ECLI:NL:RBLEE:2010:BL1961

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1170
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van bevoegdheid tot uitoefening van de tandheelkunde na ontzegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 2 februari 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een tandarts die zijn bevoegdheid tot uitoefening van de tandheelkunde was ontzegd, en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Eiser had in 2002 zijn bevoegdheid verloren na klachten en een uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. In 2007 heeft eiser een verzoek ingediend om hersteld te worden in zijn bevoegdheid, maar dit verzoek werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij hij stelde dat de Minister niet voldoende had gemotiveerd waarom zijn gewijzigde persoonlijke omstandigheden niet tot herstel konden leiden.

De rechtbank oordeelde dat de Minister en het Tuchtcollege een te beperkte uitleg hadden gegeven aan het verzoek van eiser. De rechtbank stelde vast dat er onvoldoende was gekeken naar de gewijzigde omstandigheden van eiser en dat de beslissing op bezwaar niet zorgvuldig was voorbereid. De rechtbank vernietigde de beslissing van de Minister en verklaarde het beroep gegrond. De Minister werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de gewijzigde omstandigheden van eiser in overweging moesten worden genomen. Tevens werd de Minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de vraag of eiser op overtuigende wijze had aangetoond dat hij in staat was om zijn beroep weer uit te oefenen, niet had plaatsgevonden. Dit was een essentieel onderdeel van de beoordeling die de rechtbank noodzakelijk achtte voor een rechtmatige beslissing. De rechtbank concludeerde dat de Minister een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, waarbij de relevante feiten en omstandigheden opnieuw moesten worden gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/1170
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 februari 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J. Nijenhuis, advocaat te Leeuwarden,
en
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
verweerder,
gemachtigde: D.I. Hoefnagel, werkzaam bij het ministerie.
Procesverloop
Bij brief van 29 april 2009 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de afwijzing van zijn verzoek tot herstel in de bevoegdheid om de geneeskunde (tandheelkunde) uit te oefenen. Tegen dit besluit heeft eiser beroep aangetekend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 16 december 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich -met kennisgeving- niet ter zitting laten vertegenwoordigen.
Motivering
Feiten
1.1 Eiser, geboren op [geboortedatum], was vanaf 1980 werkzaam als tandarts en is als zodanig geregistreerd in het register als bedoeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de wet BIG). Naar aanleiding van klachten heeft het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (hierna: het CT) op 6 juni 2002 aan eiser de bevoegdheid ontzegd om in het BIG-register ingeschreven te staan om het beroep van tandarts uit te oefenen in een zelfstandige eenmanspraktijk. Het is eiser nog wel toegestaan om in een groepspraktijk te werken.
1.2 Bij brief van 31 juli 2007 heeft eisers toenmalige gemachtigde een verzoek ingediend bij de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie om een voordracht te doen voor een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 50 van de Wet BIG op grond waarvan hij kan worden hersteld in de bevoegdheid de tandheelkunde uit te oefenen.
1.3 Het verzoek van eiser is voorgelegd aan het CT en het CT heeft op 17 april 2008 advies uitgebracht. Bij besluit van 6 augustus 2008 heeft verweerder, mede namens de Minister van Justitie, het verzoek van eiser afgewezen.
1.4 Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het kader van de bezwaarprocedure heeft het CT op 20 januari 2009 nader advies uitgebracht. Verweerder heeft vervolgens besloten tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
Geschil
2.1 Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder in strijd met het motiveringsbeginsel niet inhoudelijk is ingegaan op de vraag of gewijzigde persoonlijke omstandigheden aanleiding kunnen zijn om hem volledig in zijn bevoegdheid om de tandheelkunde uit te oefenen, te herstellen.
2.2 Verweerder stelt zich in navolging van het advies van het CT op het standpunt dat het verzoek van eiser tot volledig herstel in de bevoegdheid van tandarts niet berustte op de stelling dat eiser op grond van gewijzigde omstandigheden volledig hersteld zou moeten worden in zijn bevoegdheid. Het verzoek berustte volgens verweerder slechts op de omstandigheid dat de opgelegde beperking van de bevoegdheid, te weten een ontzegging om in een zelfstandige eenmanspraktijk te werken, praktisch heeft bewerkstelligd dat eiser - ook voor zover hij nog wel bevoegd is- niet aan de slag heeft kunnen komen. Volgens het CT kan de omstandigheid dat het eiser niet gelukt is om aan de slag te komen in een groepspraktijk geen grond zijn om hem als bevoegd aan te merken op het terrein van werkzaamheid waar hem die bevoegdheid is ontzegd.
Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Wet BIG, voorzover hier van belang, kan, in gevallen waarin een van de in artikel 48, eerste lid, onder e en f, en derde lid, omschreven maatregelen is opgelegd, zo bijzondere omstandigheden zulks wettigen, bij koninklijk besluit worden bepaald dat de betrokkene in de hem ontzegde bevoegdheid wordt hersteld.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt de voordracht tot een besluit krachtens het eerste lid gedaan door Onze Ministers. Onder Onze Ministers worden gelet op artikel 2, tweede lid, van de Wet BIG verstaan, Onze Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie. Alvorens zodanige voordracht wordt gedaan, wint de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het advies in van het tuchtcollege dat de maatregel heeft opgelegd.
3.2 Artikel 50 van de Wet BIG biedt de mogelijkheid de betrokkene onder terzijdestelling van de opgelegde maatregel in zijn rechten te herstellen, indien dat door bijzondere omstandigheden gewettigd blijkt. Blijkens de Memorie van Toelichting (TK 1985-1986, 19 522, nr. 3, blz. 117-118) doelt de bepaling op tussentijds ingetreden omstandigheden, waarbij met name te denken valt aan een wijziging in de opvattingen van beroepsethiek waardoor een gedraging als die ter zake waarvan de maatregel werd opgelegd, niet meer als een tekortkoming wordt beschouwd, of aan het geval dat de betrokkene inmiddels op een overtuigende wijze blijk heeft gegeven van een gedragspatroon dat het voorvallen van nieuwe ontsporingen onwaarschijnlijk maakt.
3.3 De rechtbank stelt vast dat een beoordeling van de vraag of "betrokkene inmiddels op een overtuigende wijze blijk heeft gegeven van een gedragspatroon dat het voorvallen van nieuwe ontsporingen onwaarschijnlijk maakt", niet heeft plaatsgevonden. Het CT heeft zich beperkt tot de vraag of -kort gezegd- de moeilijke arbeidsmarktpositie grond oplevert om eiser in zijn bevoegdheid te herstellen en verweerder heeft dit advies gevolgd.
3.4 Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CT een te beperkte uitleg gegeven aan het verzoek van eiser. Eisers gemachtigde heeft in zijn brief van 31 juli 2007 immers niet alleen gewezen op de problemen die eiser ondervindt om in een groepspraktijk de werkzaamheden te hervatten, maar ook op zijn gewijzigde persoonlijke omstandigheden. In bezwaar heeft hij ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van een gewijzigd gedragspatroon verklaringen overgelegd van zijn huidige partner en van zijn behandelend psycholoog. Gelet hierop en mede uit oogpunt van zorgvuldigheid had het CT (tevens) moeten beoordelen of eiser inmiddels op overtuigende wijze blijk heeft gegeven van een gedragspatroon dat het voorvallen van nieuwe ontsporingen onwaarschijnlijk maakt. Nu dit niet is gebeurd en verweerder desondanks het advies van het CT heeft gevolgd, is de beslissing op bezwaar naar het oordeel van de rechtbank onzorgvuldig voorbereid en ontbeert deze beslissing een deugdelijke motivering.
3.5 De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de beslissing op bezwaar in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb is genomen. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het besluit van 29 april 2009 vernietigen. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dit betekent dat een beoordeling als hiervoor onder 3.4 vermeld alsnog moet plaatsvinden.
3.6 De rechtbank merkt in verband met de nieuw te nemen beslissing op bezwaar nog het volgende op. De rechtbank heeft geconstateerd dat verweerder de primaire beslissing heeft genomen mede namens de Minister van Justitie. De beslissing op bezwaar van 29 april 2009 is niet mede door of namens de Minister van Justitie genomen. Nu de rechtbank de beslissing op bezwaar reeds op andere gronden heeft vernietigd, volstaat de rechtbank met de opmerking dat dit gebrek bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar kan worden hersteld.
3.7 Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van eiser € 644,00 terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift één punt; verschijnen ter zitting één punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00). Aangezien in deze procedure aan eiser een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand is verleend, dient het (gehele) bedrag van de kosten te worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissing van 29 april 2009;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 150,00 aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,00, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, voorzitter, en door mrs. C.H. de Groot en P.G. Wijtsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2010.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. E.M. Visser
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.