ECLI:NL:RBLEE:2009:BH4400

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1479
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bouwvergunning strandpaviljoen

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 4 maart 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [naam], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lemsterland. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de verlening van een bouwvergunning aan [X] voor de bouw van een strandpaviljoen met zwemaccommodatie op het Lemsterstrand. Het college verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat eiser volgens hen geen belanghebbende was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser was van mening dat hij wel belanghebbende was, omdat hij plannen had voor een strandpaviljoen op dezelfde locatie en regelmatig contact had gehad met het college over deze plannen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld. Het college had in zijn besluit van 15 augustus 2007 een reguliere bouwvergunning verleend aan [X]. Eiser maakte bezwaar, maar de Vaste commissie van advies adviseerde het college om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, omdat eiser niet voldeed aan de definitie van belanghebbende zoals vastgelegd in artikel 1:2 van de Awb. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in de buurt van het te bouwen strandpaviljoen woont en geen zicht heeft op het project, waardoor zijn belang niet rechtstreeks bij het besluit betrokken is. Bovendien exploiteert eiser geen horecagelegenheid of zwemaccommodatie, waardoor hij niet kan worden beschouwd als concurrent van [X].

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had aangenomen dat eiser geen belanghebbende was en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open, met inachtneming van de relevante artikelen van de Awb.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/1479
uitspraak van de meervoudige kamer van 4 maart 2009 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te Lemmer,
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lemsterland,
verweerder,
gemachtigden: mr. S. Poepjes en G. Kampen, beiden werkzaam bij de gemeente Lemsterland.
Procesverloop
Bij brief van 5 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lemsterland (hierna: het college) eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar van 2 juni 2008 betreffende de toepassing van de Awb.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 26 januari 2009, waarbij eiser in persoon is verschenen en het college zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Motivering
Feiten
1.1 Bij besluit van 15 augustus 2007 heeft het college aan [X] een reguliere bouwvergunning verstrekt voor het bouwen van een strandpaviljoen met een zwemaccommodatie op het Lemsterstrand, op het perceel plaatselijk bekend Industrieweg 2 te Lemmer, kadastraal bekend LMR01, sectie A, nummer 10220.
1.2 Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 18 september 2007 bezwaar gemaakt bij het college, dat het bezwaarschrift voor advies in handen heeft gesteld van de Vaste commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften (hierna: de commissie).
1.3 In haar advies van 11 januari 2008 heeft de commissie het college geadviseerd het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk te verklaren, omdat hij geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit tot verlening van bouwvergunning aan [X].
1.4 Bij het bestreden besluit heeft het college overeenkomstig dit advies het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Het geschil
2.1 In geschil is de vraag of het college terecht en op juiste gronden heeft aangenomen dat eiser geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Beoordeling van het geschil
3.1 Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en bezwaar zou kunnen maken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit (vgl. JB 2008, 75).
3.2 Vast staat dat eiser niet in de buurt woont van het te bouwen strandpaviljoen met een zwemaccommodatie en hierop geen zicht zal hebben; hij woont aan de andere kant van Lemmer. Gelet hierop heeft het college terecht aangenomen dat de afstand te groot is om een bij de verleende bouwvergunning betrokken belang van eiser te kunnen aannemen.
3.3 Vast staat verder dat eiser geen horecagelegenheid of zwemaccommodatie exploiteert. Eiser kan aldus niet worden beschouwd als concurrent van [X]. Voorts staat vast dat eiser in tegenstelling tot [X] in het kader van de aanbestedingsprocedure geen inschrijving heeft gedaan voor het onderhavige project. Het project kon daarom niet aan eiser gegund worden en evenmin kon eiser (toen nog) in aanmerking komen voor een bouwvergunning. Eiser en [X] kunnen dus niet worden beschouwd als concurrenten en/of initiatiefnemers van elkaar uitsluitende projecten. Dat eiser, zoals hij in zijn bij brief van 12 januari 2009 ingediende pleitnota heeft uiteengezet, vanaf 1995 plannen heeft ontwikkeld voor een strandpaviljoen op dezelfde locatie en hierover regelmatig met het college (dan wel een afzonderlijke wethouder) van gedachten heeft gewisseld, maakt dit niet anders. Op deze grond kan eiser dus evenmin als belanghebbende worden aangemerkt bij de onderhavige bouwvergunning. Steun voor deze opvatting vindt de rechtbank in de uitspraak van 5 april 2006 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), gepubliceerd in AB 2006, 183. Dat eiser zich misleid voelde op het punt van de toegestane afmetingen van het zwembad en het in zijn ogen daarmee samenhangende al dan niet rendabel kunnen zijn hiervan maakt evenmin -wat hier overigens van zij- dat hij als belanghebbende bij de onderhavige bouwvergunning kan worden aangemerkt.
3.4 De conclusie is dat het college terecht heeft aangenomen dat eiser geen belanghebbende is bij het besluit van 15 augustus 2007. Op die grond heeft het college eisers bezwaarschrift van 18 september 2007 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
3.5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en door mrs. E.M. Visser en K.J. de Graaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2009.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. P.G. Wijtsma
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.