ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ2525

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
85893 / HA ZA 07-892
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementspauliana en overdracht handelsvoorraad in het kader van schuldsanering

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Leeuwarden, stond de vraag centraal of de overdracht van handelsvoorraad door de schuldenaar aan de schuldeiser als een paulianeuze rechtshandeling in de zin van artikel 42 van de Faillissementswet (Fw) moest worden aangemerkt. De schuldenaar, Hengelsport & Outdoor The Outsiders, had in 2004 een lening van € 15.000,- ontvangen van de schuldeiser, [x]. Door liquiditeitsproblemen was de schuldenaar niet in staat om de lening terug te betalen, wat leidde tot een overeenkomst waarbij de handelsvoorraad als betaling voor de lening werd overgedragen. De rechtbank oordeelde dat deze overdracht een onverplichte rechtshandeling was, aangezien de schuldenaar geen aanspraak had op de overdracht van de voorraad, maar enkel op terugbetaling van de lening. De rechtbank concludeerde dat de overdracht benadeling van de boedel met zich meebracht, omdat de handelsvoorraad niet meer beschikbaar was voor andere schuldeisers van de schuldenaar. De rechtbank vernietigde de rechtshandeling en veroordeelde [x] om de waarde van de handelsvoorraad, vastgesteld op € 15.000,-, aan de boedel te vergoeden. Tevens werd [x] veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de bescherming van schuldeisers in faillissementssituaties en de strikte eisen die aan rechtshandelingen worden gesteld die door de schuldenaar zijn verricht.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 85893 / HA ZA 07-892
Vonnis van 8 juli 2009
in de zaak van
MR. JOHANNES STOKER Q.Q.,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsanering van [a],
kantoorhoudende te Leeuwarden,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. M.A. Kerkdijk, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[x],
wonende te Leeuwarden,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. N.N. Saro, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna "de bewindvoerder" en "[x]" genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in voorwaardelijke reconventie
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in voorwaardelijke reconventie tevens houdende akte wijziging/vermeerdering van eis in conventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in voorwaardelijke reconventie
- de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
In deze procedure hebben de volgende feiten als vaststaand te gelden.
2.1. [a] (hierna te noemen: [a]) heeft vanaf 8 mei 2004 een eenmanszaak gedreven onder de handelsnaam Hengelsport & Outdoor The Outsiders, welke onderneming gevestigd was te Leeuwarden. In verband met liquiditeitsproblemen van [a] heeft [x] op grond van een in augustus 2004 aangegane schriftelijke overeenkomst van geldlening (geheten: "schuldbekentenis wegens ter leen ontvangen gelden") een bedrag van € 15.000,- aan [a] geleend. Deze overeenkomst luidt - voor zover van belang - als volgt:
De ondergetekenden:
A. De heer [a], wonende te Leeuwarden aan de [adres], postcode [postcode], geboren op [geboortedatum], hierna te noemen: "schuldenaar"
en
B. De heer [x], wonende te Leeuwarden aan de [adres], postcode [postcode], geboren op [geboortedatum], hierna te noemen: "schuldeiser".
Schuldenaar verklaart wegens de liquiditeitsproblemen van Hengelsport & Outdoor The Outsiders, [adres] te Leeuwarden, per 1 september 2004 ter leen ontvangen gelden schuldig te zijn aan schuldeiser een som van € 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro).
Ter zake deze geldlening zijn ondergetekenden het navolgende overeengekomen:
1. De lening is verstrekt en aangegaan per 1 september 2004 voor onbepaalde tijd.
2. De rente bedraagt vijf procent *) op jaarbasis en wordt jaarlijks bij de lening opgeboekt.
*) Indien de wettelijke rente beneden of boven de vijf procent op jaarbasis komt, zal de wettelijke rente als het rentepercentage gaan gelden.
3. Het gehele leningbedrag zal op een door schuldeiser aan te wijzen tijdstip als inkoopbedrag in de onderneming Hengelsport & Outdoor The Outsiders, gevestigd te Leeuwarden, worden beschouwd. Tevens zal op deze nog aan te wijzen datum een vennootschap onder firma worden opgericht tussen schuldeiser en schuldenaar, waarbij schuldeiser door middel van het inkoopbedrag een aandeel van 50% in de vennootschap toekomt.
