Uit deze bepalingen vloeit voort dat als er zich een weigeringsgrond voordoet, dit niet betekent dat het college gehouden is een kapvergunning te weigeren. Artikel 4.3.5 van de APV is immers een discretionaire bevoegdheid van het college. Als het college de kapvergunning toch wil verlenen, moet het de bij het besluit tot verlening van kapvergunning betrokken belangen tegen elkaar afwegen. De uitoefening van deze bevoegdheid dient door de bestuursrechter daarom terughoudend te worden getoetst. Beoordeeld dient te worden of het college na bovengenoemde belangenafweging in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen.
4.2 In de eerste plaats stelt de voorzieningenrechter vast dat het college niet heeft aangegeven wat de "bepaalde waarde" is die het blijkens het bestreden besluit aan de singels toekent. Ook ter zitting heeft het college niet kunnen verduidelijken om welke waarde het gaat. Dat klemt te meer omdat het college die waarde in verband brengt met de ligging van de singels in het Nationaal Landschap "De Noardlike Fryske Wâlden". Bovendien heeft de gemeente voor het gebied een "Groenvisie" opgesteld waarin wordt gewezen op de unieke landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten, die moeten worden behouden, duurzaam beheerd en waar mogelijk versterkt. Volgens de Groenvisie kunnen Nationale Landschappen zich sociaal-economisch ontwikkelen, mits daarbij de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of versterkt.
4.3 De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat blijkens de gegevens in het dossier niet valt uit te sluiten dat de te kappen bomen in ieder geval een natuurwaarde hebben. Zo komt uit de diverse rapporten van BügelHajema Adviseurs BV naar voren dat onderzoek is gedaan naar het voorkomen van vleermuizen in het gebied. Echter blijkt uit de aanvullende vleermuizeninventarisatie Zwaagwesteinde-Oost van 4 augustus 2008 en uit het rapport van 28 oktober 2009 dat BügelHajema alleen gekeken heeft naar het voorkomen van deze dieren rondom een aantal te slopen gebouwen, waaronder de woning van [X]. Niet is bezien of de elzensingels voor vleermuizen enige betekenis hebben. Dat laatste klemt temeer, nu het bestreden besluit op advies van BügelHajema het voorschrift bevat dat de elzensingels alleen tijdens de winterslaap van de vleermuizen mogen worden gekapt, hetgeen erop wijst dat die bomen voor deze dieren van belang kunnen zijn.
4.4 Voorts heeft het college in het bestreden besluit weliswaar beargumenteerd wat het belang van de nieuwbouwplannen is, maar heeft het, nog afgezien van het feit dat, zoals onder 4.2 overwogen, niet is aangegeven welke waarden de elzensingels hebben, niet inzichtelijk gemaakt hoe het de daarvoor in aanmerking komende belangen tegen elkaar heeft afgewogen en waarom het belang van de nieuwbouwplannen daarbij de doorslag heeft gegeven.
4.5 Verder verplichten de artikelen 16, zesde lid, onder d, en 17, vijfde lid, onder d, van het bestemmingsplan het college om bij het verlenen van een aanlegvergunning om houtsingels te rooien of te kappen, er voor te zorgen dat door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende optrekkende kavelstructuur. Het college heeft in het bestreden besluit volstaan met een verwijzing naar de inrichtingsprincipes in de Groenvisie met herinrichtingskaart, maar heeft, ook ter zitting, niet nader gemotiveerd waarom volgens hem bij het verlenen van de onderhavige kap- en aanlegvergunning geen sprake is van afbreuk als in die artikelen bedoeld.
4.6 Voor zover [X] heeft gewezen op de nog lopende beroepsprocedure bij de AbRS, overweegt de voorzieningenrechter dat uit vaste jurisprudentie van de AbRS (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 januari 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJN: BC3574) blijkt dat alleen de bepalingen uit de APV het toetsingskader vormen voor de toetsing van aanvragen om een kapvergunning en dat eventuele procedures over (onder meer) een bestemmingsplan, in beginsel hiervan losstaan. De voorzieningenrechter ziet in dit geval geen aanleiding om een uitzondering op dat beginsel aan te nemen.
4.7 De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. Er bestaat bij hem twijfel over de vraag of het college, eventueel na nader onderzoek, deze gebreken in zijn besluit op bezwaar zal kunnen herstellen. Het betoog van het college op de zitting ter nadere onderbouwing van zijn standpunt heeft deze twijfel niet weggenomen. Daarom acht de voorzieningenrechter het in de tussentijd, om onomkeerbare gevolgen te voorkomen, aangewezen om een voorlopige voorziening te treffen. Hij zal daarom het bestreden besluit zoals in het dictum nader aan te geven schorsen, voor zover [X] dit heeft aangevochten, dat wil zeggen voor zover dit besluit betrekking heeft op het kappen en rooien van 2.300 meter elzensingel, 20 stuks vrijstaande inheemse bomensoorten en 1.200 m2 inheemse boomsoorten aan de oostkant van Zwaagwesteinde, op de desbetreffende percelen.
4.8 De voorzieningenrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat het college het griffierecht van € 150,00 aan [X] dient te vergoeden. Hij zal geen proceskostenveroordeling uitspreken, nu van proceskosten in de zin van het besluit proceskosten bestuursrecht aan de zijde van [X] niet is gebleken.