Beoordeling van het geschil
3.1 Op grond van artikel 220f, achtste lid, van de Gemeentewet, zoals dat heeft geluid tot 1 januari 2007, kan de aanslag van de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel a, worden verminderd met het percentage van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
3.2 Het amendement-De Pater (Tweede Kamer 2005-2006, 30096, nr. 19), dat met ingang van 1 januari 2007 als nieuw artikel 220e in de Gemeentewet is opgenomen, luidt: "in afwijking van artikel 220c wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelasting bedoeld in artikel 220, onderdeel a, buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden." De toelichting op dit amendement vermeldt - voor zover hier van belang - "[dat] dit amendement beoogt ook huishoudens die een in hoofdzaak niet woning bewonen, zoals woningen die behoren bij bedrijfspanden, te laten profiteren van de afschaffing van het gebruikersdeel OZB op woningen."
3.3 Artikel 220f, achtste lid, van de Gemeentewet gaf de heffingsambtenaar, anders dan het per 1 januari 2007 van kracht geworden artikel 220e van de Gemeentewet, nog een bevoegdheid om al dan niet tot de in die bepaling bedoelde vermindering over te gaan. Dat betekent dat de heffingsambtenaar in de onderhavige kwestie niet gehouden was om het amendement-De Pater toe te passen. De rechtbank moet het bestreden besluit dan ook terughoudend toetsen. Uitsluiten voor zover deze de periode tot 1 januari 2007 betreft acht zij de interpretatie die de heffingsambtenaar geeft aan de strekking van het amendement-De Pater en die, zoals ter zitting is gebleken, niet in een gemeentelijke verordening of in enig schriftelijk beleid is neergelegd, maar bestendige praktijk is, niet onredelijk of anderszins onaanvaardbaar.
3.4 De heffingsambtenaar heeft voorts in redelijkheid kunnen besluiten dat in dit geval geen aanleiding was om voor de woondelen van "[tehuis A]" artikel 220f, achtste lid, van de Gemeentewet, toe te passen met inachtneming van het amendement-De Pater, omdat er in die woondelen geen sprake is van "huishoudens". De term "huishouden" impliceert een zelfstandigheid die bij de bewoners van "[tehuis A]" niet in voldoende mate aanwezig is. Een verzorgingshuis is een instelling die naast verzorging en verpleging ook huisvesting biedt, maar dan wel voor mensen die niet meer zelfstandig kunnen wonen. De woondelen betreffen verder, zoals nader ter zitting aan de hand van een plattegrond is toegelicht, een complex met 65 éénpersoonskamers en 7 tweepersoonskamers of -appartementen, waar oudere mensen weliswaar zelfstandig, maar met hulpmogelijkheden, wonen. Uit de plattegrond valt af te leiden dat de kamers zijn voorzien van een natte cel met wc, maar dat zij geen eigen keuken hebben. Onder al deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zelfstandigheid om ten aanzien van de woondelen van "[tehuis A]" te kunnen spreken van "huishoudens". De rechtbank weegt ook mee dat de heffingsambtenaar onweersproken heeft gesteld dat de afzonderlijke bewoners van "[tehuis A]" geen aanslag ontvangen.
3.5 Het bestreden besluit kan in stand blijven. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Zij ziet geen aanleiding om een partij in de proceskosten te veroordelen.