ECLI:NL:RBLEE:2010:BN2987

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/2106
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersbesluit en belangenafweging bij wegafsluiting wegens trillingsschade

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een woning aan de [A-straat] te [woonplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijefurd. Dit besluit betreft de afwijzing van hun verzoek om een in- en uitrijverbod voor vrachtverkeer zwaarder dan 3,5 ton. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 februari 2010, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde, mr. A.H.J. van den Biesen, en het college werd vertegenwoordigd door E. Kuik en F. Bouma. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het verzoek van eisers af te wijzen, omdat de belangen van verkeersveiligheid en de bereikbaarheid van lokale ondernemers zwaarder wegen dan de belangen van eisers bij het voorkomen van trillingsschade aan hun woning. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en benadrukt dat het college een ruime beoordelingsmarge heeft bij het nemen van verkeersbesluiten. De rechtbank concludeert dat er geen draagvlak is voor alternatieven en dat de schade aan de woning van eisers niet voldoende is onderbouwd. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/2106
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 april 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eisers], beiden wonende te [woonplaats],
tezamen te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. A.H.J. van den Biesen, advocaat te Amsterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijefurd,
verweerder (hierna: het college),
gemachtigden: E. Kuik en F. Bouma, beiden werkzaam bij de gemeente Nijefurd.
Procesverloop
Bij brief van 20 juli 2009 heeft het college eisers mededeling gedaan van zijn nieuwe besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 8 februari 2010. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Namens het college zijn voornoemde gemachtigden verschenen.
Motivering
Feiten
1.1 Eisers zijn sinds 2005 eigenaar van de woning op het perceel [A-straat] te [woonplaats] en zij wonen daar sinds 6 januari 2006.
1.2 Bij besluit van 31 oktober 2007 heeft het college - voor zover in deze zaak van belang - een verzoek van eisers tot het instellen van een in- en uitrijverbod voor vrachtverkeer zwaarder dan 3,5 ton voor zowel de noord- als de zuidzijde van de [A-straat] afgewezen. Bij besluit van 13 maart 2008 heeft het college het bezwaar van eisers tegen het besluit van 31 oktober 2007 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 oktober 2008 heeft deze rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 13 maart 2008 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Voor een weergave van de overwegingen die aan deze uitspraak ten grondslag liggen verwijst de rechtbank naar de desbetreffende uitspraak (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BF7628).
1.3 Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het college op 3 december 2008 nader overleg gevoerd met (een afvaardiging van) de plaatselijke ondernemers en heeft op 19 februari 2009 overleg plaatsgevonden tussen (vertegenwoordigers van) het college, de plaatselijke ondernemers en eisers. Vervolgens is een concept-verkeersbesluit vastgesteld en ter inzage gelegd, inhoudende dat de zuidzijde van de [A-straat] volledig wordt afgesloten voor voertuigen zwaarder dan 3,5 ton en dat de noordzijde van de [A-straat] wordt afgesloten voor voertuigen zwaarder dan 3,5 ton met uitzondering van bestemmingsverkeer (hierna: het conceptbesluit). Naar aanleiding van dit conceptbesluit hebben eisers en een groot aantal inwoners en ondernemers zienswijzen ingediend. Voorts heeft het college trillingsmetingen laten verrichten door IFCO, advies ingewonnen bij Grontmij en een verkeersadvies gevraagd aan Politie Fryslân. Eisers hebben trillingsmetingen laten verrichten door BaVib.
1.4 Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eisers tegen het besluit van 31 oktober 2007 opnieuw ongegrond verklaard.
1.5 Nadien hebben zowel het college als eisers onderzoek laten doen naar (de oorzaken van) de schade aan de woning van eisers, door respectievelijk 4R Bouwadvies & Management b.v. en Janze Expertisebureau.
Geschil
2.1 Eisers stellen zich op het standpunt dat het college ten onrechte heeft geweigerd een verkeersbesluit te nemen. Zij zijn van mening dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. Eisers hebben aangevoerd dat de vrachtwagens die de winkels in het centrum van [de woonplaats] bevoorraden, alsmede andere vrachtwagens, toeristenbussen en vuilniswagens schade aan hun woning veroorzaken in de vorm van verzakking, scheefstand en actieve scheurvorming. Ook ondervinden zij overlast van de door het verkeer veroorzaakte trillingen. Volgens eisers heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom het afsluiten van de noordzijde van de [A-straat] voor voertuigen zwaarder dan 3,5 ton zal leiden tot een verkeersonveilige situatie en waaruit de schade bestaat die ondernemers volgens het college door deze afsluiting zullen lijden.
2.2 Het college handhaaft het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat de verkeersveiligheid en het belang van ondernemers om bereikbaar te blijven voor vrachtwagens zwaarder dan 3,5 ton zwaarder wegen dan de belangen van eisers. Daartoe heeft het college onder meer aangevoerd dat het draaien van vrachtwagens op het zogenaamde "[B-plein]" zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Voorts stelt het college zich op het standpunt dat het in het conceptbesluit neergelegde alternatief geen reële optie is, omdat voor dit alternatief blijkens de ingediende zienswijzen noch bij de inwoners en ondernemers, noch bij eisers draagvlak bestaat.
Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de WVW 1994 geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
3.2 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WVW kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan; en
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
3.3 Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van zo'n besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen. De rechtbank verwijst in dit kader bijvoorbeeld naar een uitspraak van de ABRvS van 21 januari 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BH0434).
3.4 De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen draagvlak bestond voor het in het conceptbesluit neergelegde alternatief. Zowel in de zienswijzen van de inwoners en ondernemers als in de zienswijze van eisers wordt ten aanzien van dit alternatief een negatief standpunt ingenomen. Het negatieve standpunt van de inwoners en ondernemers dient enigszins te worden gerelativeerd, omdat uit een deel van de zienswijzen kan worden afgeleid dat daarin is uitgegaan van een onjuist beeld van het alternatief. Dit geldt echter niet voor de zienswijze van eisers. De rechtbank is van oordeel dat deze zienswijze zonder meer als zeer negatief kan worden aangemerkt. Eisers stellen zich in hun zienswijze onder meer op het standpunt dat de in het conceptbesluit gekozen aanpak de [A-straat]-problematiek in zeer onvoldoende wijze zal bestrijden en zij delen daarin mede dat zij zich er niet bij zullen neerleggen wanneer het conceptbesluit niet wordt ingetrokken. Dat eisers hun standpunt ten aanzien van dit alternatief in hun beroepschrift (en dus nadat het bestreden besluit reeds was genomen) hebben genuanceerd doet hieraan niet af. Dit geldt te meer omdat eisers niet hebben aangegeven iets in dit alternatief te zien, toen de rechtbank hen dit ter zitting nogmaals heeft voorgelegd. Gelet op het voorgaande heeft het college dit alternatief bij het bestreden besluit in redelijkheid (verder) buiten beschouwing kunnen laten.
3.5 De rechtbank heeft in de gedingstukken en het verhandelde ter zitting geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat andere passende en veilige alternatieven voorhanden zijn. Daarom heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit in redelijkheid kunnen beperken tot het afwegen van de belangen die pleiten voor het volledig afsluiten van de [A-straat] voor (vracht)wagens zwaarder dan 3,5 ton (hierna: een volledige afsluiting) tegen de belangen die pleiten voor het weigeren van het nemen van een verkeersbesluit. De belangen van eisers bij een volledige afsluiting betreffen het voorkomen van schade en hinder ten gevolge van verkeerstrillingen. De belangen die pleiten tegen een volledige afsluiting betreffen met name de bereikbaarheid van de ondernemers in de omgeving van de [A-straat] en de verkeersveiligheid ter plaatse (met name op het zogenaamde "[B-plein]").
3.6 Ten aanzien van de door eisers gestelde schade overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel uit de in het dossier aanwezige rapporten blijkt dat de schade aan de woning van eisers mogelijk is veroorzaakt door verkeerstrillingen, bevatten deze rapporten slechts waarschijnlijkheidsoordelen. Het is geen vaststaand feit dat de schade aan de woning van eisers is ontstaan door verkeerstrillingen. Daarom is in het kader van de belangenafweging ook niet van belang of de door eisers geleden schade € 16.000,00 of (veel) meer bedraagt. Ten aanzien van de door de buren van eisers gestelde schade ten gevolge van verkeerstrillingen geldt dat (de oorzaak van) deze schade niet is onderbouwd, dat deze buren niet om een verkeersbesluit hebben gevraagd en dat zij evenmin zienswijzen hebben ingediend naar aanleiding van het conceptbesluit. Daarom kan in deze zaak met de schade van de buren geen rekening worden gehouden. Uit de in het dossier aanwezige rapporten blijkt voldoende dat het vrachtverkeer in de [A-straat] voor eisers hinder veroorzaakt. Daarbij dient echter in aanmerking te worden genomen dat een zekere mate van verkeershinder inherent is aan het wonen in een direct aan de straat gelegen woning in de nabijheid van het centrum van een plaats met diverse ondernemersactiviteiten.
3.7 Vaststaat dat de ondernemers van [de woonplaats] er belang bij hebben goed bereikbaar te zijn en te blijven voor vrachtverkeer zwaarder dan 3,5 ton. Daartoe overweegt de rechtbank dat aannemelijk is dat een volledige afsluiting voor (een deel van) de leveranciers van de desbetreffende ondernemers met zich mee zal brengen dat gebruik gemaakt moet worden van kleinere voertuigen, dan wel moet worden omgereden en/of ter plaatse moet worden overgeladen in kleinere voertuigen. Ten aanzien van de verkeersveiligheid overweegt de rechtbank dat geenszins vaststaat dat het voor vrachtwagens zwaarder dan 3,5 ton mogelijk is te draaien op het [B-plein] of op die locatie te keren door middel van steken zonder dat daarbij een gevaarlijke situatie ontstaat. De rechtbank acht aannemelijk dat steken de veiligheid ter plaatse niet bevordert.
3.8 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college de belangen die pleiten tegen een volledige afsluiting in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen van eisers bij een volledige afsluiting. Van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de belangen dat moet worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid tot de weigering heeft kunnen komen, is geen sprake. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) om advies te vragen, zoals door eisers (in uiterst subsidiaire zin) is verzocht.
3.9 Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
Proceskosten
4. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, voorzitter, en door mrs. J.S. van der Kolk en A.T. de Kwaasteniet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2010.
w.g. E. de Witt
w.g. F.F. van Emst
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.