Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.1 Eiser is geboren op [datum] 1950. Hij is op huwelijkse voorwaarden gehuwd met [echtgenote] (hierna: echtgenote).
1.2 Eiser exploiteerde een landbouwonderneming aan de [adres] te [woonplaats]. Het boekjaar van deze onderneming liep van 1 mei 2002 tot en met 30 april 2003.
1.3 Eiser pachtte ten behoeve van zijn onder 1.2 bedoelde onderneming sinds 1978 de boerderij met bijbehorende grond van de vereniging “[vereniging]” en de stichting “[stichting]”. In december 1996 werd de boerderij aan eiser te koop aangeboden. Eiser koopt dan de opstallen plus erf en ondergrond groot 1.17.25 hectare voor f 250.000 en zijn echtgenote koopt de bij de boerderij behorende landerijen groot 58.77.10 hectare voor f 750.000. De levering van het gekochte geschiedt bij akte van [datum] 1997.
1.4 Vanaf het moment dat eisers echtgenote eigenaar is geworden van de onder 1.3 bedoelde landerijen heeft zij deze aan eiser op zakelijke basis verpacht.
1.5 Een groot deel van deze landerijen lag binnen het natuurontwikkelingsplan [gebied]. Het Bureau Beheer Landbouwgronden (hierna BBL) trachtte op basis van vrijwilligheid gronden binnen deze gordel te verwerven. Om die reden heeft het BBL reeds in oktober 1997 met eiser en zijn echtgenote gesproken over een mogelijke bedrijfsverplaatsing en ook een bod uitgebracht op de gehele boerderij, inclusief de landerijen. Dit heeft op dat moment niet tot een overeenkomst geleid.
1.6 In september 1998 brengt het BBL opnieuw een bod uit, nu alleen op de gronden die binnen de begrenzing van natuurontwikkelingsplan [gebied] vallen. Het betreft in totaal 47 hectare van de aan eisers echtgenote toebehorende landerijen.
1.7 Eiser heeft ter zitting verklaard dat er door het veen sprake was van een verzakking van het land met circa 1 centimeter per jaar, hetgeen een steeds minder egaal wordend terrein betekent, dat op termijn voor de akkerbouw onbruikbaar zou worden. Eiser verklaart dat vanaf het najaar van 1998 dit jaar zich aftekent als rampjaar. Door langdurige regenval staat alles onder water en de oogst gaat verloren. Er is sprake van diverse schulden en een liquiditeitsprobleem. Eiser ziet geen andere mogelijkheid dan op een andere plek verder te boeren.
1.8 Eiser stemt in met de verkoop en levering, vrij van pacht, van 47 hectare grond door zijn echtgenote aan het BBL voor een bedrag van in totaal f 2.279.500. De akte van levering is van [datum] 1998.
1.9 Eiser wil zijn boerenbedrijf voortzetten en hij en zijn echtgenote zoeken naar vervangende grond. Vervangende grond wordt echter niet meteen gevonden. Intussen kan eiser het eerste jaar na de verkoop de onder 1.8 bedoelde grond van het BBL om niet blijven gebruiken. Vervolgens kan hij per jaar grond huren.
1.10 Wanneer verweerder voornemens is, naar aanleiding van de onder 1.8 bedoelde gang van zaken, tot belastingheffing over te gaan, wordt in een overleg met eisers toenmalige adviseur duidelijk dat het eisers bedoeling is om zijn landbouwbedrijf voort te zetten, dat hiervoor vervangende grond wordt gezocht, welke eisers echtgenote zal kopen en dat eiser daarna als voorheen de grond van haar zal pachten.
1.11 In zijn brief van 4 juli 2001 schrijft verweerder -voor zover hier van belang- aan deze toenmalige gemachtigde van eiser: “(…). Daar [echtgenote] als verpachter het land aan de B.B.L. in onverpachte staat heeft verkocht, zal zij in een zakelijke relatie tot haar man hem of vervangende grond ter beschikking moeten stellen of een pachtafstandsvergoeding moeten betalen. Daar wij het hierover met elkaar eens waren en van deze zakelijke relatie tussen echtgenoten niets op papier was vastgelegd, zou u in overleg met uw cliënten en mij een schriftelijke overeenkomst, met betrekking tot deze zakelijke relatie tussen de echtgenoten, opmaken. In deze overeenkomst wordt vastgelegd dat [echtgenote] binnen een nader vast te stellen termijn voor vervangende grond moet zorgen. Kan [echtgenote] hierin niet voorzien, zal zij haar man een pachtafstandsvergoeding betalen, welke door deskundigen nader zal worden vastgesteld. (…)”.
1.11 Eiser en zijn echtgenote leggen in een overeenkomst getekend op 5 oktober 2001,
-voor zover hier van belang- het volgende vast:
”in aanmerking nemende dat:
• Verpachter als eigenaar van plm 60 ha aan pachter verpachte grond, op verzoek van en in overleg met met pachter, om redenen aan partijen bekend, 47 ha grond, gelegen in de ecologische Hoofdstructuur, in december 1998 heeft verkocht aan de Dienst Landelijk Gebied (DLG);
• Tussen pachter en verpachter reeds voor de verkoop mondeling was overeengekomen dat verpachter vervangende grond aan pachter ter beschikking zou stellen;
(…)
• Op verzoek van de Belastingdienst, ter afdoening van het geschil inzake de aangifte inkomstenbelasting 1998, thans schriftelijk wordt vastgelegd en voorzover nodig wordt aangevuld hetgeen mondeling tussen partijen is overeengekomen;
• Op verzoek van de Belastingdienst tussen partijen tevens een redelijke termijn wordt vastgelegd, alsmede een redelijke pachtafstandsvergoeding voor het geval geen vervangende grond kan of zal worden aangekocht;
• Bij de berekening van de pachtafstandsvergoeding rekening wordt gehouden met het feit dat verpachter in verhouding met een derde, pachtontbinding had kunnen aanvragen, waardoor zij geen pachtafstandsvergoeding verschuldigd zou zijn.