zaaknummer / rolnummer: 98918 / HA ZA 09-765
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. B.P.C. de Jong, kantoorhoudende te Sneek,
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. I. Grijpma, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden]. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- het proces-verbaal van comparitie van 6 januari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. De enkelvoudige kamer heeft de zaak vervolgens op de voet van art. 15 lid 2 Rv verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
2. De feiten
2.1. [eiser] heeft op 1 december 1993 het woonhuis met erf en ondergrond aan het [adres] te [woonplaats] gekocht van de vennootschap onder firma "[X]" (verder: de vof). Het ging hierbij om een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie C, nummer 3206, later vernummerd tot sectie C, nummer 3287. [gedaagden]. vertegenwoordigde - in hoedanigheid van beherend vennoot - in het kader van deze koop en verkoop de vof. De akte van levering is op 15 december 1993 gepasseerd.
2.2. In art. 7 van de hiervoor bedoelde leveringsakte is bepaald dat [gedaagden]. dan wel zijn rechtsopvolgers verplicht zijn om bij voorgenomen gehele of gedeeltelijke vervreemding van een (in de akte nader omschreven) gedeelte van het bij hem in eigendom blijvende perceel sectie C 3206, deze grond eerst aan [eiser] aan te bieden. Het gaat hierbij om een strook grond langs de erfafscheiding tussen de percelen van partijen van een à anderhalve meter breed. Op het niet nakomen van deze verplichting is een boete van
fl. 25.000,- (€ 11.344,50) gesteld. Art. 7 lid 4 van deze overeenkomst luidt, voor zover hier van belang:
"Onder vervreemding wordt hier verstaan elke juridische of economische overdracht krachtens verkoop en koop, schenking, ruil, legaat, en de daaraanvolgende levering, inbreng of elke andere overeenkomst welke als titel van economische of juridische eigendomsoverdracht is te beschouwen, met vervreemding wordt gelijkgesteld de uitgifte in erfpacht, opstal en vruchtgebruik."
2.3. De vof exploiteert een transportbedrijf. De onderneming is in 1945 opgericht door [gedaagden]. [gedaagden]. is in 2001 uitgetreden en [B]. en [C] zijn toen tot de vof toegetreden. In 2002 is [D] toegetreden. In 2006 is [B]. uitgetreden. De huidige vennoten zijn [C] en [D].
2.4. Alle (ex-)vennoten hebben op 10 november 2007 ten overstaan van notaris mr. T.J. Koelmans te Berlikum een akte ondertekend, waarvan de titel luidt: "Ontbinding vennootschap onder firma/inbreng". [gedaagde 1], [gedaagde 2], [B]., [C] en [D] worden in deze akte aangeduid als respectievelijk comparant sub 1, 2, 3, 4 en 5. In de akte wordt - voor zover hier van belang - vermeld:
INLEIDING
1. Blijkens een onderhandse akte houdende een vennootschapscontract zijn de comparanten sub 1. tot en met sub 4. genoemd, ter uitbating van een expeditiebedrijf, per 1 januari negentienhonderd vijf en negentig een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam "[X]", hierna ook te noemen de vennootschap (…).
2. Per één juli tweeduizend één hebben de comparanten sub 1. en 2. genoemd vorenbedoelde vennootschap opgezegd en is de onderneming vanaf dat moment door de comparanten sub 3. en 4. genoemd, voortgezet, eveneens in de vorm van een vennootschap onder firma en onder dezelfde naam. In het kader van deze ontbinding is tussen de vennootschap en ieder van de comparanten sub 1. en 2. genoemd een schuldverhouding vastgesteld door Feenstra Accountants, gevestigd te Leeuwarden, ter grootte van ieders vennootschapsaandeel (…).
