ECLI:NL:RBLEE:2010:BO8157

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/10 WR
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak met betrekking tot betrouwbaarheid getuige

In deze zaak heeft verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. A. Vonken, op 3 december 2010 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mr. M.R. de Vries, mr. G.C. Koelman en mr. R. Baluah van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Leeuwarden. Verzoeker betoogde dat de rechtbank partijdig was, omdat zijn verzoek om de medeverdachte als getuige te horen was afgewezen. De raadsman voerde aan dat de betrouwbaarheid van de verklaring van de medeverdachte niet eerder was getoetst en dat dit inbreuk maakte op het verdedigingsbeginsel. De officier van justitie, mr. S. Kooistra, stelde daarentegen dat er geen sprake was van vooringenomenheid en dat het wrakingsverzoek ongegrond was.

De wrakingskamer heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de criteria voor rechterlijke onpartijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor subjectieve partijdigheid van de rechters. Ook was er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid, aangezien de beslissing om getuigen al dan niet te horen aan de strafkamer toekwam. De wrakingskamer oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om de medeverdachte te horen niet zo onbegrijpelijk was dat dit vooringenomenheid kon impliceren. De verklaring van de medeverdachte was niet relevant voor de zaak van verzoeker, omdat hun zaken gescheiden waren behandeld.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, met de overweging dat de rechters niet partijdig waren en dat het verzoek tijdig was ingediend. De rechtbank heeft de beslissing op 3 december 2010 vastgesteld en de mededeling van de uitspraak aan alle betrokken partijen bevolen.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Wrakingskamer
Parketnummer: 17/880356-10
Volgnummer: 11/10
Uitspraak ex artikel 515 Wetboek van Strafvordering d.d. 3 december 2010
van de meervoudige wrakingskamer, inzake het op 3 december 2010 door:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
verzoeker tot wraking,
hierna te noemen: verzoeker,
raadsman: mr. A. Vonken, advocaat te Maastricht,
ingediende verzoek tot wraking van mr. M.R. de Vries, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. R. Baluah, rechters in de meervoudige strafkamer van deze rechtbank.
PROCESVERLOOP
1.1. Ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 3 december 2010 heeft de behandeling plaatsgevonden van de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak onder bovengenoemd parketnummer.
1.2. Verzoeker heeft ter terechtzitting de wraking voorgedragen van mr. M.R. de Vries, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. R. Baluah, rechters. De gewraakte rechters hebben niet in de wraking berust.
1.3. Het wrakingsverzoek is behandeld ter terechtzitting van de meervoudige wrakingskamer van deze rechtbank van 3 december 2010. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, die het wrakingsverzoek namens zijn cliënt heeft toegelicht. De gewraakte rechters zijn niet verschenen. Zij hebben een schriftelijke toelichting gegeven. Tevens was aanwezig de officier van justitie, mr. S. Kooistra, die het standpunt van het Openbaar Ministerie heeft toegelicht.
1.4. De wrakingskamer heeft na een schorsing mondeling uitspraak gedaan. Deze uitspraak vormt daarvan de schriftelijke uitwerking.
OVERWEGINGEN
Het standpunt van verzoeker
2. Ter terechtzitting heeft de raadsman, mede als reactie op de schriftelijke toelichting van de strafkamer, het volgende aangevoerd.
Gelijktijdig met de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker is de strafzaak behandeld van de medeverdachte, [medeverdachte]. Tijdens de behandeling heeft [medeverdachte] een andere verklaring afgelegd dan destijds bij de politie. De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht [medeverdachte] als getuige te horen om haar betrouwbaarheid te toetsen. De strafkamer heeft dit verzoek afgewezen in verband met het ontbreken van de noodzaak daartoe. De raadsman heeft daarop een korte schorsing gevraagd voor beraad. Na hervatting van de behandeling heeft de raadsman aangegeven dat het vertrouwen van verzoeker in een fair proces een behoorlijke deuk heeft opgelopen door de weigering om [medeverdachte] als getuige te horen. De raadsman heeft zijn verzoek herhaald en een uitvoerige toelichting gegeven met het verzoek aan de strafkamer om haar beslissing te heroverwegen.
Na schorsing voor beraad en hervatting heeft de strafkamer het verzoek wederom afgewezen. Dat de raadsman zijn verzoek te laat zou hebben gedaan, waardoor het niet ontvankelijk zou zijn, bestrijdt hij.
Het standpunt van de strafkamer dat de beslissing tot afwijzing van het horen van de getuige slechts in appèl getoetst kan worden, betwist de raadsman ook. De raadsman heeft aangevoerd dat de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte] wel degelijk getoetst moet worden. De raadsman heeft daarbij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 6 juli 2010 met LJN-nummer BM5077. De raadsman meent dat het gaat om een verklaring die ter zitting is afgelegd en die niet eerder bekend was, zodat de raadsman niet eerder gelegenheid heeft gehad de betrouwbaarheid van [medeverdachte] te toetsen. Daarom is het verdedigingsbeginsel van toepassing. Verzoeker is van mening dat hij in de eerste aanleg kennelijk al veroordeeld is en dat hij geen faire kans heeft gekregen als de getuige niet wordt gehoord. Bij verzoeker bestaat aldus de vrees dat sprake is van vooringenomenheid van de strafkamer.
