Beoordeling van het geschil
5.1 Gelet op het voorgaande dient te worden beoordeeld of de aan [eiser] verleende zorg zodanig beneden de maat was dat deze zich niet meer (ten volle) laat kwalificeren als zorg waarop hij op grond van de AWBZ recht heeft en waarvoor van hem op grond van het bepaalde bij en krachtens de AWBZ een eigen bijdrage moet worden geheven, oftewel in hoeverre sprake was van verantwoorde zorg in de zin van artikel 2 van de Kwaliteitswet zorginstellingen. Gelet op de onderbouwde betwisting van de kwaliteit van de geleverde zorg en de daaruit voortvloeiende twijfel aan de kwaliteit van de geleverde zorg, is het aan De Friesland om door middel van objectieve, verifieerbare gegevens aan te tonen dat desalniettemin verantwoorde zorg is geleverd. Dit betekent dat de bewijslast bij De Friesland ligt. De belangrijkste kenbron voor de beantwoording van de vraag of sprake is van verantwoorde zorg is het zorgdossier. Tot het zorgdossier behoren onder meer zorgplannen, verslagen van het multidisciplinaire overleg (MDO), dag- en maandrapportages, afsprakenbladen, gedragsobservatielijsten en voedingslijsten. De rechtbank verwijst in dit kader opnieuw naar de uitspraak van de CRvB van 10 september 2008.
5.2 De twijfel aan de kwaliteit van de geleverde zorg spitst zich met name toe op twee onderwerpen, te weten de psychische zorg, waaronder mede wordt begrepen de communicatie tussen [eiser] en de verzorgenden, en de zorg betreffende het eten.
5.3 Ten aanzien van de psychische zorg heeft De Friesland in het bestreden besluit overwogen dat [eiser] zich ten gevolge van de ondergane herseninfarcten niet goed kan uiten, maar dat uit de dag- en maandrapportages kan worden afgeleid dat de verzorgenden desalniettemin voortdurend met hem communiceren, zij steeds lijken te begrijpen wat hij bedoelt en zij hem vervolgens eventueel (naast de normale dagelijkse verzorging) de op dat moment gevraagde en/of benodigde extra zorg verlenen. De Friesland leidt hieruit af dat sprake is van zorg die op het individu van de belanghebbende is gericht en die is afgestemd op diens reële behoeften. Volgens De Friesland doet zich uitsluitend een communicatieprobleem voor ten aanzien van het belgedrag. [eiser] belt vaak, vooral in de avond en nacht, en hij kan vaak niet duidelijk maken waarvoor hij belt. Naar aanleiding daarvan zijn op advies van de psycholoog gedragsobservatielijsten bijgehouden, welke zijn geëvalueerd. Volgens De Friesland blijkt uit de dagrapportage van 13 augustus 2002 dat aan dit traject een vervolg is gegeven doordat de psycholoog een voorlopig advies heeft gegeven. Volgens De Friesland mag logischerwijs worden aangenomen dat dit advies ook is opgevolgd. Volgens De Friesland blijkt uit het dossier dat het personeel van [het verpleeghuis] er alles aan heeft gedaan om zo goed mogelijk met [eiser] te kunnen communiceren. Dat het personeel niet altijd kan achterhalen waarvoor hij belt, kan het personeel in redelijkheid niet worden verweten. Volgens De Friesland is in ieder geval niet gebleken dat de communicatie tussen [eiser] en de verzorgenden heeft geleid tot zorg die niet als goede zorg is te kwalificeren.
