosbeplanting, waterpartijen en waterlopen, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, terreinen en waterstaatkundige werken.
Op grond van artikel 9, lid C, aanhef en 3, van de planvoorschriften werken burgemeester en wethouders de in lid A omschreven bestemming uit met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 en lid B, alsmede met in achtneming van de volgende regels. Voor het bouwen van overige gebouwen geldt dat de hoogte van de overige gebouwen ten hoogste 15,00 meter zal bedragen.
3.2 Ter uitwerking van de in het moederplan aan het perceel en het omliggende gebied gegeven bestemming "uit te werken gemengde doeleinden" zijn - voor zover in deze zaak van belang - het bestemmingsplan "Uitwerkingsplan Hempens-Teerns 2e fase" (hierna: het uitwerkingsplan 2e fase) en het "Uitwerkingsplan Hempens-Teerns 3e fase" (hierna: het uitwerkingsplan 3e fase) vastgesteld. De uitwerkingsplannen 2e en 3e fase zijn in werking getreden voordat eiser zijn perceel kocht.
3.3 Op grond van het uitwerkingsplan 3e fase hadden het gebied direct ten noorden van eisers perceel en de strook grond direct ten oosten van eisers perceel de bestemming "bos" (hierna ook: de bosstrook). De breedte van de bosstrook varieerde tussen ongeveer 75 meter (aan de noordzijde) tot ongeveer 82,5 meter (aan de zuidzijde).
Op grond van artikel 10, lid A, van de planvoorschriften van het uitwerkingsplan 3e fase waren de op de kaart voor bos aangewezen gronden bestemd voor:
1. bos;
2. wegen en paden;
met de daarbij behorende:
3. gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer;
4. parkeervoorzieningen;
5. openlucht recreatieve voorzieningen;
6. waterlopen en waterpartijen;
7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op grond van artikel 10, lid C, onder 1, golden voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer de volgende bepalingen:
a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen zal niet meer bedragen dan 500,00 m²;
b. de hoogte van de gebouwen zal niet meer bedragen dan 10,00 meter;
c. de goothoogte van de gebouwen zal ten hoogste 5,00 meter bedragen.
Op grond van artikel 17, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 vrijstelling verlenen van de op de plankaart of in de voorschriften gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages.
3.4 Op grond van het uitwerkingsplan 2e fase rustte op het gebied ten oosten van de bosstrook de bestemming "water".
Op grond van artikel 17, lid A, van de planvoorschriften waren de op de kaart voor water aangewezen gronden bestemd voor:
1. water;
2. oeverstroken;
met de daarbij behorende:
3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, steigers, meerpalen en dukdalven;
4. waterbouwkundige werken, zoals een geleide dam.
Het nieuwe planologische regime
4.1 Op de strook grond direct ten oosten van eisers perceel rust op grond van het nieuwe bestemmingsplan de bestemming "groenvoorzieningen" (hierna ook: de groenstrook). De breedte van de groenstrook is ongeveer 27,5 meter.
Op grond van artikel 30, lid 30.1, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor groenvoorzieningen aangewezen gronden bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. bermen en beplantingen;
c. speelvoorzieningen;
d. waterlopen en waterpartijen;
met de daarbij behorende:
e. verhardingen;
f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten.
Op grond van lid 30.2.1 mogen op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd.
Op grond van lid 30.2.2 mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 5,00 m bedragen.
4.2 Op de gronden ten oosten van de groenstrook rust op grond van het nieuwe bestemmingsplan de bestemming "woondoeleinden 4".
Op grond van artikel 6, lid 6.1, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor woondoeleinden 4 aangewezen gronden bestemd voor:
a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
met de daarbij behorende:
c. tuinen en erven;
d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op deze gronden zijn inmiddels woningen gebouwd.
Beoordeling van het geschil
5.1 Eiser heeft betoogd dat het uitwerkingsplan 3e fase in strijd is met de criteria, die zijn neergelegd in artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften van het moederplan, voor zover in het uitwerkingsplan 3e fase is toegestaan dat in de bosstrook gebouwen voor onderhoud en beheer worden gebouwd. Daarom moet het uitwerkingsplan 3e fase volgens eiser in zoverre bij het vaststellen van de maximale invulling van het oude regime buiten beschouwing worden gelaten.
