Beoordeling
4.1 De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiseres procesbelang heeft bij de behandeling van het beroep. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
4.2 Eiseres heeft onder meer gesteld dat zij met een plek in de basisinfrastructuur internationaal gezien een sterkere positie heeft dan wanneer zij via het NFPK+ een subsidie verkrijgt. In dit verband is door eiseres ter zitting onweersproken verklaard dat Oerol bij opname in de basisinfrastructuur meer aantrekkingskracht heeft voor (buitenlandse) theatermakers en voor (buitenlandse) bezoekers. Dit (financiële) belang is, anders dan de minister meent, naar het oordeel van de rechtbank voldoende om tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep over te gaan. Dat niet aannemelijk is dat door de minister een hoger subsidiebedrag zal worden verstrekt, maakt dit niet anders.
4.3 De rechtbank stelt verder vast dat de minister aan de weigering om subsidie toe te kennen artikel 9h, tweede lid, van de Regeling ten grondslag heeft gelegd. Anders dan de minister kennelijk meent, zijn in dit artikelonderdeel geen beoordelingscriteria voor subsidiëring van internationale festivals opgenomen. In dit artikelonderdeel is enkel vermeld dat aan maximaal één instelling op een bepaald (deel)terrein subsidie zal worden verstrekt. Door de afwijzing van de subsidie op dit artikelonderdeel te baseren heeft de minister dan ook een onjuiste wettelijke grondslag aan het besluit gegeven. De rechtbank zal reeds daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal echter onderzoeken of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
4.4 De minister is ingevolge artikel 9h, eerste lid, van de Regeling bevoegd aan een instelling met als kernactiviteit de presentatie van actueel of vernieuwend aanbod in een internationale context op het terrein van één of meer van de scheppende of uitvoerende kunsten een vierjaarlijkse instellingssubsidie te verstrekken. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit de zinsnede "op het terrein van één of meer van de scheppende of uitvoerende kunsten", in samenhang gelezen met de toelichting bij dit artikel, de bedoeling naar voren dat slechts subsidie kan worden verstrekt aan internationale festivals die de gehele breedte bestrijken van een bepaald (deel)terrein, zoals theater. Gelet hierop heeft de minister ingevolge dit artikelonderdeel in beginsel de bevoegdheid tot weigering van een subsidie op de grond dat niet de gehele breedte van het (deel)terrein theater wordt bestreken en behoeft het hanteren van een onjuiste grondslag voor zijn besluit door de minister aan het in stand laten van de rechtsgevolgen van dat besluit niet in de weg te staan.
4.5 Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de minister terecht heeft overwogen dat Oerol niet de gehele breedte van het (deel)terrein theater bestrijkt. De rechtbank stelt voorop dat de minister bij de beantwoording van deze vraag een zekere beoordelingsvrijheid toekomt, die door de rechter terughoudend dient te worden getoetst.
4.6 Vast staat dat in (de toelichting bij) de Regeling geen uitleg is opgenomen van de woorden "de gehele breedte van het betreffende terrein". Naar het oordeel van de rechtbank is daarom voor de uitleg daarvan het normale spraakgebruik richtinggevend. Dit in aanmerking nemend, is de rechtbank van oordeel dat een festival de gehele breedte van het terrein theater bestrijkt, indien daarop alle mogelijk te bedenken theaterdisciplines en -genres voor programmering in aanmerking (kunnen) komen. Op grond van de gedingstukken, waaronder zich ook een programmaboek Oerol 2009 bevindt, en het ter zitting verhandelde kan de rechtbank tot geen andere conclusie komen dan dat op Oerol alle theatervormen aan bod komen en dat Oerol derhalve de gehele breedte van het (deel)terrein theater beslaat.
4.7 In hetgeen de minister heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Zoals ter zitting nader is toegelicht, is de minister van opvatting dat onder het begrip "de gehele breedte van het betreffende terrein" moet worden verstaan dat elke theatervoorstelling in zijn oorspronkelijke vorm in beginsel in aanmerking moet kunnen komen voor programmering op een festival. Aangezien Oerol locatietheater is en dit wat inhoud en praktische mogelijkheden betreft beperkingen met zich brengt, wordt geen podium geboden aan de gehele breedte aan beschikbare theatervormen, aldus de minister. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister hiermee een te beperkte uitleg gegeven aan het begrip "de gehele breedte van het betreffende terrein", mede in aanmerking genomen dat voor deze strikte uitleg geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden in de Regeling of de daarbij behorende toelichting. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat artikel 9h valt onder paragraaf 4 "Subsidiecriteria voor internationale festivals". Naar het oordeel van de rechtbank is inherent aan festivals dat er met het oog op het concept en praktische beperkingen keuzes worden gemaakt bij de selectie van producties. Niet valt derhalve in te zien dat de enkele omstandigheid dat bepaalde theatervoorstellingen niet zullen passen in het concept van Oerol of vanwege praktische beperkingen niet of alleen in aangepaste vorm (kunnen) worden geprogrammeerd, met zich brengt dat niet alle theatervormen aan bod komen op Oerol. Ter zitting heeft de minister in ieder geval niet duidelijk kunnen maken welke theatervormen dit dan zouden zijn. Aan het feit dat uit de parlementaire geschiedenis naar voren komt dat de wetgever voor ogen heeft gestaan om producerende zomerfestivals niet op te nemen in de basisinfrastructuur, kan naar het oordeel van de rechtbank niet die betekenis worden toegekend die de minister daaraan gehecht wil zien, nu dit op geen enkele wijze in de Regeling of de toelichting daarop tot uitdrukking is gebracht en daarmee voor belanghebbenden onvoldoende kenbaar is.
4.8 Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb onvoldoende is gemotiveerd. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
4.9 Gelet op voorgaande overwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiseres gegrond moet worden verklaard en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. De minister zal met inachtneming van deze uitspraak opnieuw moeten beslissen op het bezwaarschrift van eiseres.