Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de WVW 1994 geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
3.2 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WVW kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan; en
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
3.3 Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van zo'n besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen. De rechtbank verwijst in dit kader bijvoorbeeld naar een uitspraak van de ABRvS van 21 januari 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BH0434).
3.4 De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen draagvlak bestond voor het in het conceptbesluit neergelegde alternatief. Zowel in de zienswijzen van de inwoners en ondernemers als in de zienswijze van eisers wordt ten aanzien van dit alternatief een negatief standpunt ingenomen. Het negatieve standpunt van de inwoners en ondernemers dient enigszins te worden gerelativeerd, omdat uit een deel van de zienswijzen kan worden afgeleid dat daarin is uitgegaan van een onjuist beeld van het alternatief. Dit geldt echter niet voor de zienswijze van eisers. De rechtbank is van oordeel dat deze zienswijze zonder meer als zeer negatief kan worden aangemerkt. Eisers stellen zich in hun zienswijze onder meer op het standpunt dat de in het conceptbesluit gekozen aanpak de [A-straat]-problematiek in zeer onvoldoende wijze zal bestrijden en zij delen daarin mede dat zij zich er niet bij zullen neerleggen wanneer het conceptbesluit niet wordt ingetrokken. Dat eisers hun standpunt ten aanzien van dit alternatief in hun beroepschrift (en dus nadat het bestreden besluit reeds was genomen) hebben genuanceerd doet hieraan niet af. Dit geldt te meer omdat eisers niet hebben aangegeven iets in dit alternatief te zien, toen de rechtbank hen dit ter zitting nogmaals heeft voorgelegd. Gelet op het voorgaande heeft het college dit alternatief bij het bestreden besluit in redelijkheid (verder) buiten beschouwing kunnen laten.
3.5 De rechtbank heeft in de gedingstukken en het verhandelde ter zitting geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat andere passende en veilige alternatieven voorhanden zijn. Daarom heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit in redelijkheid kunnen beperken tot het afwegen van de belangen die pleiten voor het volledig afsluiten van de [A-straat] voor (vracht)wagens zwaarder dan 3,5 ton (hierna: een volledige afsluiting) tegen de belangen die pleiten voor het weigeren van het nemen van een verkeersbesluit. De belangen van eisers bij een volledige afsluiting betreffen het voorkomen van schade en hinder ten gevolge van verkeerstrillingen. De belangen die pleiten tegen een volledige afsluiting betreffen met name de bereikbaarheid van de ondernemers in de omgeving van de [A-straat] en de verkeersveiligheid ter plaatse (met name op het zogenaamde "[B-plein]").
3.6 Ten aanzien van de door eisers gestelde schade overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel uit de in het dossier aanwezige rapporten blijkt dat de schade aan de woning van eisers mogelijk is veroorzaakt door verkeerstrillingen, bevatten deze rapporten slechts waarschijnlijkheidsoordelen. Het is geen vaststaand feit dat de schade aan de woning van eisers is ontstaan door verkeerstrillingen. Daarom is in het kader van de belangenafweging ook niet van belang of de door eisers geleden schade € 16.000,00 of (veel) meer bedraagt. Ten aanzien van de door de buren van eisers gestelde schade ten gevolge van verkeerstrillingen geldt dat (de oorzaak van) deze schade niet is onderbouwd, dat deze buren niet om een verkeersbesluit hebben gevraagd en dat zij evenmin zienswijzen hebben ingediend naar aanleiding van het conceptbesluit. Daarom kan in deze zaak met de schade van de buren geen rekening worden gehouden. Uit de in het dossier aanwezige rapporten blijkt voldoende dat het vrachtverkeer in de [A-straat] voor eisers hinder veroorzaakt. Daarbij dient echter in aanmerking te worden genomen dat een zekere mate van verkeershinder inherent is aan het wonen in een direct aan de straat gelegen woning in de nabijheid van het centrum van een plaats met diverse ondernemersactiviteiten.
3.7 Vaststaat dat de ondernemers van [de woonplaats] er belang bij hebben goed bereikbaar te zijn en te blijven voor vrachtverkeer zwaarder dan 3,5 ton. Daartoe overweegt de rechtbank dat aannemelijk is dat een volledige afsluiting voor (een deel van) de leveranciers van de desbetreffende ondernemers met zich mee zal brengen dat gebruik gemaakt moet worden van kleinere voertuigen, dan wel moet worden omgereden en/of ter plaatse moet worden overgeladen in kleinere voertuigen. Ten aanzien van de verkeersveiligheid overweegt de rechtbank dat geenszins vaststaat dat het voor vrachtwagens zwaarder dan 3,5 ton mogelijk is te draaien op het [B-plein] of op die locatie te keren door middel van steken zonder dat daarbij een gevaarlijke situatie ontstaat. De rechtbank acht aannemelijk dat steken de veiligheid ter plaatse niet bevordert.
3.8 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college de belangen die pleiten tegen een volledige afsluiting in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen van eisers bij een volledige afsluiting. Van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de belangen dat moet worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid tot de weigering heeft kunnen komen, is geen sprake. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) om advies te vragen, zoals door eisers (in uiterst subsidiaire zin) is verzocht.
3.9 Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.