5.2 De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog en zij overweegt daartoe het volgende. De in het moederplan aan eisers perceel en het omliggende gebied toegekende bestemming "uit te werken gemengde bestemmingen" is zeer ruim. Op grond van deze bestemming was het gebied direct ten oosten van eisers perceel onder meer bestemd voor bosbeplanting met de daarbij behorende gebouwen en mocht de hoogte van deze gebouwen ten hoogste 15,00 meter bedragen. Het uitwerkingsplan 3e fase is hiermee in overeenstemming. De rechtbank is van oordeel dat de toetsingscriteria voor de ontwikkeling en het beheer, die zijn neergelegd in artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften van het moederplan, niet van toepassing zijn op de bestemming "uit te werken gemengde doeleinden". In artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften van het moederplan is namelijk bepaald dat aan de in dat artikellid genoemde criteria zal worden getoetst bij de beoordeling van bouwplannen ten aanzien waarvan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen of die slechts kunnen worden toegestaan nadat door burgemeester en wethouders vrijstelling is verleend of een wijzigingsbevoegdheid is toegepast. Verder is daarin bepaald dat deze verplichting slechts geldt voor zover de criteria in de desbetreffende leden zijn aangeduid. In artikel 9 van de planvoorschriften, waarin de bestemming "uit te werken gemengde doeleinden" is geregeld, is aan het college van burgemeester en wethouders niet de bevoegdheid gegeven om nadere eisen te stellen, vrijstelling te verlenen of het bestemmingsplan te wijzigen en zijn dus ook niet de in artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften beschreven criteria aangeduid.
5.3 Eiser heeft verder betoogd dat het vrijwel zeker is dat onder het oude regime in de bosstrook nooit een gebouw voor onderhoud en beheer van 500 m² zou zijn opgericht. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de bosstrook voor het bouwen van dergelijke gebouwen niet de meest waarschijnlijke locatie was, omdat ten noorden van eisers perceel een veel groter bosgebied lag en omdat de [straat] één van de duurste straten van [woonplaats] is. Voorts heeft hij in dit kader aangevoerd dat dergelijke gebouwen meestal kleiner zijn dan 500 m² en lager dan 10,00 meter en dat verweerder, als hij op een juiste wijze rekening had gehouden met eisers belangen, nooit een bouwvergunning voor een dergelijk gebouw had kunnen verlenen.
5.4 Ook dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat op grond van het uitwerkingsplan 3e fase op de bosstrook gebouwen voor onderhoud en beheer gebouwd mochten worden, die (met een binnenplanse vrijstelling) een gezamenlijke oppervlakte mochten hebben van 550 m² en een hoogte van 11,00 meter. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de door hem aangevoerde omstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt dat het oprichten van dergelijke gebouwen in de bosstrook met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kon worden uitgesloten. Er zijn geen wettelijke voorschriften die zich verzetten tegen het oprichten van één of meer gebouwen voor onderhoud en beheer met een totale oppervlakte van 550 m² en een hoogte van 11,00 meter. De bosstrook had een oppervlakte van ongeveer 3.200 m² en was dus ruimschoots groot genoeg om plaats te kunnen bieden aan gebouwen met die oppervlakte. Verder geldt dat zonder binnenplanse vrijstelling gebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van 500 m² en een hoogte van 10,00 meter mochten worden gebouwd. Bij de beoordeling van een bouwaanvraag voor één of meer gebouwen met die omvang was, gelet op het limitatief imperatieve stelsel van artikel 44 van de Woningwet, geen ruimte geweest voor een belangenafweging.
