Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 220c van de Gemeentewet is de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor, in dit geval, het kalenderjaar 2008. In artikel 220d van de Gemeentewet is vervolgens bepaald dat in afwijking van artikel 220c van de Gemeentewet bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen buiten aanmerking wordt gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond. Voorts is in artikel 220e van de Gemeentewet bepaald dat in afwijking van artikel 220c van de Gemeentewet bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelasting buiten aanmerking wordt gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
3.2 De rechtbank constateert dat verweerder bij de vaststelling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking heeft gelaten de waarde van de ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, aangezien verweerder van mening is dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eisers weilanden als cultuurgrond zijn aan te merken. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend, omdat eisers activiteiten, zoals omschreven onder 1.1, niet vallen onder het begrip landbouw als hiervoor onder 3.1 bedoeld. De rechtbank verwijst voor deze motivering naar het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998, nr. 32 598, BNB 1999/47. Uit dit arrest kan worden afgeleid dat het fokken, verleasen en beleren van paarden/veulens niet valt onder het begrip landbouw in de definitie daarvan voor de inkomstenbelasting (landbouwvrijstelling), omdat geen sprake is van het fokken van dieren ten behoeve van het verbruik van (delen of producten van) het dier door de consument. De rechtbank ziet geen reden om in het kader van de vaststelling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelasting anders te oordelen. Daarnaast heeft het Gerechtshof in Amsterdam in zijn uitspraak van 26 november 2002, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN AF5961, overwogen dat het gedeelte van de grond dat dient voor het in de kost hebben van paarden niet wordt geëxploiteerd ten behoeve van de landbouw, aangezien deze activiteit niet is gericht op het laten groeien en voeden van gewassen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zich bezighoudt met het laten groeien en voeden van gewassen. Vorenstaande betekent dat naar het oordeel van de rechtbank eisers activiteiten niet kunnen worden aangemerkt als landbouw en dat de weilanden niet ten behoeve van de landbouw worden geëxploiteerd. Hieraan doet niet af dat blijkens de door eiser overgelegde landbouwtellingsgegevens 2007, het Ministerie van Landbouw, natuur en voedselkwaliteit de ‘exploitatie stallingen goederen/dieren van derden’ heeft geschaard onder het kopje ‘verbrede landbouw’.
Gelet op het hierboven vermelde is de cultuurgronduitzondering niet van toepassing en dienen de weilanden bij de bepaling van de heffingsmaatstaf in aanmerking te worden genomen. De vraag of sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie behoeft geen beantwoording meer.
3.3 Verweerder is bij de vaststelling van de heffingsmaatstaf uitgegaan van een WOZ-waarde van € 464.000,00. Eiser heeft tegen het besluit waarin hem de WOZ-waarde is medegedeeld, geen bezwaarschrift ingediend. De rechtbank gaat dan ook van bovenvermelde waarde uit. Verweerder heeft vervolgens op grond van het bepaalde in artikel 220e van de Gemeentewet bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen. Verweerder heeft deze waarde vastgesteld op € 126.000,00. De rechtbank ziet geen grond om hiervan af te wijken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelasting heeft vastgesteld op € 338.000,00.
3.4 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep van eiser ongegrond te worden verklaard.