ECLI:NL:RBLEE:2011:BO9743

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
6 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/2555
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over ligplaatsvergunning voor veerdienst tussen Harlingen en Terschelling

Op 6 januari 2011 heeft de Rechtbank Leeuwarden uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Eigen Veerdienst Terschelling B.V. (EVT) en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terschelling over een ligplaatsvergunning. EVT had beroep ingesteld tegen de vergunning die was verleend aan de Terschellinger Stoomboot Maatschappij B.V. (TSM) voor een ligplaats in de haven van Terschelling. EVT stelde dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld, omdat zij eerder een vergunning had aangevraagd voor dezelfde plek, maar deze aanvankelijk was geweigerd. De rechtbank oordeelde dat EVT inmiddels zelf een vergunning voor dezelfde ligplaats had verkregen en dat de beperkende voorschriften die aan deze vergunning waren verbonden, niet voortvloeiden uit de vergunning van TSM. De rechtbank concludeerde dat het college in redelijkheid de vergunning aan TSM had kunnen verlenen en verklaarde het beroep van EVT ongegrond.

De rechtbank behandelde ook de procesgang, waarbij EVT en TSM als partijen waren betrokken. TSM had een veerverbinding onderhouden met de veerboten 'Midsland' en 'Friesland', en had op basis van een eerder gesloten convenant het exclusieve recht tot het onderhouden van de veerdienst. De rechtbank oordeelde dat de medegebruikregeling, die was opgenomen in het openbare dienstcontract tussen TSM, de Staat en de gemeente, niet in de weg stond aan de vergunningverlening aan EVT. De rechtbank wees het verzoek van EVT om schadevergoeding af, omdat het beroep ongegrond was verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.T. de Kwaasteniet als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/2555
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 januari 2011 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eigen Veerdienst Terschelling B.V., gevestigd te Formerum, gemeente Terschelling,
eiseres (hierna: EVT),
gemachtigden: mr. H.A.H. Stam, advocaat te Amsterdam, en [medewerker], werkzaam bij EVT,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terschelling,
verweerder (hierna: het college),
gemachtigden: mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en P. de Bos en H.T. Smit, beiden werkzaam bij de gemeente Terschelling.
Procesverloop
Bij brief van 30 september 2008 heeft het college EVT mededeling gedaan van een besluit op bezwaar betreffende het verlenen van een ligplaatsvergunning aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Terschellinger Stoomboot Maatschappij B.V. (hierna: TSM). EVT heeft daartegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft TSM in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Zij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en namens haar is een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
De rechtbank heeft deze zaak (met procedurenummer 08/2555) en de zaken met de procedurenummers 09/588, 09/1973, 09/1974, 09/2878, 09/2332 en 10/214 ter behandeling gevoegd. De gevoegde zaken zijn behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 7 oktober 2010. Namens EVT zijn voornoemde gemachtigden verschenen. Namens TSM zijn verschenen haar directeur [directeur A], mr. J.A. van der Kolk, advocaat te Rotterdam, [directeur B], directeur van [B.V.], en [X], werkzaam bij DHV. Namens het college zijn wethouder T.D. de Jong en voornoemde gemachtigden verschenen.
Na de behandeling ter zitting heeft de rechtbank deze zaak afgesplitst van de overige voormelde zaken. In de overige zaken zal afzonderlijk van deze zaak uitspraak worden gedaan.
Motivering
Feiten
1.1 TSM onderhoudt met de veerboten de "Midsland" en de "Friesland" en de snelle veerboten voor passagiersvervoer de "Koegelwieck" en de "Tiger" een veerverbinding tussen Harlingen en Terschelling. TSM maakt op Terschelling gebruik van de wal- en havenfaciliteiten, die eigendom zijn van de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) en de gemeente Terschelling (hierna: de gemeente). In het verleden had TSM op basis van een in 1987 met de Staat en de gemeente gesloten convenant het exclusieve recht tot het onderhouden van die veerdienst. Thans is de verhouding tussen TSM, de Staat en de gemeente neergelegd in het op 19 december 2007 tussen deze partijen gesloten openbare dienstcontract (hierna: het ODC).