5.5 Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij, voordat hij het perceel kocht, een maquette heeft gezien van het perceel en de omgeving daarvan en dat daarop geen gebouwen voor onderhoud en beheer stonden. Voor zover eiser hiermee heeft willen betogen dat hij aan de maquette het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat bij een maximale invulling van het oude regime in het bosgebied ten oosten van zijn perceel geen gebouwen voor onderhoud en beheer konden worden gebouwd, kan dit betoog niet slagen. Ook kan aan deze maquette niet de conclusie worden verbonden dat verweerder het bouwen van gebouwen voor onderhoud en beheer in de bosstrook niet waarschijnlijk achtte. Een dergelijke maquette geeft slechts een algemeen beeld van hoe de omgeving er naar verwachting in grote lijnen uit zal gaan zien.
5.6 Eiser heeft betoogd dat hij schade lijdt door het nieuwe bestemmingsplan, omdat zijn uitzicht ten gevolge van dit plan in grote mate wordt beperkt. Onder het oude regime had hij uitzicht op een bos en daarachter water met aanlegplaatsen voor boten, terwijl hij onder het nieuwe regime uitkijkt op woningen. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat de bosstrook ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan verdwijnt. Daarvoor in de plaats komt een ongeveer 50 meter smallere groenstrook die in het minst gunstige geval geheel wordt verhard en/of wordt ingericht als speeltuin. Bovendien worden direct ten oosten van de groenstrook huizen gebouwd, terwijl daar onder het oude regime enkel bos en water met aanlegplaatsen voor boten waren toegestaan.
5.7 Naar het oordeel van de rechtbank levert het nieuwe bestemmingsplan geen verslechtering op van het uitzicht vanuit eisers woning en vanaf eisers perceel in oostelijke richting. Daartoe overweegt zij dat, wanneer direct ten oosten van eisers perceel één of meer gebouwen voor onderhoud of beheer met een totale oppervlakte van 550 m² en een hoogte van 11,00 meter zouden zijn opgericht, niet of nauwelijks sprake zou zijn geweest van uitzicht in oostelijke richting. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het nieuwe bestemmingsplan ten opzichte van die situatie zelfs een verbetering van het uitzicht oplevert. In zoverre is dus sprake van planologisch voordeel.
5.8 Eiser is voorts van mening dat hij schade lijdt door het nieuwe bestemmingsplan, omdat zijn perceel ten gevolge daarvan zijn status als eindperceel verliest. Onder het oude regime grensde zijn perceel aan een bosstrook, terwijl zijn perceel onder het nieuwe regime in het minst gunstige geval grenst aan een speeltuin met direct daarachter andere woningen. Hierdoor is zijn perceel volgens eiser veranderd van een hoekperceel in een tussenperceel. Eiser betwist dat de op grond van het nieuwe bestemmingsplan toegestane woningen een gunstigere planologische uitstraling hebben dan de aanlegplaats voor boten die op grond van het uitwerkingsplan 2e fase ter plaatse was toegestaan. In dat kader wijst eiser erop dat de woningen ongeveer 50 meter dichterbij zijn perceel worden gebouwd dan de boten op grond van het uitwerkingsplan 2e fase konden komen te liggen. Bovendien zou deze aanlegmogelijkheid volgens eiser slechts enkele maanden per jaar zijn gebruikt, terwijl de woningen permanent worden bewoond.
5.9 Ook dit betoog faalt. Daartoe overweegt de rechtbank dat eisers perceel zijn status als hoekperceel eveneens zou hebben verloren wanneer direct ten oosten van eisers perceel één of meer gebouwen voor onderhoud of beheer zouden zijn opgericht. Verder is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de planologische uitstraling van de omgeving van eisers perceel door het nieuwe bestemmingsplan is verbeterd. Daartoe overweegt zij dat een groenstrook of een speeltuin en grote vrijstaande woningen een gunstigere uitstraling hebben dan één of meer gebouwen voor onderhoud en beheer en water met aanlegplaatsen voor boten. Ook in zoverre is naar het oordeel van de rechtbank sprake van planologisch voordeel.