4. De hoofdsom van de lening is terstond en zonder enige waarschuwing opeisbaar, indien:
a. schuldenaar overlijdt;
b. het faillissement of surséance van betaling wordt/is aangevraagd;
c. de inventaris en/of voorraad of een deel van de inventaris en/of voorraad van Hengelsport & Outdoor The Outsiders door derden in beslag worden/is genomen.
(…)
2.2. Na het verstrekken van de lening zijn [a] en [x] - in verband met de ernstige financiële problemen van [a] - omstreeks mei 2005 overeengekomen dat [a] zijn schuld aan [x] uit hoofde van de lening zou afbetalen door (een deel van) de handelsvoorraad aan [x] over te dragen.
2.3. Op 21 juli 2005 is [a] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. Stoker tot curator. Op 11 augustus 2005 is [a], na verzet te hebben aangetekend tegen de faillietverklaring, toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, waarbij mr. Stoker als bewindvoerder is aangesteld.
2.4. Op 9 augustus 2005 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de bewindvoerder en [x]. Van dit gesprek is door de bewindvoerder een gespreksverslag d.d. 11 augustus 2005 opgesteld en aan [x] toegezonden. Het verslag is door [x] vervolgens "voor akkoord" ondertekend. In dit gespreksverslag staat - voor zover van belang - het volgende vermeld:
"(…) U gaf aan dat u de heer [a] al geruime tijd kent en dat de heer [a] gedurende de periode dat hij eigenaar was van de eenmanszaak 'De Outsiders' u op de hoogte heeft gesteld van zijn financiële problemen. Dit alles heeft er toe geleid dat u de heer [a] in september 2004 een geldlening heeft verschaft van € 15.500,-.
(…)
U gaf aan dat het u op een gegeven moment duidelijk werd dat het voor de heer [a] niet meer mogelijk was om uit zijn benarde schuldpositie te komen te meer daar de exacte omvang van die schuldpositie gezien de gebrekkigs boekhouding eigenlijk niet vastgesteld kon worden.
Gezien de slechte liquiditeitspositie van de heer [a] was hij niet meer in staat om de door u geleende € 15.500,- terug te betalen. Mitsdien heeft u omtrent april of mei 2005 met de heer [a] afgesproken dat hij zijn schuld aan u zou afbetalen door middel van het overdragen van (een deel) van zijn handelsvoorraad, welke handelsvoorraad in ieder geval een waarde vertegenwoordigde van
€ 15.500,-. Aldus is geschied.
(…)
U gaf aan dat u met uw compagnon, de heer [y], ongeveer drie weken geleden De Hengelsportconcurrent heeft geopend, welke onderneming is gevestigd aan de [adres]. De voorraad welke u van de heer [a] in betaling heeft ontvangen wordt aldaar verkocht.
(…)
Vriendelijk verzoek ik u ter instemming met het vorenstaande deze brief voor akkoord te ondertekenen en aan mij te retourneren.(…)"
2.5. Op 7 oktober 2005 heeft wederom een bespreking tussen de bewindvoerder en [x] plaatsgevonden. In deze bespreking heeft de bewindvoerder aan [x] medegedeeld dat hij de overdracht van de handelsvoorraad als paulianeus aanmerkt en dat [x] in verband daarmee een bedrag van € 15.000,- aan de boedel dient te vergoeden. In de loop van de bespreking heeft de bewindvoerder voorgesteld om de zaak tegen betaling van een bedrag van € 8.000,- te schikken. In vervolg hierop heeft de bewindvoerder bij brief van 13 oktober 2005 aan [x] medegedeeld dat is overeengekomen dat [x] een bedrag van € 8.000,- aan de boedel zal betalen, onder voorbehoud van goedkeuring van de rechter-commissaris. Bij brief van gelijke datum heeft de bewindvoerder de rechter-commissaris om deze goedkeuring gevraagd. In deze brief meldt de bewindvoerder:
(…) Onlangs heb ik de heer [x] gewezen op het feit dat de betreffende inbetalinggeving naar mijn mening een paulianeuze transactie is geweest in de zin van artikel 42 Faillissementswet en dat hij uit dien hoofde gehouden is de boedel een bedrag te betalen van € 15.000,-. De heer [x] heeft daarop te kennen dat hij gezien zijn eigen financiële problemen daartoe niet of nauwelijks in staat is. Al pratend zijn wij tot de conclusie gekomen dat het wellicht verstandig is om de onderhavige zaak te schikken tegen betaling van een bedrag van € 8.000,- (welke bedrag in termijnen zal worden voldaan; ik verwacht 8 maandelijkse termijnen van € 1.000,-).