3. Per één januari tweeduizend twee is de comparant sub 5. genoemd toegetreden tot de vennootschap.
4. Per één januari tweeduizend zes heeft de comparant sub 3. genoemd de vennootschap opgezegd en is de onderneming vanaf dat moment door de comparanten sub 4. en 5. genoemd, voortgezet, eveneens in de vorm van een vennootschap onder firma, handelend onder de naam: "[X]". (…)
OVEREENKOMST
1. In verband met het vorenstaande hebben de comparanten, allen voornoemd, een overeenkomst gesloten over de voortzetting van de vennootschap en over de onderneming dan wel toedeling van de aandelen van de uittredende vennoten, welke overeenkomst als volgt luidt:
de vennootschap zal door de comparanten (de rechtbank leest) sub 4. en 5. genoemd worden voortgezet, waarbij de activa (waaronder begrepen het hierna te omschrijven registergoed en de vorenbedoelde vordering op de comparant sub 3. genoemd) behorende tot de vennootschap, zullen worden toegedeeld aan de voortzettende vennoten, ieder voor de onverdeelde helft, onder de verplichting voor de voortzettende vennoten: om het aandeel van de uittredende casu quo uitgetreden vennoten in de schulden van de vennootschap voor hun rekening te nemen, waaronder begrepen voormelde schuld aan de comparanten sub 1. en 2. genoemd.
2. In het kader van de voortzetting van vorenbedoelde onderneming verklaarden (de rechtbank leest) sub 4. en 5. genoemd dat iedere firmant zijn aandeel in het hierna te noemen registergoed inbrengt in de vennootschap, tegen bijschrijving op ieders kapitaalrekening van de vennootschap (…).
3. Uit voormeld vennootschapscontract blijkt dat de comparanten sub 1. en 2. genoemd alle activa van de door hen beiden voor gemeenschappelijke rekening gedreven onderneming, te weten: de vennootschap onder firma "Vof [X]" te [woonplaats], hebben ingebracht.
De comparanten verklaarden vervolgens dat zij gezamenlijk het navolgende registergoed in economische zin bezitten:
HET BEDRIJFSPAND (…) staande en liggende te [woonplaats] aan het [adres], kadastraal bekend in de gemeente [woonplaats] als sectie C nummers:
- 2861 (…)
- 3288 (…)
- 3480 (…)
tezamen groot vijf are en zeven en zeventig centiare;
van welk registergoed de juridische eigendom toebehoort:
- voor wat betreft vorenbedoelde percelen met kadasternummers 2861 en 3288: aan de comparanten sub 1. en 2. genoemd, ieder voor de onverdeelde helft;
- (…)
LEVERING/INBRENG VAN HET REGISTERGOED
Ter uitvoering van het vorenstaande met betrekking tot de voortzetting van de onderneming wordt door de comparanten sub 1., 2. en 3. genoemd toegedeeld casu quo geleverd aan de comparanten sub 4. en 5. genoemd, die bij deze aanvaarden, ieder voor de onverdeelde helft
HET BEDRIJFSPAND (…) staande en liggende te [woonplaats] aan het [adres], kadastraal bekend in de gemeente [woonplaats] als sectie C nummers:
- 2861 (…)
- 3288 (…)
- 3480 (…)
tezamen groot vijf are en zeven en zeventig centiare.
Ter uitvoering van vorenbedoelde overeenkomst tot inbreng brengen de comparanten sub 4. en 5. genoemd, ieder voor één/tweede onverdeeld aandeel in de vennootschap in van het navolgende registergoed:
HET BEDRIJFSPAND (…) staande en liggende te [woonplaats] aan het [adres], kadastraal bekend in de gemeente [woonplaats] als sectie C nummers:
- 2861 (…)
- 3288 (…)
- 3480 (…)
tezamen groot vijf are en zeven en zeventig centiare.
2.5. [eiser] heeft zijn woonhuis c.a. op 6 juni 2008 verkocht en geleverd aan een derde.
2.6. [eiser] heeft vervolgens [C] en [D] gedagvaard en aanspraak gemaakt op de contractuele boete als bedoeld in de leveringsakte van 15 december 1993, daartoe stellende dat de akte van 10 november 2007 tot ontbinding van de vof een vervreemding behelst in de zin van art. 7 lid 4 van de hiervoor bedoelde leveringsakte en dat [C] en [D] het recht van eerste koop hebben geschonden door het van het registergoed deel uitmakende strookje grond niet eerst aan hem, [eiser], aan te bieden. De rechtbank heeft bij vonnis van 26 augustus 2009 de vordering afgewezen (zaaknummer-/rolnummer: 93878 / HA ZA 09-7). Tegen dit vonnis zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert dat [gedaagden]. bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van de contractuele boete ten bedrage van € 11.364,00 ten titel van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 november 2007, althans vanaf de dag der dagvaarding, met veroordeling van [gedaagden]. in de kosten van de procedure.
