Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 35, aanhef en onder d, van het ARAR wordt in dit hoofdstuk onder beroepsziekte verstaan: een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten. Ingevolge artikel 35, aanhef en onder f, wordt in dit hoofdstuk onder beroepsincident verstaan: een dienstongeval of een beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van zijn taak waaraan de ambtenaar zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken.
3.2 Ingevolge artikel 37, eerste lid, van het ARAR heeft de ambtenaar bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een tijdvak van 52 weken recht op doorbetaling van zijn bezoldiging. Bij voortdurende ongeschiktheid heeft hij vervolgens recht op doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging. Ingevolge het vierde lid heeft de ambtenaar, in afwijking van het eerste lid, ook na afloop van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, recht op doorbetaling van zijn bezoldiging indien de ongeschiktheid om zijn arbeid te verrichten wordt veroorzaakt door een beroepsincident.
3.3 Tussen partijen is niet in geschil dat eisers ziekte van psychische aard is. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat voor een aanspraak als thans in geding, vereist is dat, naar gelang de ziekten of gebreken in sterkere mate van psychische aard zijn, in meerdere mate sprake zal moeten zijn van bijzondere factoren, die niet alleen deel uitmaken van of in rechtstreeks verband staan met het werk of de werkomstandigheden, maar die in verhouding daartoe - objectief beschouwd - een abnormaal of excessief of, zoals de CRvB het thans aanduidt, een buitensporig karakter dragen. Het ligt daarbij op de weg van de ambtenaar, die in aanmerking wenst te komen voor volledige doorbetaling van zijn bezoldiging, om voldoende feiten aan te dragen ter onderbouwing van de stelling dat van dergelijke omstandigheden sprake is. De rechtbank verwijst in dit kader bijvoorbeeld naar een uitspraak van de CRvB van 12 november 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BK3891).
3.4 De rechtbank stelt voorop dat zij in het midden zal laten of gedurende het onderzoek naar de stalkingskwestie in de periode van 2003 tot en met 2005 voor [eiser] sprake was van omstandigheden met een buitensporig karakter. Nu [eiser] na het beëindigen van dit onderzoek gedurende een periode van bijna twee jaar heeft gewerkt bij de Belastingdienst/Noord en hij zich eerst op 7 december 2007 ziek heeft gemeld, is voor het antwoord op de vraag of [eiser] recht heeft op volledige doorbetaling van zijn bezoldiging bepalend of diens ziekmelding op 7 december 2007 kan worden toegeschreven aan buitensporige werkomstandigheden welke op dat moment - objectief gezien - tot arbeidsongeschiktheid moesten leiden.
3.5 Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] dergelijke werkomstandigheden niet aannemelijk gemaakt en is daar ook anderszins onvoldoende van gebleken. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Nadat de onderzoeken eind 2005 waren voltooid en (de toenmalige gemachtigde van) [eiser] niet reageerde op het in januari 2006 door de Belastingdienst/Noord gedane compensatievoorstel, was de stalkingskwestie objectief gezien afgesloten. Vervolgens heeft [eiser] van januari 2006 tot 7 december 2007 gewerkt bij de Belastingdienst/Noord, zonder dat in die periode is gebleken dat hij niet in staat was deze werkzaamheden te verrichten. [eiser] is in deze periode niet onder behandeling geweest voor psychische problemen en hij heeft ook geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat in die periode dergelijke problemen speelden. Daarom heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen (de wijze van uitvoeren van) het onderzoek in de stalkingskwestie en [eiser]'s ziekmelding op 7 december 2007. De omstandigheid dat [eiser] eind 2007, naar aanleiding van een gesprek met een leidinggevende, kennelijk tot de conclusie is gekomen dat de kwestie naar zijn mening nog niet op een bevredigende wijze was afgesloten, kan niet tot de conclusie leiden dat op dat moment sprake was van buitensporige werkomstandigheden, aangezien [eiser]'s subjectieve beleving daarbij niet doorslaggevend kan zijn.
3.6 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een beroepsincident en dat de staatssecretaris daarom terecht en op goede gronden heeft besloten [eiser]'s bezoldiging met ingang van 1 januari 2009 te verlagen tot 70%. Dit betekent dat het beroep ongegrond is.