(…)
Vriendelijk verzoek ik u mij dan ook toestemming te willen verlenen om de betreffende schikkingsovereenkomst te sluiten.
(…)"
De rechter-commissaris heeft de verzochte goedkeuring verleend.
2.6. Bij brief van 19 oktober 2005 heeft [x] de bewindvoerder laten weten dat er zijns inziens geen schikking is getroffen. De advocaat van [x] heeft zulks herhaald bij brief aan de bewindvoerder van 31 oktober 2005. In deze brief biedt de advocaat van [x] aan om de betreffende zaken aan de curator af te geven.
2.7. Na verkregen verlof van de voorzieningenrechter heeft de bewindvoerder op 31 oktober 2007 conservatoir beslag doen leggen op de woning van [x] aan de [adres] te Leeuwarden.
3. Het geschil
in conventie
3.1. De bewindvoerder vordert - na vermeerdering van eis - dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat het door [a] aan [x] in betaling geven van (een deel van) de handelsvoorraad een onverplichte rechtshandeling in de zin van artikel 42 Fw oplevert en voor recht verklaart dat deze rechtshandeling nietig is, althans, voor zover de rechtbank van oordeel mocht zijn dat de hiervoor bedoelde rechtshandeling niet reeds is vernietigd, deze te vernietigen;
II. [x] veroordeelt om aan de boedel te betalen een bedrag van
€ 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 november 2005, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [x] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 768,-, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 17 oktober 2006, althans vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [x] veroordeelt in de kosten van het geding, daaronder begrepen de kosten van beslaglegging.
3.2. [x] concludeert tot niet-ontvankelijkheid, althans afwijzing van de vorderingen van de bewindvoerder, met veroordeling van de bewindvoerder
- uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het geding.
in voorwaardelijke reconventie
3.2. [x] vordert, indien en voor zover de rechtbank van oordeel is dat de vordering in conventie toewijsbaar is, dat de rechtbank voor recht verklaart dat de schikking bij schrijven van 31 oktober 2005 is vernietigd, althans voor zover de rechtbank van oordeel mocht zijn dat de meergenoemde schikking niet reeds is vernietigd, deze vernietigt, met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van het geding.
3.3. De bewindvoerder concludeert tot afwijzing van de vordering van [x], met veroordeling van [x] - uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het geding.
4. De beoordeling
in conventie
Het standpunt van de bewindvoerder
4.1. De bewindvoerder legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de overdracht van de handelsvoorraad van [a] aan [x] als een paulianeuze rechtshandeling in de zin van artikel 42 Fw moet worden aangemerkt. De schuld van [a] aan [x] betrof volgens de bewindvoerder een niet-opeisbare schuld, aangezien de lening voor onbepaalde tijd is aangegaan en van omstandigheden die directe opeisbaarheid zouden rechtvaardigen, niet is gebleken. Ook uit aard en strekking van de overeenkomst van geldlening vloeide voort dat deze niet opeisbaar was. In dat verband betwist de bewindvoerder de stelling van [x] dat [x] en [a] zouden hebben afgesproken dat [a] zijn inkomsten dagelijks bij de bank zou storten, om zekerheid voor terugbetaling van de lening te creeëren.
Betaling van een niet-opeisbare schuld levert een onverplicht verrichte rechtshandeling, aldus de bewindvoerder. In de jurisprudentie is bovendien bepaald dat betaling van een (al dan niet opeisbare) schuld door middel van het overdragen van goederen als onverplicht moet worden gezien. Tevens is er, aldus nog steeds de bewindvoerder, sprake van benadeling van schuldeisers. Door de overdracht van de handelsvoorraad heeft de bewindvoerder deze immers niet kunnen verkopen en is de opbrengst hiervan niet aan de gezamenlijke schuldeisers toegekomen, waardoor deze in hun verhaalsmogelijkheden zijn beperkt. Voorts wisten [a] en [x], althans moesten zij weten, dat door de overdracht van de handelsvoorraad aan [x] de overige schuldeisers zouden worden benadeeld. [x] was ervan op de hoogte dat de financiële positie van [a] zodanig slecht was, dat een faillissement was te verwachten. De bewindvoerder doet terzake een beroep op het bewijsvermoeden van artikel 43 lid 1 sub 2 Fw. Nu aan de vereisten voor het inroepen van de faillissementspauliana is voldaan, is [x] volgens de bewindvoerder gehouden om de waarde van de handelsvoorraad, die door [a] en [x] is vastgesteld op € 15.000,-, aan de boedel te vergoeden.