Het standpunt van de officier van justitie
3. De officier van justitie stelt - kort samengevat - dat geen sprake is van vooringenomenheid bij de gewraakte rechters nu de rechtbank geen standpunt heeft ingenomen over de rol van verdachte, de medeverdachte of de betrouwbaarheid van de verklaringen. Het wrakingsverzoek is volgens de officier van justitie dan ook ongegrond.
De beoordeling door de wrakingskamer
4. De vertraging, ontstaan doordat de verdediging heeft verzocht de afwijzing te heroverwegen, vat de wrakingskamer op als een uiterste poging van de verdediging om een wraking te vermijden. Daar kan strafvorderlijk niets tegen zijn. In het belang van de goede procesorde verbiedt artikel 515, eerste en derde lid, Wetboek van Strafvordering (Sv.) dat een verzoeker eerst later terugkeert op gronden voor wraking die zich veel eerder in de procedure hebben voorgedaan. Door deze bepaling wordt voorkomen dat de procedure voortgaat, terwijl nog de kans bestaat dat de behandelende kamer na een wraking die behandeling moet afbreken. In dit geval is de procedure echter niet voortgegaan, zodat het zogenoemde concentratiebeginsel niet is geschonden. Het verzoek is tijdig gedaan.
Op grond van artikel 512 Sv. moet in een wrakingsprocedure worden beoordeeld of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij deze beoordeling staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of, onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
Er zijn naar het oordeel van de wrakingskamer geen aanwijzingen voor subjectieve partijdigheid aan de zijde van de strafkamer .
De wrakingskamer moet vervolgens onderzoeken of er niettemin zwaarwegende aanwijzingen zijn voor een objectief gerechtvaardigde vrees dat de strafkamer vooringenomen was. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval. Een beslissing om getuigen al dan niet te horen komt de strafkamer toe. De juistheid van die beslissing staat niet ter beoordeling aan de wrakingskamer. Het doel van de wraking is om partijen de mogelijkheid te bieden op te treden tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid. In de wrakingsprocedure kan niet worden opgekomen tegen onwelgevallige (proces)beslissingen. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of zulke beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn. De wrakingskamer moet onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Slechts indien de door de strafkamer genomen beslissing zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring bestaat dan vooringenomenheid, kan aanleiding bestaan om bij de strafkamer vooringenomenheid te vermoeden. Alleen in zodanig geval kan de wrakingskamer zich uitlaten over een beslissing om een getuige al dan niet te horen.
De wrakingskamer komt niet tot het oordeel dat de weigering om [medeverdachte] te horen een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid kon meebrengen. De wrakingskamer merkt op dat de verklaring ter zitting van [medeverdachte] niet is afgelegd in de procedure tegen verdachte [verzoeker]. Hun zaken zijn immers niet gevoegd maar gescheiden behandeld. De verklaring van [medeverdachte] ter zitting kan niet worden gebezigd tot het bewijs in de zaak tegen [verzoeker], zodat de zaak van [verzoeker] niet is veranderd door de verklaring die [medeverdachte] ter zitting heeft afgelegd.
Met een beroep op voornoemd arrest van de Hoge Raad heeft de raadsman nog gesteld dat het verdedigingsbeginsel had te gelden, nu het ging om toetsing van de betrouwbaarheid van een ter zitting afgelegde verklaring. De wrakingskamer is echter van oordeel dat de strafkamer het noodzakelijkheidscriterium kon hanteren. Naar het oordeel van de wrakingskamer zou het verdedigingsbeginsel hoogstens hebben kunnen opgaan indien in de zaak van verzoeker iets nieuws zou zijn gebleken waarover [medeverdachte] niet eerder had kunnen worden gehoord. Dat is niet het geval: de verklaring van [medeverdachte] ter zitting is immers niet afgelegd in de zaak tegen [verzoeker]. Voornoemd arrest ziet op de toetsing van de betrouwbaarheid van een aangeefster wier verklaring wel van belang kon zijn in die zaak, en is in die zin dus anders dan het onderhavige geval.
Dat de strafkamer na het verzoek van de verdediging tot heroverweging bij haar beslissing is gebleven, maakt het bovenstaande oordeel niet anders.
Resumerend heeft de wrakingskamer geen aanwijzingen gevonden voor het oordeel dat de strafkamer partijdig is geweest of de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid heeft gewekt door het verzoek tot verhoor van [medeverdachte] als getuige af te wijzen of het verzoek tot heroverweging niet te honoreren.
5. Gelet op het voorgaande is het wrakingsverzoek ongegrond en dient het te worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
wijst het wrakingsverzoek af;
beveelt onverwijlde mededeling van deze uitspraak aan verzoeker, de rechters mr. De Vries, mr. Koelman en mr. Baluah en de officier van justitie mr. S. Kooistra.
Deze uitspraak is vastgesteld op 3 december 2010 door mr. K. Post, voorzitter, mr. P.G. Wijtsma en
mr. M. Jansen, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof als griffier.