1.2 Het ODC voorziet onder meer in een zogenaamde "medegebruikregeling" op grond waarvan op de gebruikte (rijks)aanleginrichtingen ook voor derden aanlegmogelijkheden beschikbaar dienen te zijn, voor zover en in de mate dat dit de door TSM op grond van het ODC te verrichten veerdienst niet in gevaar brengt of hindert en het de uitoefening van het ODC niet belemmert (hierna: de medegebruikregeling). Op grond van de medegebruikregeling wordt het medegebruik beperkt door zogenaamde "venstertijden" die inhouden dat in de periode van één uur voor aankomsttijd tot een half uur na vertrek overeenkomstig de dienstregeling van TSM, de aanleginrichtingen niet gebruikt mogen worden door derden. Het ODC heeft geen derdenwerking, waaruit volgt dat het derden is toegestaan een veerverbinding te onderhouden buiten de medegebruikregeling van het ODC.
1.3 EVT onderhoudt sinds augustus 2008 eveneens een veerverbinding tussen Harlingen en Terschelling met de snelle veerboten voor passagiersvervoer de "Stortemelk" en (tot voor kort) de "Willem Barentsz". Zij beschikt over een aanlegvergunning voor een locatie in het westelijk deel van de haven van Terschelling, die op de bij deze uitspraak gevoegde kaart is aangeduid als plek 3 (hierna: plek 3) en die valt onder de medegebruikregeling. Deze plek wordt tevens gebruikt door TSM. Naast de privaatrechtelijke beperkingen die voortvloeien uit de medegebruikregeling gelden voor het gebruik door EVT van plek 3 ook een aantal nadere beperkingen die zijn opgenomen in de huurovereenkomst met de Dienst Domeinen. Deze beperkingen houden onder meer in dat EVT geen gebruik kan maken van plek 3 rondom de tijden waarop TSM gebruik maakt van de naastgelegen plek, die op de bij deze uitspraak gevoegde kaart is aangeduid als plek 2 (hierna: plek 2). Plek 2 valt niet onder het ODC en de medegebruikregeling.
1.4 Op 26 april 2006 heeft EVT vergunning aangevraagd voor het innemen van ligplaats met een passagiersschip op plek 2. Bij besluit van 22 mei 2006 heeft het college geweigerd EVT de aangevraagde vergunning te verlenen op de grond dat het doelmatig gebruik van de haven zich daartegen verzet. Bij besluit op bezwaar van 24 juli 2007 heeft het college het bezwaar van EVT tegen het besluit van 22 mei 2006 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 juni 2008 heeft deze rechtbank het beroep van EVT tegen het besluit op bezwaar van 24 juli 2007 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Bij uitspraak van 20 mei 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BI4530) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank van 3 juni 2008 ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.5 Op 12 juli 2007 heeft TSM vergunning aangevraagd voor het innemen van ligplaats met een passagiersschip op plek 2. Bij besluit van 28 januari 2008 heeft het college TSM vergunning verleend voor het innemen van ligplaats met de nieuwe snelboot (de rechtbank begrijpt: de "Tiger") op plek 2. Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van EVT tegen het besluit van 28 januari 2008 ongegrond verklaard. Voorts heeft het college de aan TSM voor plek 2 verleende ligplaatsvergunning in zoverre gewijzigd dat de looptijd daarvan wordt gekoppeld aan de looptijd van het ODC en de eerste eventueel daarop volgende aan TSM te verlenen concessie.
1.6 Bij besluit van 17 augustus 2009 heeft het college opnieuw beslist op het bezwaar van EVT tegen het besluit van 22 mei 2006 en heeft het college dit besluit herroepen. Voorts heeft het college EVT bij het besluit van 17 augustus 2009 ontheffing verleend van het in artikel 2.1, tweede lid, van de Havenverordening Terschelling 2006 (hierna: de Havenverordening) gestelde verbod en vergunning verleend voor het innemen van ligplaats met de "Willem Barentsz" op plek 2. Aan deze vergunning zijn, voor zover in deze zaak van belang, de volgende voorschriften verbonden:
"3. Van de ligplaatsvergunning kan enkel gebruik worden gemaakt voor het in- en ontschepen van passagiers zodanig dat dit plaatsvindt op het gedeelte van het veerhaventerrein "achter de hekken", het gebied dat tevens is aangemerkt om in het kader van het medegebruik te worden gebruikt. (…)
6. Het innemen van ligplaats is niet toegestaan gedurende een uur voor de aankomst en een half uur na vertrek van de sneldienst die TSM uitvoert krachtens de bij het openbare dienstcontract behorende dienstregeling. Het innemen van ligplaats is voorts niet toegestaan indien de "Tiger" het ponton als ligplaats gebruikt, bijvoorbeeld tussen verschillende afvaarten."