4.2. De bewindvoerder betwist dat hij zijn recht heeft verwerkt om c.q. in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt door betaling van [x] te vorderen. Na de laatste correspondentie op 31 oktober 2005 is er ook in 2006 nog over de onderhavige kwestie gecorrespondeerd, alvorens er eind 2007 tot dagvaarding is overgegaan.
4.3. De bewindvoerder betwist voorts dat [x] niet op de hoogte zou zijn van de waarde van de door hem aangekochte handelsvoorraad. Nog voordat [a] in staat van faillissement werd verklaard, heeft [x] een eigen hengelsportwinkel geopend. Ook heeft [x] tijdens de bespreking met de bewindvoerder op 9 augustus 2005 zelf verklaard dat de handelsvoorraad een waarde van zeker
€ 15.000,- vertegenwoordigde.
Het standpunt van [x]
4.4. [x] stelt dat de bewindvoerder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de door hem ingestelde vorderingen, in de eerste plaats omdat niet gebleken is dat de rechter-commissaris toestemming heeft verleend aan de bewindvoerder voor het voeren van de onderhavige procedure, en in de tweede plaats omdat de bewindvoerder na het aanbod van [x] om de handelsvoorraad terug te leveren ruim twee jaar niets heeft gedaan, waarmee de bewindvoerder zijn aanspraken op schadevergoeding heeft prijsgegeven, althans er sprake is van rechtsverwerking althans strijd met de redelijkheid en billijkheid door thans nog een vordering tegen hem, [x], in te stellen, aldus [x].
4.5. [x] is voorts van mening dat de door hem en [a] aangegane rechtshandeling strekkende tot overdracht van de handelsvoorraad niet aantastbaar is en voert daartoe het volgende aan. Nu in de overeenkomst van geldlening geen termijn voor de terugbetaling was overeengekomen, kon de verbintenis terstond worden nagekomen en kon terstond nakoming worden gevorderd van deze verbintenis. Nadat [a] een tussen hem en [x] gemaakte afspraak omtrent terugbetaling van de lening - door dagelijks zijn inkomsten bij de bank te storten -niet was nagekomen, heeft [x] in mei 2005 terstond nakoming van de geldlening gevorderd, waardoor deze onmiddellijk opeisbaar is geworden. Ter aflossing van de geldlening heeft [a] vervolgens zijn handelsvoorraad aan [x] overgedragen. Uit het voorgaande vloeit volgens [x] voort dat de terugbetaling niet kan worden gekwalificeerd als een onverplichte rechtshandeling in de zin van artikel 42 Fw. Er is daarentegen sprake van een verplichte rechtshandeling, die slechts op de voet van artikel 47 Fw kan worden vernietigd. De in dat artikel bedoelde situaties doen zich in het onderhavige geval echter niet voor.
4.6. [x] betwist dat de door de boedel geleden schade, zoals de bewindvoerder stelt, € 15.000,- bedraagt. De door [x] overgenomen handelsvoorraad van [a] vertegenwoordigt geenszins een dergelijke waarde. [x] heeft met betrekking tot de waarde van de handelsvoorraad geheel op de deskundigheid van [a] vertrouwd. Het enkele feit dat [x] het door de bewindvoerder opgestelde gespreksverslag - waarin de waarde van € 15.000,- is genoemd - voor akkoord heeft ondertekend, is onvoldoende om aan te nemen dat de handelsvoorraad ook daadwerkelijk die waarde vertegenwoordigde.
4.7. Ten slotte betwist [x] de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Volgens [x] zijn de voorafgaand aan het geding verrichte werkzaamheden slechts ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak geweest.
De beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid
4.8. Ten aanzien van de door [x] opgeworpen ontvankelijkheidsverweren overweegt de rechtbank als volgt.
4.8.1. In reactie op de stelling van [x] dat de bewindvoerder geen toestemming van de rechter-commissaris heeft voor het voeren van de onderhavige procedure, heeft de bewindvoerder uitdrukkelijk verklaard dat hij wel over zodanige toestemming beschikt, waarna [x] zijn verweer niet nader onderbouwd heeft. Bij gebreke van voldoende onderbouwing moet dit ontvankelijkheidsverweer dan ook falen.
4.8.2. Ook het door [x] gedane beroep op rechtsverwerking aan de zijde van de bewindvoerder heeft geen kans van slagen. Voor een succesvol beroep op rechtsverwerking is volgens vaste jurisprudentie enkel tijdsverloop niet voldoende. Hiervoor is meer nodig, namelijk een gedraging van de rechthebbende, die onder omstandigheden ook in een nalaten kan bestaan. Deze gedraging of dat nalaten dient bij de wederpartij een zodanig vertrouwen te hebben opgewekt of zijn positie zodanig onredelijk te hebben verzwaard, dat de rechthebbende in redelijkheid geen beroep meer kan doen op zijn desbetreffende recht. Dergelijke bijkomende omstandigheden zijn door [x] echter niet aangevoerd. Evenmin is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de bewindvoerder eerst twee jaar na de gesprekken met [x] de onderhavige vordering tegen hem heeft ingesteld. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de bewindvoerder, door geen prijs meer te stellen op teruglevering van de handelsvoorraad, zijn aanspraak op schadevergoeding - zijnde een zelfstandig vorderingsrecht - niet heeft prijsgegeven.
Faillissementspauliana
4.9. Ingevolge artikel 42 lid 1 Fw kan de curator ten behoeve van de boedel elke rechtshandeling die de schuldenaar vóór de faillietverklaring onverplicht heeft verricht en waarvan deze bij dit verrichten wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, door een buitengerechtelijke verklaring vernietigen. Het 2e lid van voornoemd artikel voegt daar aan toe dat een rechtshandeling anders dan om niet wegens benadeling slechts kan worden vernietigd, indien ook degenen met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte, wisten of behoorden te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn.
4.10. De overdracht van de handelsvoorraad aan [x] dient naar het oordeel van de rechtbank als een onverplichte rechtshandeling in de zin van artikel 42 Fw te worden beschouwd, nu [x] voordien geen aanspraak op die overdracht had, doch slechts op terugbetaling van de geldlening zoals genoemd in de schriftelijke overeenkomst van geldlening (vgl. HR 18 december 1992, NJ 1993/169). Gelet daarop kan de tussen partijen gevoerde discussie omtrent de opeisbaarheid van de geldlening in het midden blijven.
4.11. Voorts is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van benadeling van de boedel, nu de schuldeisers van [a] in hun verhaalsmogelijkheden zijn beperkt door het - middels de overdracht aan [x] - onttrekken van de handelsvoorraad aan het vermogen van [a]. Indien de overdracht van de handelsvoorraad niet had plaatsgevonden, had deze door de curator te gelde kunnen worden gemaakt, waarvan de opbrengst ten goede was gekomen aan de gezamenlijke schuldeisers van [a].
4.12. Uit het aangaan van voormelde rechtshandeling door [x] valt naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat [x] in verband met de slechte financiële positie van [a] - ten aanzien waarvan genoegzaam is komen vast te staan dat [x] daarvan op de hoogte was - besefte dat terugbetaling van de door hem aan [a] verstrekte lening moeilijk realiseerbaar zou zijn, zodat [x] redelijkerwijs heeft kunnen en moeten weten dat door overdracht van de handelsvoorraad om niet - waardoor het vermogen van [a] verminderde - andere crediteuren van [a] zouden worden benadeeld.
4.13. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er bij de overdracht van de handelsvoorraad aan [x] sprake is van een paulianeuze rechtshandeling in de zin van artikel 42 Fw. De in dat kader gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar. De rechtbank zal deze rechtshandeling, zoals door de bewindvoerder is gevorderd, vernietigen.
4.14. Nu er sprake is van een paulianeuze rechtshandeling, dient de door deze rechtshandeling ontstane benadeling van de boedel ongedaan te worden gemaakt. Dit kan onder meer door vergoeding van de waarde van de handelsvoorraad, zoals de bewindvoerder heeft gevorderd. Een en ander brengt met zich dat [x] gehouden is om de waarde van de handelsvoorraad aan de boedel te vergoeden.
