ECLI:NL:RBLEE:2011:BQ0349

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
110876 / KG ZA 11-63
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen buren over naleving vonnis en dwangsommen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een burenrechtelijk geschil, hebben eisers [eiser 1] en [eiseres 2] gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in kort geding gedagvaard. De eisers vorderden dat de voorzieningenrechter gedaagden zou verbieden om het vonnis van 30 juni 2010, gewezen door de rechtbank Leeuwarden, te executeren. Dit vonnis verplichtte eisers om hun erfafscheiding en beplanting, die deels op het erf van gedaagden stonden, te verwijderen. Eisers stelden dat zij aan deze verplichting hadden voldaan, maar gedaagden waren van mening dat er nog wortelresten en stronken op hun grond aanwezig waren, waardoor eisers niet aan het vonnis hadden voldaan.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het spoedeisend belang van eisers ligt in de aard van de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de uitleg van het vonnis van 30 juni 2010 niet eenduidig is en dat er ruimte is voor interpretatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat eisers, door de beplanting onder maaiveld weg te knippen en gedaagden te vragen om bevestiging of aan het vonnis was voldaan, naar eer en geweten hebben gehandeld. Gedaagden hebben echter niet gereageerd op de verzoeken van eisers en hebben het stuk grond in gebruik genomen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagden niet in redelijkheid gebruik mogen maken van hun recht tot het incasseren van dwangsommen, omdat zij niet tijdig hebben gereageerd op de communicatie van eisers. Daarom heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van eisers toegewezen en gedaagden verboden om executiemaatregelen te treffen op basis van het vonnis van 30 juni 2010. Tevens zijn gedaagden veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 110876 / KG ZA 11-63
Vonnis in kort geding van 6 april 2011
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te [adres],
2. [eiseres 2],
wonende te [adres],
eisers,
advocaat mr. W.H.M. Cnossen te Heerenveen,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [adres],
2. [gedaagde 2],
wonende te [adres],
gedaagden,
advocaat mr. W. Sleijfer te [adres]
Partijen zullen hierna [eisers]. en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. [eisers]. hebben [gedaagden] in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare terechtzitting van 21 maart 2011.
1.2. [eisers]. hebben op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden] te verbieden het tussen partijen op 30 juni 2010 door de rechtbank Leeuwarden gewezen vonnis te executeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 15.000,-;
II. [gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de kosten van dit geding, te voldoen binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, en – voor het geval betaling binnen deze termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de genoemde termijn voor voldoening tot de dag der algehele voldoening;
1.3. Ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht, waarbij hun advocaten gebruik hebben gemaakt van pleitnotities en waarbij [gedaagden] hebben geconcludeerd tot niet ontvankelijkheid van [eisers]. dan wel hun vorderingen af te wijzen, onder veroordeling van [eisers]. in de kosten van het geding.
1.4. Beide partijen hebben producties overgelegd.
1.5. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. In het kader van een burenrechtelijk geschil hebben partijen een procedure gevoerd bij de rechtbank Leeuwarden. In geschil tussen partijen was onder meer de vraag of de erfafscheiding van [eisers]. was geplaatst op de grond van [gedaagden] De rechtbank heeft deze vraag in haar vonnis van 30 juni 2010 bevestigend beantwoord.
2.2. In het vonnis van 30 juni 2010 staat – voor zover van belang – vermeld:
“4.8. Nu tussen partijen vaststaat dat de erfafscheiding en beplanting van [eisers]. deels op het erf van [gedaagden] is geplaatst en [eisers]. derhalve inbreuk maken op het eigendomsrecht van [gedaagden] zal de rechtbank [eisers]. – conform de vordering van [gedaagden] – gebieden om hun erfafscheiding en beplanting, voor zover deze op het erf van [gedaagden] staan, te verwijderen en verwijderd te houden. (…)
5. De beslissing
De rechtbank, (…)
5.2. gebiedt [eisers]. om hun erfafscheiding en beplanting op het perceel van [gedaagden] binnen twee maanden na de betekening van het onderhavige vonnis aan hen – te verwijderen, alsmede om hun erfafscheiding en beplanting van [gedaagden] verwijderd te houden,
5.3. bepaalt dat [eisers]. voor iedere dag dat zij in strijd handelen met het onder 5.2. genoemde gebod, aan [gedaagden] een dwangsom verbeuren van EUR 500,- per dag, tot een maximum van EUR 10.000,-,(…)”
2.3. Nadat het vonnis is gewezen hebben [eisers]. de erfafscheiding weggehaald en geplaatst op de kadastrale erfgrens. [eisers]. hebben eveneens de aanwezige beplanting op het erf van [gedaagden] onder maaiveld afgeknipt.