5.10 Verder heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij schade lijdt ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan, omdat zijn privacy zal verminderen en de hinder zal toenemen door het bouwen van woningen op korte afstand ten oosten van zijn perceel. Eiser wijst erop dat gebouwen voor onderhoud en beheer niet permanent zouden zijn gebruikt, omdat de hoeveelheid groen in de wijk [wijk] niet zodanig is dat daarvoor dagelijks mensen aan het werk behoeven te zijn. Doordat er nu woningen worden gebouwd, zullen er dagelijks mensen langs zijn woning rijden om bij die woningen te komen. Dit was voorheen niet het geval, omdat eiser een hoekperceel had. Ook zal eiser door de aanwezigheid van deze woningen de gebruikelijke hinder ondervinden, die buren onderling van elkaar ondervinden, zoals schreeuwende kinderen, pratende buren, grasmaaiers, boormachines en dergelijke.
5.11 De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat de hinder en het verlies aan privacy die worden veroorzaakt bij een maximale invulling van het nieuwe bestemmingsplan aanmerkelijk groter zullen zijn dan bij een maximale invulling van de uitwerkingsplannen 2e en 3e fase. De rechtbank acht aannemelijk dat de woningen die onder het nieuwe regime mogen worden opgericht intensiever zullen worden gebruikt, dan gebouwen voor onderhoud en beheer. Daar staat echter tegenover dat deze gebouwen op aanmerkelijk kortere afstand van eisers perceel gebouwd mochten worden dan de woningen. Verder geldt dat op grond van het uitwerkingsplan 3e fase in de bosstrook ook parkeervoorzieningen konden worden gerealiseerd, die ook de nodige hinder met zich mee gebracht zouden hebben. De rechtbank acht niet aannemelijk dat het nieuwe bestemmingsplan zal leiden tot een aanmerkelijke toename van het verkeer langs eisers woning ten opzichte van de situatie bij een maximale invulling van de uitwerkingsplannen 2e en 3e fase. Daartoe overweegt de rechtbank dat het slechts om zes woningen gaat en dat zowel de eerder genoemde gebouwen voor onderhoud en beheer en parkeervoorzieningen als de ten oosten van de bosstrook toegestane aanlegplaatsen voor boten het nodige verkeer met zich meegebracht zouden hebben.
5.12 Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij schade heeft geleden ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan heeft eiser verwezen naar een rapport van bureau Hooghiemster taxaties en advies te Grou van 7 december 2007. Dit rapport brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daartoe overweegt de rechtbank dat in dit rapport is uitgegaan van een onjuiste planologische vergelijking. Het oude planologische regime is in dit rapport niet juist weergegeven. In het rapport wordt enkel gesproken over het uitwerkingsplan 2e fase en niet over het uitwerkingsplan 3e fase. Bovendien wordt in het rapport in het geheel niet ingegaan op de mogelijkheid die het uitwerkingsplan 3e fase biedt om in de bosstrook direct ten oosten van eisers perceel gebouwen voor onderhoud en beheer te bouwen.
5.13 Het geheel overziend is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de nadelen van een maximale invulling van het nieuwe regime niet groter zijn dan de voordelen die het nieuwe regime oplevert ten opzichte van een maximale invulling van de uitwerkingsplannen 2e en 3e fase. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het nieuwe bestemmingsplan per saldo geen planologische verslechtering veroorzaakt ten opzichte van de uitwerkingsplannen 2e en 3e fase.
5.14 Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is het uitwerkingsplan 3e fase - voor zover in deze zaak van belang - niet in strijd met het moederplan. De rechtbank is van oordeel dat ook het uitwerkingsplan 2e fase - voor zover in deze zaak van belang - in overeenstemming is met (de uitwerkingsregels van) het moederplan. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Dit betekent dat de uitwerkingsplannen 2e en 3e fase voor het gebied ten oosten van eisers perceel geen verdergaande bouw- of gebruiksmogelijkheden bieden dan het moederplan. Daaruit volgt dat het nieuwe bestemmingsplan ook geen planologische verslechtering veroorzaakt ten opzichte van het moederplan.
5.15 Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
Proceskosten
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en door mrs. A.T. de Kwaasteniet en E.M. Visser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2011.
w.g. P.G. Wijtsma
w.g. F.F. van Emst
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.