5.4 De rechtbank stelt voorop dat de psychische zorg voor en de communicatie met [eiser], gelet op zijn beperkingen, extra aandacht behoefden. In dat kader was een belangrijke rol weggelegd voor de psycholoog en de door haar gegeven opdrachten en adviezen. De communicatieproblemen hebben zich met name voorgedaan in het kader van het belgedrag van [eiser]. De psycholoog heeft geadviseerd om enige tijd het gedrag van [eiser] te observeren en te registreren. Uit de gedragsobservatielijsten over de periode van 22 februari 2002 tot en met 24 maart 2002 en een voorlopig advies van de psycholoog blijkt dat in eerste instantie te summier uitvoering is gegeven aan het advies om het gedrag van [eiser] te registreren. Vervolgens is het gedrag op verzoek van de psycholoog nogmaals enige tijd geobserveerd en geregistreerd. Uit de gedragsobservatielijsten over de periode van 15 mei 2002 tot en met 7 juni 2002 blijkt dat in deze periode van drie weken naar aanleiding van slechts vier incidenten observaties zijn geregistreerd. Uit de dagrapportage van 13 augustus 2002 kan weliswaar worden afgeleid dat de psycholoog een voorlopig advies heeft gegeven, maar uit het dossier kan niet worden afgeleid of daarmee gedoeld wordt op het eerder genoemde voorlopige advies of dat dit een tweede voorlopig advies betreft. In het dossier bevindt zich in ieder geval slechts één voorlopig advies. Uit het dossier blijkt verder niet wat er is gedaan met de observaties uit de periode van 15 mei 2002 tot en met 7 juni 2002, of de psycholoog een definitief advies heeft gegeven en wat met het eerste voorlopige advies en eventuele nadere adviezen is gedaan. De rechtbank stelt vast dat de verslaglegging op dit punt onvolledig is. De Friesland erkent dat geen gebruik is gemaakt van het communicatieschrift. Daardoor is naar het oordeel van de rechtbank een door de logopedist geadviseerd middel om de communicatie te verbeteren ongebruikt gelaten. De rechtbank constateert voorts dat De Friesland haar hiervoor onder 5.3 weergegeven standpunt slechts in zeer beperkte mate heeft onderbouwd met concrete, objectieve, verifieerbare gegevens. De Friesland verwijst weliswaar meermalen in algemene zin naar de dag- en maandrapporten of andere stukken in het dossier, maar deze verwijzingen worden niet of nauwelijks geconcretiseerd. Wellicht is dit mede een gevolg van de hiervoor geconstateerde gebrekkige verslaglegging, maar gelet op het feit dat de bewijslast bij De Friesland ligt, dient dit voor haar risico te blijven. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat De Friesland de twijfel betreffende de kwaliteit van de geleverde psychische zorg niet heeft kunnen wegnemen.
5.5 Ten aanzien van de zorg met betrekking tot het eten heeft De Friesland in het bestreden besluit overwogen dat [eiser] bij zijn opname op 7 september 2001 al een matige voedingstoestand had, erg verzwakt was en voeding weigerde. Tijdens de opname is er constant aandacht geweest voor zijn voedingstoestand door de verzorging, de diëtiste en de arts. In de periode van september 2001 tot en met mei 2002 wist [eiser] ondanks een zeer wisselend eetpatroon een redelijk stabiel gewicht te houden, variërend van 84,7 kg tot 75,4 kg. Volgens De Friesland is geen sprake geweest van een ondervoedingstoestand. Dit blijkt mede uit het feit dat in het verslag van het MDO van 21 januari 2002 is vermeld dat het doel om de conditie van [eiser] te verbeteren is behaald en dat de decubitus aan de stuit is genezen. Uit de uitslagen van het in februari 2002 uitgevoerde bloedonderzoek blijkt dat er geen bijzonderheden waren. Vanaf 31 juli 2002 weigerde [eiser] structureel het aangeboden eten. Op 2 augustus 2007 woog [eiser] 66,1 kg. Volgens De Friesland blijkt uit de dagrapportage van 7 augustus 2002 dat het plekje op zijn stuit was geheeld en dat er dus, ondanks het forse gewichtsverlies, ook op dat moment geen sprake was van een ondervoedingstoestand. De familie [Y] is er volgens De Friesland mee akkoord gegaan dat indien [eiser] aangeboden voedsel weigerde te eten dit niet werd doorgezet. Op 23 augustus 2002 was [eiser] weer iets aangekomen en woog hij 68,4 kg. Op 4 september 2002 bleek uit een bloedonderzoek dat [eiser] een tekort had aan vitamine B1, B6 en foliumzuur. Deze tekorten zijn vervolgens door middel van medicatie aangevuld. Op 16 december 2002 was het gewicht van [eiser] weer gestegen tot 71,6 kg. Volgens De Friesland blijkt uit het voorgaande dat er voortdurend en continu aandacht is geweest voor het eet- en drinkpatroon van [eiser] en dat zijn gezondheidstoestand op dit punt goed is bewaakt. De gezondheidstoestand van [eiser] was volgens De Friesland niet dermate zorgwekkend, dat deze schade heeft geleden door het feit dat het advies van diëtiste om [eiser] Fortifresh te geven in plaats van de warme maaltijd eerst een week nadien is opgevolgd. Dat [eiser] gedurende een korte periode niets extra's (zoals bijvoorbeeld pizza) is aangeboden, betekent niet dat zorg van onvoldoende kwaliteit is geleverd. Er is [eiser] voortdurend voldoende voedsel aangeboden, toegespitst op het hem voorgeschreven dieet. Gedurende de gehele periode in geding zijn voedingslijsten bijgehouden, zijn adviezen van de diëtiste gevraagd en is bij dreigende ondervoeding tijdig de arts ingeschakeld. Daarmee is volgens De Friesland vastgesteld dat op dit gebied zorg van goede kwaliteit is geboden, gericht op het individu van [eiser] en afgestemd op zijn reële behoeften.
