Beoordeling van het geschil
3.1 Artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdeel i, Wet Vpb (tekst: 2004) luidt: "Bij het bepalen van de winst komen mede in aftrek: bij een lichaam welker werkzaamheid uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is gericht op de behartiging van een algemeen maatschappelijk belang of waarvan de werkzaamheid uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is gericht op de verkrijging van gelden die ingevolge de statuten van het lichaam of op grond van een schriftelijke overeenkomst zullen worden uitgekeerd aan een instelling als bedoeld in artikel 16, eerste of derde lid: de uitgaven ten bate van het algemeen maatschappelijk belang alsmede de uitkeringen aan die instelling, tenzij als gevolg van deze aftrek ernstige concurrentieverstoring zou optreden.".
3.2 Artikel 16, eerste lid, Wet Vpb (tekst: 2004) luidt: "Aftrekbare giften zijn de in het jaar gedane en met schriftelijke bescheiden gestaafde giften aan in Nederland gevestigde kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen, voor zover zij te zamen € 227 te boven gaan. De aftrek bedraagt ten hoogste 6 percent van de winst.".
3.3 Vaststaat dat eiseres op grond van een schriftelijke overeenkomst een bedrag van
€ 1.581.117 heeft uitgekeerd aan de stichting. De stichting is een toegelaten instelling in de zin van artikel 70 van de Woningwet. Eiseres heeft betoogd dat, nu tussen partijen vaststaat dat de stichting zich geheel of nagenoeg geheel bezig houdt met sociale verhuur, zij moet worden aangemerkt als een in Nederland gevestigde het algemeen nut beogende instelling, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, Wet Vpb (tekst 1994). De rechtbank volgt eiseres daarin niet. Bij de beantwoording van de vraag wanneer sprake is van een (kort gezegd) het algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI) stelt de rechtbank voorop dat, naar zij afleid uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, een ANBI grotendeels (dat wil zeggen: voor meer dan 50 %) met haar activiteiten rechtstreeks het algemeen belang moet dienen. Nu vaststaat dat de stichting zich geheel of nagenoeg geheel bezig houdt met sociale verhuur, is de vraag die de rechtbank in het onderhavige geval moet beantwoorden of sociale verhuur in de bovenvermelde zin kan worden aangemerkt als zijnde de rechtstreekse behartiging van het algemeen belang. Hoewel met sociale verhuur onmiskenbaar een maatschappelijk belang wordt gediend, en sociale verhuur - gelet op de desbetreffende bepalingen gegeven bij of krachtens de Woningwet en gelet op de statuten en feitelijke werkzaamheden van de stichting - zelfs (vrijwel) het enige doel is van de stichting, neemt dat, naar het oordeel van de rechtbank, niet weg dat ook bij sociale verhuur van “rechtstreeks het algemeen belang dienen” in de vorenbedoelde zin geen sprake kan zijn als, zoals in casu het geval is, met iedere verhuurovereenkomst feitelijk primair het particuliere belang van de desbetreffende huurder wordt gediend. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of, en zo ja, in hoeverre, de eventuele winstgevendheid van de activiteiten van de stichting in de sociale verhuur daaraan ook in de weg staan, kan de stichting reeds daarom niet als ANBI worden aangemerkt.
3.4 Reeds op grond van het hiervoor overwogene heeft eiseres niet voldaan aan alle voorwaarden gesteld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdeel i, Wet Vpb (tekst: 2004).
De overige voorwaarden behoeven dan ook geen bespreking meer.
3.5 In het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 20 november 2002, nr. CPP2002/3050M, is onder B.3. opgenomen: "Kan een BV ook gebruik maken van de aftrekbepaling van artikel 9, lid 1, onderdeel i?
Vraag
Kan een BV met commerciële activiteiten, die is opgericht door en ten behoeve van haar moedermaatschappij - een charitatieve instelling waarvoor de giftenaftrek geldt - en dividend ter beschikking stelt aan haar aandeelhoudster, gebruik maken van de regeling van artikel 9, eerste lid, onderdeel i?
Antwoord
Wanneer een charitatieve instelling haar commerciële activiteiten onderbrengt in een afzonderlijke rechtspersoon, bijvoorbeeld een BV, dan behartigt die BV niet zelf het algemeen belang. Er is een zelfstandige fondswervende rechtspersoon (ontstaan) met een eigen commercieel doel. De BV zal wel kunnen worden aangemerkt als een lichaam waarvan de werkzaamheid (nagenoeg) uitsluitend is gericht op de verkrijging van gelden die zullen worden uitgekeerd aan een instelling als bedoeld in artikel 16, eerste of derde lid (hierna artikel 16-instelling). Aftrek op grond van onderdeel i is mogelijk indien de (dividend)uitkering plaatsvindt overeenkomstig statuten (en/of oprichtingsakte) of op grond van een schriftelijke overeenkomst; dit onder het voorbehoud dat terzake van de aftrek geen ernstige concurrentieverstoring optreedt en binnen de beperkingen van artikel 9, vijfde lid.
Overigens zal in de situatie waarin de aandeelhoudster tevens als fondswerver voor een andere goed-doelinstelling optreedt, de uitkering niet opnieuw tot aftrek kunnen leiden. De deelneming zal namelijk tot het niet ondernemingsdeel van de artikel 16-instelling behoren.
In de statuten van de BV of de schriftelijke overeenkomst op grond waarvan de BV de uitkeringen doet, zal immers expliciet naar het (fondsen behoevende) algemeen belang van het ontvangende lichaam zijn verwezen.".
3.6 Naar het oordeel van de rechtbank, wordt met "een instelling als bedoeld in artikel 16, eerste of derde lid (hierna artikel 16-instelling)" in de zin van bovenbedoeld besluit aansluiting gezocht bij het begrip "in Nederland gevestigde kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen", als bedoeld in artikel 16, eerste lid, Wet Vpb (tekst 1994), waarvan, zoals hierboven - onder 3.3 - overwogen, naar het oordeel van de rechtbank, ten aanzien van de stichting geen sprake is. Eiseres' subsidiaire grief treft derhalve eveneens geen doel.
3.7 Gelet op het hiervoor - onder 3.6 - overwogene kan ook eiseres' meer subsidiaire grief niet door de rechtbank worden gehonoreerd.
3.8 Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van verweerder en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.