Waarde van de handelsvoorraad
4.15. De rechtbank is van oordeel dat de door de curator genoemde waarde van de handelsvoorraad ad € 15.000,- genoegzaam is komen vast te staan. Daartoe is met name van belang dat [x] het door de bewindvoerder opgestelde verslag van de bespreking van 9 augustus 2005 - waarin voornoemde waarde expliciet wordt genoemd - door [x] voor akkoord is ondertekend. Indien [x] deze waarde destijds onjuist had bevonden, had het voor de hand gelegen dat hij het verslag niet voor akkoord had getekend. De omstandigheid dat [x], naar hij stelt, met betrekking tot de waarde van de handelsvoorraad is uitgegaan van informatie van de zijde van [a] is een omstandigheid die in de risicosfeer van [x] ligt en die door hem niet aan de bewindvoerder kan worden tegengeworpen. Overigens komt het de rechtbank voor dat [x] zelf ook terzake deskundig mocht worden geacht, nu hij evenals [a] in de hengelsportbranche actief is (geweest). [x] heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de eerder door hem voor juist aanvaarde waarde van de handelsvoorraad weerleggen. Tegen die achtergrond zal [x] ook niet worden toegelaten tot het bewijs dat de handelsvoorraad een lagere waarde vertegenwoordigde. Er zal derhalve in rechte worden uitgegaan van een waarde van € 15.000,-. De vordering tot betaling van dit bedrag is dan ook toewijsbaar, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.16. Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten hanteert de rechtbank het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Gelet op hetgeen de bewindvoerder heeft gesteld en de producties die door hem zijn overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat in onvoldoende mate aan deze maatstaf is voldaan, zodat de onderhavige vordering dient te worden afgewezen.
Proceskosten
4.17. [x] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de bewindvoerder als volgt vastgesteld:
- dagvaardingskosten € 84,31
- vast recht € 345,00
- overige beslagkosten € 237,44
- salaris van de advocaat € 1.356,00 (3 punten x € 452,00, tarief II)
-------------
€ 2.022,75
in reconventie
De standpunten van partijen
5.1. [x] vordert in reconventie dat de rechtbank het gespreksverslag, althans de zinsnede in dat verslag waarin vermeld wordt dat de overgedragen handelsvoorraad een waarde van € 15.000,- vertegenwoordigde, wegens dwaling vernietigt. De handelsvoorraad vertegenwoordigt geenszins een dergelijke waarde, aldus [x].
5.2. De bewindvoerder stelt dat het beroep op dwaling "kant noch wal raakt". Een gespreksverslag is geen overeenkomst in de zin van artikel 6:228 BW en is derhalve niet vernietigbaar. Bovendien is in het petitum van de eis in reconventie geen vernietiging van het gespreksverslag gevorderd.
De beoordeling van het geschil
5.3. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 6:228 BW slechts een tussen partijen gesloten overeenkomst wegens dwaling aantastbaar is. Een voor akkoord ondertekend gespreksverslag kan niet als een zodanige overeenkomst worden aangemerkt, aangezien dit slechts een schriftelijke vastlegging vormt van hetgeen er tussen partijen is besproken, zodat het door [x] gedane beroep op dwaling reeds daarom niet kan slagen. Voorts verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor in conventie onder r.o. 4.15. heeft overwogen - welke rechtsoverweging als hier ingelast moet worden beschouwd - en waaruit volgt dat, voor zover [x] al zou hebben gedwaald omtrent de waarde van de handelsvoorraad, deze dwaling in zijn eigen risicosfeer ligt.
5.4. [x] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de bewindvoerder vastgesteld op een bedrag van € 904,- (2 pnt x € 452,00, tarief II) aan salaris van de advocaat.
6. De beslissing
De rechtbank:
in conventie
verklaart voor recht dat het door [a] aan [x] in betaling geven van (een deel van) de handelsvoorraad een onverplichte rechtshandeling in de zin van artikel 42 Fw is;
vernietigt deze rechtshandeling;
veroordeelt [x] om aan de boedel te betalen een bedrag van € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 november 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [x] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de bewindvoerder vastgesteld op € 2.022,75;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
wijst af het gevorderde;
veroordeelt [x] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de bewindvoerder vastgesteld op € 904,- aan salaris van de advocaat;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smit en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2009.?
fn 343