3.2. [gedaagden]. heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader in gegaan.
4. Het geschil en de beoordeling daarvan
4.1. [eiser] legt ook in deze procedure aan de vordering ten grondslag dat de akte van 10 november 2007 een vervreemding behelst in de zin van art. 7 lid 4 van de akte van levering van 15 december 1993. Volgens [eiser] vloeit uit de akte van 10 november 2007 voort dat het perceel is "verkocht aan derden". Er is toen een nieuwe vof opgericht en [C] en [D] hebben hierbij het betreffende perceel verkregen door middel van overdracht tegen vergoeding. Er is derhalve sprake van "inbreng" als bedoeld in de akte van 15 december 1993. Nu hij ([eiser]) niet in de gelegenheid is gesteld om van zijn voorkeursrecht gebruik te maken is [gedaagden]. jegens hem tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting uit hoofde van voornoemde leveringsakte, zodat [gedaagden]. de contractuele boete van € 11.634,00 aan hem verschuldigd is geworden, aldus nog steeds [eiser].
4.2. [gedaagden]. heeft allereerst tot zijn verweer aangevoerd dat [eiser] door de verkoop van zijn woning geen belang heeft bij zijn recht van eerste koop, zodat hij niet in zijn vordering kan worden ontvangen. De rechtbank verwerpt dit verweer nu het in dit geding niet gaat om de vraag of [gedaagden]. in de huidige situatie - dat wil zeggen: na verkoop door [eiser] van het perceel [adres] aan derden - gehouden zou zijn tot het aanbieden van de strook grond aan laatstgenoemde. De kern van het geschil betreft daarentegen het antwoord op de vraag of de akte van 10 november 2007 - op welke datum [eiser] nog eigenaar van genoemd perceel was - een vervreemding behelst die partijen in de leveringsakte van 15 december 1993 hebben bedoeld, als gevolg waarvan [gedaagden].
- nu vaststaat dat [eiser] niet in de gelegenheid is gesteld om destijds zijn recht van eerste koop uit te oefenen - de contractuele boete verschuldigd zou zijn geworden.
4.3. De rechtbank acht termen aanwezig om allereerst het (materiële) verweer van [gedaagden]. te bespreken dat er in essentie op neer komt dat de vof, die het recht van eerste koop aan [eiser] heeft verstrekt, nog steeds eigenaar is van het perceel, zodat van schending van het optierecht geen sprake is geweest. [gedaagden]. heeft hiertoe aangevoerd dat de inbreng van het in geding zijnde registergoed van de vennoten in de vof niet gelijk kan worden gesteld met het begrip "inbreng" zoals vermeld in art. 7 lid 4 van de akte van levering van 15 december 1993. Van dit laatste zou bijvoorbeeld sprake zijn indien het registergoed zou worden ingebracht in een (nieuw) op te richten besloten vennootschap. Een dergelijke situatie is thans evenwel niet aan de orde: de vof is opgericht in 1945 en nimmer daadwerkelijk ontbonden. Weliswaar wordt in de akte van 10 november 2007 de term "ontbinding" gebezigd, maar dit houdt slechts verband met de juridische omstandigheid dat bij uittreding van een vennoot de vennootschap ontbonden moet worden. Derden kunnen er bij de wisseling van vennoten steeds van uitgaan dat de vennootschap wordt voortgezet. In dit geval is "de voordeur" gelijk gebleven. Uit de publicatie in het handelsregister - aldus nog steeds [gedaagden]. - blijkt ook dat sprake was van voortzetting van de vennootschap.
4.4. Bij de beoordeling van dit verweer wordt voorop gesteld dat de rechtbank in haar vonnis van 29 augustus 2009 - gewezen tussen [eiser] en de huidige vennoten van de vof - voor zover hier van belang heeft overwogen: "Van vervreemding kan naar het oordeel van de rechtbank slechts sprake zijn indien dit goed in het vermogen van een ander rechtssubject terecht is gekomen, dan de VOF en de vennoten van wie de strook grond eerst in respectievelijk economische en juridische eigendom was." De rechtbank zal bij het thans voorliggende geschil dit beoordelingskader opnieuw tot uitgangspunt nemen, mede gelet op het feit dat tegen het vonnis van 29 augustus 2009 geen rechtsmiddelen zijn ingesteld en in het onderhavige geschil evenmin is gebleken dat (de huidige) partijen zich niet met deze maatstaf kunnen verenigen. Immers, [eiser] heeft gesteld dat op 10 november 2007 sprake is geweest van overdracht van het registergoed "aan een derde", terwijl [gedaagden]. er expliciet een beroep op doet (zie conclusie van antwoord, onder 20).