5.6 De rechtbank stelt in dit kader voorop dat ook de zorg voor de voeding tijdens de opname extra aandacht behoefde, gelet op feit dat zijn voedingstoestand bij opname matig was, hij verzwakt was en ook nadien een aantal malen sprake is geweest van (dreigende) ondervoeding. In dat kader was een belangrijke rol weggelegd voor de diëtiste en de door haar gegeven opdrachten en adviezen. De rechtbank constateert dat deze opdrachten en adviezen niet steeds (meteen) zijn opgevolgd. Hoewel niet is gebleken dat het feit dat [eiser] eerst een week na het advies van de diëtiste Fortifresh heeft gekregen en dat hij gedurende een periode geen extra's heeft ontvangen, direct tot schadelijke gevolgen voor zijn gezondheid hebben geleid, illustreren deze incidenten wel dat de communicatie tussen de diëtiste en de verzorgenden niet optimaal verliep, terwijl dit gelet op de voedingstoestand van [eiser] zeer belangrijk was. Voorts constateert de rechtbank dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de tijdens het MDO van (waarschijnlijk) 21 januari 2002 gemaakte afspraak dat [eiser] eenmaal per twee weken zou worden gewogen, is nagekomen. De rechtbank stelt vast dat in het dossier geen aantekeningen van de diëtiste zijn opgenomen betreffende de periode na 21 februari 2002. De rechtbank acht dit opmerkelijk, te meer omdat blijkens de overige stukken in die periode ten minste eenmaal sprake is geweest van een aanzienlijke gewichtsdaling. Het ontbreken van dergelijke aantekeningen bemoeilijkt het beoordelen van de in die periode aan [eiser] geleverde zorg met betrekking tot het eten. Ook hier geldt dat dit voor risico dient te blijven van De Friesland. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat De Friesland ook de twijfel aan de kwaliteit van de geleverde zorg met betrekking tot het eten niet heeft kunnen wegnemen.
5.7 Met betrekking tot het verslag van het gesprek van 26 januari 2010 tussen medewerkers van De Friesland en Zorggroep Pasana overweegt de rechtbank het volgende. Blijkens de inleiding van dit verslag was het gesprek bedoeld om een beeld te krijgen van de inhoud van de aan [eiser] verleende zorg. Het verslag is in de eerste plaats een weergave van hetgeen [A], verpleeghuisarts, [B], fysiotherapeut, en [C], logopediste, in dat kader hebben verklaard. Daarnaast is in het verslag een schriftelijke verklaring opgenomen van [D], diëtiste. In het verslag wordt voornamelijk in algemene bewoordingen gesproken over de gang van zaken tijdens de opname, waarbij veel aandacht wordt besteed aan de rol van de familie [Y]. Ten aanzien van de psychische zorg, de communicatie met [eiser] en de zorg betreffende het eten zijn in het verslag nauwelijks concrete, objectieve, verifieerbare gegevens opgenomen. Dit verslag heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank de twijfel aan de kwaliteit van deze zorg niet kunnen wegnemen.
5.8 Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat De Friesland er niet in is geslaagd door middel van objectieve, verifieerbare gegevens aan te tonen dat verantwoorde zorg is geleverd. Daaruit volgt dat De Friesland onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij niet is teruggekomen op de besluiten van 4 oktober 2001 en 20 november 2001. Nu de bewijslast bij De Friesland ligt, ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Dit leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
5.9 Nu De Friesland er in het bestreden besluit, ondanks een uitgebreid dossieronderzoek en een uitgebreide motivering, niet in is geslaagd aan te tonen dat verantwoorde zorg is geleverd, acht de rechtbank aannemelijk dat De Friesland hier in een nieuw besluit op bezwaar evenmin in zal slagen. Dit betekent dat de in de besluiten van 4 oktober 2001 en 20 november 2001 vastgestelde eigen bijdragen niet kunnen worden gehandhaafd en dat beoordeeld dient te worden in welke mate dit dient te leiden tot herziening van de opgelegde eigen bijdragen. In dat kader heeft de rechtbank partijen en hun adviseurs ter zitting van 8 februari 2010 gevraagd met welk deel de eigen bijdragen verlaagd zouden moeten worden, indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat De Friesland niet heeft aangetoond dat de psychische zorg en de zorg voor het eten kunnen worden aangemerkt als verantwoorde zorg. De gemachtigde van [eiser] heeft op die vraag geantwoord dat het niet zozeer gaat om kwijtschelding van het gehele bedrag, maar meer om het principe. Helle en Morshuis hebben geantwoord dat zij in dat geval verlaging van de eigen bijdragen met een derde respectievelijk een derde tot de helft redelijk achten.
5.10 Met het oog op de definitieve beslechting van het geschil en gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, ziet de rechtbank aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen voor zover dit besluit betrekking heeft op de bij de besluiten van 4 oktober 2001 en 20 november 2001 vastgestelde eigen bijdragen en zal bepalen dat deze eigen bijdragen elk met een derde worden verlaagd.