Beoordeling van het geschil
3.1 Op grond van artikel 3.1, tweede lid, jo artikel 6.1, eerste lid, van de wet kunnen de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten in mindering komen op het inkomen uit werk en woning. Tot de persoonsgebonden aftrekposten behoren onder andere uitgaven met betrekking tot monumentenpanden in de zin van artikel 6.31 van de wet.
3.2 Tussen partijen is niet in geschil dat de herstelkosten van eisers woning ten bedrage van € 54.980 in 2004 uitgaven voor een monumentenpand vormen in de zin van artikel 6.31 van de wet. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of deze herstelkosten zijn aan te merken als drukkende kosten.
3.3 Door eiser wordt gesteld dat ten aanzien van de herstelkosten sprake is van drukkende kosten. Hij heeft voor deze kosten weliswaar een verzekeringsuitkering ontvangen, maar deze zou hij ook hebben ontvangen als hij niet had besloten tot herstel.
Verweerder is van mening dat de herstelkosten niet op eiser drukken, omdat de verzekeringsmaatschappij deze kosten volledig heeft vergoed.
3.4 De rechtbank overweegt ten aanzien van het al dan niet drukken van de kosten als volgt.
3.5 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 juni 1977, BNB 1977/195, geoordeeld: "dat toch de wetgever blijkens de Memorie van Toelichting (…) door de woorden "op de inkomsten drukkende" slechts tot uitdrukking heeft willen brengen dat kosten die uit een niet tot de inkomsten behorende vergoeding worden bestreden niet tot de aftrekbare kosten kunnen behoren".
In het arrest van 4 juni 1980, BNB 1980/201, paste de Hoge Raad deze rechtsregel toe op een subsidie voor een monumentenwoning die door de eigenaar zelf werd bewoond. De Hoge Raad stelt hier dat: "mede gezien het bepaalde in artikel 42a, lid 1, aanhef en letter a, slotzinsnede, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (…) dat de onderhavige bijdrage niet behoort tot de als inkomsten uit vermogen in aanmerking te nemen voordelen en evenmin kan worden gerekend tot de inkomsten uit een der andere bronnen van inkomen; dat, nu de bijdrage is toegekend als tegemoetkoming in de (…) onderhoudskosten van de woning, die kosten tot het beloop van de bijdrage niet op zijn inkomsten hebben gedrukt".
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde arresten op overeenkomstige wijze kunnen worden toegepast op de onderhavige situatie.
3.6 Eiser heeft in 2004 op grond van de polisvoorwaarden van zijn opstalverzekering een uitkering ontvangen voor de schade die aan zijn eigen woning was opgetreden. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van artikel 3.112 van de wet, net als destijds bij artikel 42a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, een dergelijke vergoeding niet tot de inkomsten uit eigen woning worden gerekend. Uit BNB 1980/201 volgt dan dat de uitgaven tot het beloop van de vergoeding niet hebben gedrukt als de vergoeding is toegekend als tegemoetkoming in de (herstel)kosten van de woning.
3.7 De rechtbank overweegt dat op grond van de feiten voldoende is komen vast te staan dat de verzekeringsuitkering is toegekend als tegemoetkoming in de herstelkosten van de woning. Eiser had immers op grond van de verzekeringsovereenkomst recht op vergoeding van de door het ongeluk veroorzaakte schade. De verzekeringsuitkering was in casu een volledige tegemoetkoming, nu het totale bedrag van de verzekeringsuitkering precies gelijk was aan het bedrag van de herstelkosten.
3.8 De rechtbank heeft in haar overwegingen geen belang gehecht aan de omstandigheid dat eiser op grond van de polisvoorwaarden ook recht zou hebben gehad op een uitkering indien hij niet tot herstel van de schade zou zijn overgegaan. Nu eiser met de verzekerings-maatschappij is overeengekomen om tot herstel van het pand over te gaan en de kosten die daarmee gemoeid waren overeenkomstig de verzekeringsvoorwaarden vergoed heeft gekregen, is geen sprake van drukkende kosten. Eisers stelling dat hij ook had kunnen kiezen voor een uitkering ter hoogte van de waardevermindering van het pand, leidt niet tot een ander oordeel. Ook in dat geval zou immers geen sprake zijn geweest van aftrekbare kosten.
3.9 Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser zich niet met vrucht beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 1991, BNB 91/283, nu dit arrest betrekking had op uitleg van artikel 61a lid 1 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Voor de zogenaamde WIR-bepalingen had het begrip "drukken" een eigen betekenis, die niet overeenkwam met de betekenis van het woord "drukken" bij de aftrekbare kosten en buitengewone lasten.
3.10 Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de uitgaven voor herstel van eisers woning kunnen worden bestreden uit een niet tot de inkomsten behorende vergoeding, te weten de verzekeringsuitkering. Nu deze uitkering is toegekend als vergoeding voor de herstelkosten van de woning, hebben deze herstelkosten tot het beloop van de uitkering niet op eisers inkomsten gedrukt.
3.11 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.