2.4. Bij brief van 7 juli 2010 heeft de advocaat van [eisers]. aan [gedaagden] aangegeven dat [eisers]. hebben voldaan aan het vonnis, met het verzoek aan [gedaagden] dit te bevestigen. [gedaagden] hebben hierop niet gereageerd. Vervolgens heeft de advocaat van [eisers]. op 6 augustus 2010 een herinnering gestuurd, waarop eveneens niet door [gedaagden] werd gereageerd.
2.5. [gedaagden] hebben tegen het vonnis van 30 juni 2010 hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Leeuwarden. Tijdens de comparitie van grieven, welke plaatsvond op 11 januari 2011, is niet gesproken over de beplanting op het erf van [gedaagden]
2.6. Op 19 januari 2011 hebben [gedaagden] de advocaat van [eisers]. aangeschreven dat de maximale dwangsom is verbeurd omdat zich nog stronken en wortelresten in de grond van [gedaagden] bevinden.
3. Het standpunt van [eisers].
3.1. [eisers]. vorderen dat de rechtbank de executie van het tussen partijen gewezen vonnis zal verbieden. Zij voeren hiertoe primair aan dat [eisers]. aan het vonnis hebben voldaan omdat het vonnis niet verplichtte tot het verwijderen van alle wortels. Subsidiair stellen [eisers]. dat zij er vanuit mochten gaan dat zij aan het vonnis hadden voldaan omdat [gedaagden] niet op de door hen verzonden brieven reageerden. [gedaagden] hebben volgens [eisers]. hun recht verwerkt. Meer subsidiair voeren [eisers]. aan dat [gedaagden] zich jegens hen dienen te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid, die in dit geval volgens [eisers]. meebrengen dat [gedaagden] hen nog een redelijke termijn hadden moeten stellen om alsnog aan de veroordeling te voldoen. Ten slotte stellen [eisers]. nog dat mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de dwangsommen zijn verbeurd, dat deze gelet op alle omstandigheden van het geval verminderd dienen te worden tot nihil.
4. Het standpunt van [gedaagden]
4.1. [gedaagden] voeren aan dat toen zij de brieven van [eisers]. ontvingen met daarin de vraag om te bevestigen of aan het vonnis was voldaan, het voor hen nog niet duidelijk was of aan het vonnis was voldaan. Bovendien zijn [gedaagden] van mening dat zij geprovoceerd zijn en meenden zij dat het beter was om in het geheel niet op de brieven te reageren. [gedaagden] stellen dat zij pas na de zomervakantie zicht hadden op het stuk grond, door middel van een door hen gemaakte opening in de schutting.
[gedaagden] stellen zich op het standpunt dat [eisers]. niet aan het vonnis van de rechtbank d.d. 30 juni 2010 hebben voldaan nu er zich nog wortelresten en stronken bevinden op hun grond. [gedaagden] voeren aan dat zij door het enkel stilzitten hun recht niet hebben verwerkt. Volgens [gedaagden] is niet aangevoerd waarom het innen van de dwangsommen misbruik van recht oplevert. Bovendien is er geen sprake van een kennelijke misslag in het vonnis en is er geen noodtoestand aanwezig zodat de voorzieningenrechter de vordering van [eisers]. naar de mening van [gedaagden] dient af te wijzen.
[gedaagden] wijzen de rechtbank voorts op de hoge kosten die gemoeid zijn met het laten verwijderen van de stronken en wortels en onderbouwen dit met een offerte waarin een bedrag van € 5.850,- exclusief btw staat genoemd.
5. De beoordeling
5.1. Het spoedeisend belang is naar het oordeel van de voorzieningenrechter gelegen in de aard van de gevraagde voorziening.
5.2. Tussen partijen is allereerst in geschil de vraag of [eisers]. aan het veroordelend vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 30 juni 2010 hebben voldaan. Om te kunnen beoordelen of [eisers]. aan het veroordelend vonnis hebben voldaan komt het aan op de uitleg van de door de rechtbank gegeven veroordeling. In een executiegeschil als het onderhavige, waarbij het gaat om de vraag of dwangsommen zijn verbeurd omdat een veroordeling niet of onvoldoende is nageleefd, heeft de voorzieningenrechter niet tot taak de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dient de voorzieningenrechter zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de voorzieningenrechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (zie Hoge Raad 19 januari 2007, NJ 2007, 59 en Hoge Raad 15 november 2002, NJ 2004, 410).