1.7 Bij besluit van 17 augustus 2010 heeft het college de aan EVT verleende ligplaatsvergunning voor de "Willem Barentsz" ingetrokken op de grond dat de reden op grond waarvan de vergunning aan EVT is verleend, is vervallen doordat de "Willem Barentsz" is overgedragen aan een buitenlandse reder en niet langer in de haven van Terschelling aanwezig is. Bij afzonderlijk besluit van 17 augustus 2010 heeft het college EVT ontheffing verleend van het in artikel 2.1, tweede lid, van de Havenverordening gestelde verbod en vergunning verleend voor het innemen van ligplaats met de "Stortemelk" op plek 2.
Geschil
2.1 EVT stelt zich op het standpunt dat het college TSM ten onrechte ligplaatsvergunning heeft verleend voor plek 2. Volgens EVT is deze vergunning verleend in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Daartoe voert zij aan dat zij eerder dan TSM een ligplaatsvergunning heeft aangevraagd voor plek 2, maar dat deze in eerste instantie is geweigerd en vervolgens is verleend met beperkende voorschriften die zijn gebaseerd op de onderhavige aan TSM verleende vergunning. Volgens EVT was een gelijke behandeling van TSM en EVT niet mogelijk, omdat het college in een convenant van 19 december 2007 een inspanningsverplichting op zich heeft genomen om plek 2 aan TSM toe te wijzen. Daarom konden afwegingen in het kader van een doelmatig gebruik van de haven de facto geen rol meer spelen. EVT wijst erop dat zij ten tijde van het bestreden besluit (en dus voordat werd beslist over de aanvraag van TSM) over een schip beschikte, zodat wat dat betreft geen sprake is van ongelijke gevallen. Volgens EVT gaat het college er ten onrechte vanuit dat TSM een bijzondere positie heeft door haar taken uit het ODC. Daarbij verliest het college volgens EVT uit het oog dat concurrentie mogelijk is en ook moet worden toegestaan. Voorts kunnen de haven en de haventerreinen volgens EVT verkeersveilig en doelmatig worden ingericht bij gebruik daarvan door meerdere aanbieders. Door dit niet te onderzoeken is het bestreden besluit volgens EVT in strijd met het evenredigheidsbeginsel en onvoldoende zorgvuldig voorbereid en in strijd met het motiveringsbeginsel. Volgens EVT heeft het college bij TSM met betrekking tot plek 2 geen vertrouwen van enige betekenis gewekt en is in dat kader in het convenant van 19 december 2007 geen toezegging aan TSM gedaan. EVT heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat het college de schade die zij ten gevolge van het bestreden besluit heeft geleden te vergoeden.
2.2 Het college handhaaft het bestreden besluit. Volgens het college is tussen partijen niet in geschil dat plek 2 geschikt is als ligplaats. Het toetsingskader wordt gevormd door de Havenverordening en gesteld noch gebleken is dat zich één van de in artikel 1.3, vijfde lid, van de Havenverordening genoemde weigeringsgronden voordoet. Daarom bestond er volgens het college geen verplichting de aanvraag van TSM te weigeren. Concurrentie speelt in deze procedure volgens het college geen enkele rol. Het college wijst erop dat de concessiewetgeving inmiddels op 3 februari 2010 in werking is getreden. Het college begrijpt het beroep van EVT aldus dat zij niet zozeer bezwaar heeft tegen het verlenen van ligplaatsvergunning aan TSM maar meer tegen de voorwaarden die zijn verbonden aan haar eigen ligplaatsvergunning. Het college voert voorts aan dat bij het vergunnen van plek 2 aan TSM een rol speelt dat TSM krachtens het ODC gehouden is een sneldienst uit te voeren overeenkomstig een bij het ODC behorende dienstregeling. Daarvoor dient TSM te beschikken over een aanlegvoorziening die geschikt is voor het afmeren van de "Tiger". Feitelijk kan dat volgens het college alleen op plek 2. Gelet hierop en op het feit dat het college TSM heeft verplicht plek 4 (eveneens aangeduid op de bij deze uitspraak gevoegde kaart) te verlaten en een nieuwe aanlegvoorziening te realiseren op plek 2 brengen het vertrouwens- en rechtzekerheidsbeginsel met zich dat het college TSM een ligplaatsvergunning moest verlenen voor plek 2.
Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 1.3, eerste lid, van de Havenverordening kan het college vergunningen en ontheffingen verlenen en daaraan beperkingen en voorschriften verbinden. De beperkingen en voorschriften mogen slechts strekken tot bescherming van de belangen in verband waarmede de vergunning of ontheffing is vereist. Ingevolge het vijfde lid, wordt een vergunning of ontheffing in ieder geval geweigerd:
a. in het belang van de openbare orde;
b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
c. in het belang van de verkeersvrijheid of veiligheid in openbaar water;
d. indien een doelmatig gebruik van de haven zich daartegen verzet;
e. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
f. indien van een eerdere vergunning of ontheffing gebleken is, dat hiervan door de houder geen gebruik is gemaakt;
g. indien een eerdere vergunning of ontheffing is ingetrokken conform artikel 1.3, lid 7, onder b;
h. vanwege strijd met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, van de Havenverordening is het verboden met een schip, waaronder begrepen een woonschip, ligplaats in te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, geldt het in het eerste lid gestelde verbod niet, indien ligplaats wordt ingenomen met een schip, niet zijnde een woonschip, met een vergunning van het college.
3.2 Tussen partijen is niet in geschil dat zich in dit geval geen van de in artikel 1.3, vijfde lid, van de Havenverordening genoemde weigeringsgronden voordoet.
3.3 Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het feit dat het college eerder heeft geweigerd EVT ligplaatsvergunning te verlenen op de grond dat het doelmatig gebruik van de haven zich daartegen verzet, brengt niet met zich dat het college de geruime tijd later door TSM voor plek 2 aangevraagde vergunning op diezelfde grond had moeten weigeren. Inmiddels heeft het college EVT alsnog vergunning verleend voor het innemen van ligplaats met een passagiersschip op plek 2. Het feit dat het college aan deze vergunning beperkende voorschriften heeft verbonden, die niet zijn verbonden aan de aan TSM verleende vergunning, leidt evenmin tot strijd met het gelijkheidsbeginsel. Deze beperkende voorschriften vloeien naar het oordeel van de rechtbank niet voort uit de aan TSM verleende vergunning. Het feit dat het college aan TSM een ligplaatsvergunning heeft verleend voor plek 2 staat niet in de weg aan het verlenen van een ligplaatsvergunning voor plek 2 aan EVT onder dezelfde voorwaarden. Het college is ingevolge artikel 1.3, eerste lid, van de Havenverordening bevoegd aan een ligplaatsvergunning beperkingen en voorschriften te verbinden, maar is daartoe niet verplicht. Voorts geldt dat het college niet was gehouden de aanvragen van EVT en TSM voor een ligplaatsvergunning voor plek 2 in samenhang te beschouwen. De rechtbank verwijst in dit kader naar de eerder genoemde uitspraak van de ABRvS van 20 mei 2009.
3.4 In hetgeen EVT overigens heeft aangevoerd, ziet de rechtbank evenmin reden om te oordelen dat het college de door TSM aangevraagde vergunning had behoren te weigeren of daaraan (meer) beperkende voorschriften had behoren te verbinden. Het onderhavige geding heeft enkel betrekking op de aan TSM verleende vergunning voor plek 2 en niet op de aan EVT voor die plek verleende vergunning, noch op de daaraan verbonden voorschriften. Het geding heeft evenmin betrekking op andere plekken dan plek 2. In het kader van de aanvraag van TSM voor een ligplaatsvergunning voor plek 2 is niet van belang of in de haven van Terschelling plaats is voor meer dan één veerdienst. Voor een onderzoek naar de inrichting van de haven en het haventerrein bestond in dit kader geen aanleiding. Van een onvoldoende zorgvuldige voorbereiding of strijd met het evenredigheids- en motiveringsbeginsel is dan ook geen sprake.
3.5 Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten TSM de aangevraagde ligplaatsvergunning te verlenen. Dit betekent dat het beroep ongegrond is.
Schadevergoeding en proceskosten
4.1 Nu het beroep ongegrond is, zal de rechtbank het verzoek van EVT tot vergoeding van de door haar geleden schade afwijzen.
4.2 De rechtbank ziet geen aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van EVT. De rechtbank ziet evenmin aanleiding het college of EVT te veroordelen in de proceskosten van TSM.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzitter, en door mrs. P.G. Wijtsma en K.J. de Graaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2011.
w.g. A.T. de Kwaasteniet
w.g. F.F. van Emst
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Veerhaven Terschelling met omschrijving ligplaatsen