4.5. Gelet op hetgeen in de akte van 10 november 2007 is vastgelegd omtrent de rechtsbetrekkingen van de (voormalige) vennoten, kan worden vastgesteld dat (in ieder geval) vanaf 1 januari 1995 de vof, ondanks enkele wisselingen van vennoten en een daarmee verband houdende ontbinding per 1 juli 2001, is voorgezet. Vervolgens is de vof wegens het uittreden van [B]. per 1 januari 2006 ontbonden en hebben de (voormalige) vennoten (wederom) besloten tot voortzetting van de onderneming. De akte van 10 november 2007 heeft betrekking op deze voortzetting. In het kader van deze voortzetting zijn de (voormalige) vennoten overeengekomen dat - voor zover hier van belang - het registergoed met nummer 3288 door [gedaagden]. - de juridische eigenaren - aan de voortzettende vennoten wordt toegedeeld c.q. geleverd. Uit de akte blijkt voorts dat de economische eigendom van het registergoed reeds bij de vof berustte.
4.6. Zoals hiervoor reeds vermeld, is het door [eiser] aan [gedaagden]. gemaakte verwijt in essentie gebaseerd op de stelling dat per 10 november 2007 een nieuwe vof is opgericht en dat aldus - door inbreng tegen een tegenprestatie - sprake is geweest van verkoop van het registergoed aan derden. Deze stelling mist evenwel feitelijke grondslag. Immers, wisseling in het personenbestand van een vof is mogelijk zonder dat een nieuwe vennootschap ontstaat (zie reeds HR 6 februari 1935, NJ 1935, 1513 alsmede HR 7 december 1949, WPNR 4122, 1950) en de akte van 10 november 2007 geeft uitdrukkelijk blijk van de tussen de (ex-)vennoten bestaande wil om de vennootschap voor te zetten. Weliswaar wordt in de akte van 10 november 2007 (zie Inleiding, onder 4) ook melding gemaakt van de opzegging van de vennootschap door [B]. en draagt de akte als titel "Ontbinding vennootschap onder firma/inbreng", maar - voor zover [eiser] al heeft beoogd om hierop een beroep te doen - uit hetgeen overigens in de akte wordt vermeld volgt naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar dat de vof is blijven voortbestaan en haar identiteit heeft behouden. Aldus is niet voldaan aan de in rechtsoverweging 4.4. vermelde maatstaf: het registergoed is immers op 10 november 2007 niet in het vermogen van een ander rechtssubject dan de vof terechtgekomen. De enkele omstandigheid dat in de akte is vermeld dat de juridische eigendom van het registergoed door [gedaagden]. aan de voortzettende vennoten wordt toegedeeld c.q. geleverd geeft geen aanleiding om over het vorenstaande anders te oordelen nu het hierbij gaat om een levering binnen het verband van de vof. De rechtbank tekent hierbij nog aan de bedoelde maatstaf inhoudt dat het registergoed niet alleen buiten het vermogen van [gedaagden]. moet zijn terechtgekomen, maar ook buiten het vermogen van de vof. Aan dit laatste criterium is evenwel niet voldaan.
4.7. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat op 10 november 2007 geen vervreemding heeft plaatsgevonden in de zin van art. 7 lid 4 van de leveringsakte van 15 december 1993. De vordering dient reeds hierop af te stuiten.
4.8. Hetgeen partijen overigens te berde hebben gebracht kan bij gebrek aan belang onbesproken worden gelaten.
4.9. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van de procedure, voor zover deze tot op heden aan de zijde van [gedaagden]. zijn gevallen. Deze kosten worden vastgesteld op € 316,00 voor vast recht en € 904,00 voor salaris advocaat (2 punten in tarief II).
5.1. wijst de vordering af;
5.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding voor zover tot op heden aan de zijde van [gedaagden]. gevallen en stelt deze kosten in totaal vast op een bedrag van
€ 1.220,00;
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de beslissing onder 5.2. betreft.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman, voorzitter, mr. J. Smit en mr. M.A. Pasma en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2010.?