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat een in het dictum van een rechterlijk vonnis neergelegde veroordeling moet worden gelezen in verband met de overwegingen waarop zij steunt, nu de rechtbank in die overwegingen heeft gemotiveerd hoe zij tot de veroordeling is gekomen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het dictum van het vonnis dd. 30 juni 2010 in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende motivering niet aanstonds blijkt dat [eisers]. gehouden zouden zijn om over te gaan tot het verwijderen van de wortels en de stronken van de beplanting. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat in het dictum immers wordt gesproken over het verwijderen van beplanting. De rechtbank is echter met [gedaagden] van oordeel dat het dictum van de rechtbank wel de mogelijkheid open laat, dat de rechtbank heeft bedoeld dat [eisers]. tevens de aanwezige wortels en stronken dienen te verwijderen. Het dictum van het vonnis dd. 30 juni 2010 is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook op meerdere manieren uit te leggen.
5.3. Indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat het veroordelend vonnis van 30 juni 2010 [eisers]. wel zou verplichten tot het verwijderen van de stronken en wortelresten overweegt de voorzieningenrechter voorts het volgende. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts verbieden, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Daarnaast kan opschorting van de executie worden bevolen, indien er sprake is van andere feiten of omstandigheden, op grond waarvan de executant in redelijkheid geen gebruik mag maken van zijn recht tot tenuitvoerlegging.
5.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eisers]., zoals gebleken is tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding, naar eer en geweten hebben gehandeld door de beplanting onder het maaiveld weg te knippen en [gedaagden] vervolgens tot tweemaal toe aan te schrijven. In hun brieven vragen [eisers]. namelijk aan [gedaagden] om te bevestigen of volgens hen aan het vonnis was voldaan. Het had op dat moment op de weg van [gedaagden] gelegen om vervolgens bij het stuk grond te gaan kijken en indien zij daarna van mening waren dat [eisers]. niet aan het vonnis hadden voldaan, om dit aan [eisers]. mede te delen en hen in de gelegenheid te stellen alsnog aan het vonnis te voldoen. [gedaagden] hebben echter niets aan [eisers]. laten blijken en hebben tijdens de comparitie verklaard dat zij houtsnippers op het stuk grond hebben aangebracht en het stuk grond inmiddels gebruiken als berging. De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat de aanwezigheid van de wortels en boomstronken niet aan de ingebruikname van het stuk grond door [gedaagden] in de weg hebben gestaan. Nu [gedaagden] niet op het schrijven van [eisers]. hebben gereageerd of anderszins hebben laten blijken dat er naar hun mening niet aan het vonnis was voldaan en bovendien de grond in gebruik hebben genomen, mochten [eisers]. er naar het oordeel van de voorzieningenrechter van uitgaan dat [gedaagden] genoegen namen met de door [eisers]. verrichte werkzaamheden. [gedaagden] kunnen dan ook niet pas na een half jaar [eisers]. aanspreken tot betaling van de volledige dwangsom. Hier komt bij dat [eisers]. tijdens de comparitie nog aan [gedaagden] hebben aangeboden om de aanwezige stronken en wortelresten te verwijderen, hetgeen [gedaagden] hebben geweigerd. Hieruit blijkt te meer dat wanneer [gedaagden] op de door [eisers]. verzonden brieven hadden gereageerd, dat [eisers]. bereid waren geweest
– en nog steeds zijn – om de stronken en wortelresten te verwijderen.
5.5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leiden voormelde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, voorshands tot het oordeel dat [gedaagden] in redelijkheid geen gebruik mogen maken van hun aan het vonnis van 30 juni 2010 ontleende recht tot het incasseren van dwangsommen. Er bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook voorshands voldoende reden om een verbod op executie te bevelen. Dit verbod zal worden versterkt met een dwangsom.
5.6. De gevraagde voorzieningen zullen daarom worden toegewezen, als hierna te melden.
5.7. [gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers]. worden begroot op:
- dagvaarding EUR 104,81
- vast recht 258,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.178,81
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
6.1. verbiedt [gedaagden] om op grond van het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 30 juni 2010, zaak-rolnummer 99124 / HA ZA 09-800 executiemaatregelen jegens [eisers]. te treffen;
6.2. bepaalt dat [gedaagden] bij overtreding van dit verbod een dwangsom zullen verbeuren van € 15.000,- ineens;
6.3. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eisers]. tot op heden begroot op EUR 1.178,81, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Oostdijk en in het openbaar uitgesproken door
mr. C.M. Telman op 6 april 2011.?