RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 07/368, 07/369 en 07/370
uitspraak van 30 januari 2008 van de meervoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake de gedingen tussen
allen huisarts te Witmarsum,
tezamen ook te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. H.C.M. Hendriks, advocaat te Utrecht,
de Commissie voor gebiedsaanwijzing in de provincie Friesland (Cogeba),
verweerder,
gemachtigden: V.M.J. Both en J.A.A. Smaale, beiden werkzaam bij verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 18 december 2006 heeft verweerder eisers mededeling gedaan van besluiten op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening (WOG).
Tegen deze besluiten hebben eisers beroep aangetekend.
Op grond van art. 8:26 lid 1 van de Awb heeft de rechtbank [A], [B] en [C], allen apotheker in Harlingen, in de gelegenheid gesteld als partij aan de gedingen deel te nemen. Zij hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 22 november 2007. Van eisers is [E] in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Hendriks. Verder is [A] in persoon verschenen, bijgestaan door mr. drs. R. Arends, advocaat te Surhuisterveen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Motivering
Op 14 december 2005 heeft huisarts [D] bij verweerder een WOG-vergunning aangevraagd. Ter toelichting heeft zij daarbij vermeld dat zij en [F] een huisartsenpraktijk in Witmarsum zullen overnemen en dat er vervolgens een associatievorming zal plaatsvinden in een groepspraktijk genaamd "De Tjasker", eveneens te Witmarsum, samen met de al zittende huisartsen [E] en [G]. Deze laatsten hadden al een WOG-vergunning, maar is er volgens [D] voor gekozen om een zogenaamde hoofdvergunning (ex art. 6 lid 4 van de WOG, voor het uitoefenen van de artsenijbereidkunst in een eigen apotheek) aan te vragen op naam van [D] en zogenaamde medevergunningen (ex art. 6 lid 5 van de WOG, voor het medegebruik van de apotheek van de apotheekhoudende geneeskundige, met wie gezamenlijk de geneeskundige praktijk zal worden uitgeoefend) aan te vragen op naam van [F], [E] en [G].
Bij besluit van 20 maart 2006 heeft verweerder aan [D] een vergunning op grond van art. 6 lid 4 van de WOG verleend. Ten aanzien van deze vergunning is bij de rechtbank een afzonderlijke procedure (geregistreerd onder nr. 06/2474) aanhangig, waarin de rechtbank heden uitspraak heeft gedaan.
Bij afzonderlijke besluiten van dezelfde datum heeft verweerder op grond van art. 6 lid 5 van de WOG aan eisers medevergunningen verleend voor het bereiden en afleveren van geneesmiddelen in de apotheek van [D] in een gebied, zoals aangegeven op de bij de vergunning behorende kaart. Verweerder heeft overwogen dat dit gebied op zodanige afstand van de dichtstbijzijnde apotheken in Bolsward en Harlingen is gelegen, dat een behoorlijke voorziening met geneesmiddelen vanuit deze apotheken niet kan worden gewaarborgd.
Tegen deze besluiten hebben [A], [B] en [C] bezwaar gemaakt. . Verweerder heeft op 22 november 2006 een hoorzitting gehouden. Bij de thans bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren gegrond verklaard en besloten om de plaats Kimswerd uit te zonderen van de aan eisers verleende WOG-vergunningen. Hij heeft zich daarbij - onder meer en samengevat - op het standpunt gesteld dat Kimswerd alsnog tot het verzorgingsgebied van de apotheken in Harlingen moet worden gerekend. Voor het overige heeft verweerder de besluiten van 20 maart 2006 gehandhaafd.
In beroep hebben eisers - onder meer en samengevat - allereerst verwezen naar het besluit op administratief beroep van 28 september 2006 van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), dat onderwerp van geschil is in de procedure 06/2474. In dat besluit heeft de Minister geoordeeld dat de populatie van Kimswerd wel valt onder de hoofdvergunning die verweerder aan [D] heeft verleend. Onbegrijpelijk is dat verweerder, zonder dat te motiveren, het standpunt van de Minister op dit punt niet heeft gevolgd. De WOG-vergunningen van eisers hebben een accessoir karakter ten opzichte van de hoofdvergunning van [D]. De patiënten in Kimswerd gaan voor hun medische hulp naar Witmarsum. Het zou onwenselijk zijn dat deze patiënten vervolgens in tegenovergestelde richting hun medicatie bij de apotheken in Harlingen zouden moeten ophalen. Dat heeft de Minister ook al met zoveel worden overwogen met betrekking tot de hoofdvergunning van [D], aldus eisers.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het onderstaande gaat de rechtbank uit van de wettelijke bepalingen, zoals deze luidden ten tijde hier van belang.
Ingevolge art. 6 lid 4 van de WOG - voor zover hier van belang - zijn de commissies, genoemd in art. 28 lid 1, indien zij dit in het belang van de geneesmiddelenvoorziening noodzakelijk oordelen, elk voor haar gebied bevoegd, ingeval van vestiging van een arts binnen een gemeente als bedoeld in het eerste lid op diens verzoek een vergunning te verlenen tot uitoefening der artsenijbereidkunst in de gemeenten of gedeelten van gemeenten, welke in de vergunning zijn aangewezen. In lid 5 van dit artikel is voorts - voor zover hier van belang - bepaald dat een arts op zijn verzoek door de bevoegde commissie, bedoeld in art. 28 lid 1 in het belang der geneesmiddelenvoorziening vergunning kan worden verleend de geneesmiddelen, ten behoeve der door hem behandelde patiënten voorgeschreven, in een apotheek van een apotheekhoudend arts met wie hij gezamenlijk de praktijk uitoefent, te bereiden en af te leveren.
Aan de WOG ligt de doelstelling ten grondslag dat de geneesmiddelenvoorziening, in het belang van de volksgezondheid, in de eerste plaats door een apotheker dient te geschieden (het primaat van de apotheker). In de gevallen waarin die voorziening door een apotheker niet of onvoldoende is gewaarborgd, kan het belang van de geneesmiddelenvoorziening vereisen dat aan een arts vergunning wordt verleend ten behoeve van het uitoefenen van de artsenijbereidkunst. Verweerder hanteert daartoe afstandscriteria. Als de afstand tussen de (dichtstbijwonende) potentiële patiënt in het betrokken gebied en de apotheek 3,5 kilometer of minder is, dan wordt de geneesmiddelenvoorziening vanuit de apotheek voldoende gewaarborgd geacht. Bij een afstand van 4,5 kilometer of meer wordt de geneesmiddelenvoorziening vanuit de apotheek niet voldoende gewaarborgd geacht en komt de huisarts in beginsel in aanmerking voor een vergunning als bedoeld in art. 6 lid 4 of lid 5 van de WOG. Als de te overbruggen afstand ligt tussen de 3,5 en 4,5 kilometer spelen ook andere factoren, zoals in het bijzonder de bereikbaarheid per openbaar vervoer, een rol. In de jurisprudentie zijn deze afstandcriteria als niet onredelijk aanvaard.
In de uitspraak die de rechtbank heden in de procedure 06/2474 heeft gedaan, heeft zij - onder meer en samengevat - overwogen dat de Minister van VWS zijn standpunt, dat in het geval van [D] sprake is van een zodanig uitzonderlijke situatie, die verschilt van vele andere situaties op het Nederlandse platteland, dat ten aanzien van de plaats Kimswerd moet worden afgeweken van het beginsel van het primaat van de apotheker, niet met concrete gegevens aannemelijk heeft gemaakt. Ook in andere landelijke gebieden in Nederland zal het immers regelmatig voorkomen, dat een patiënt eerst in de ene richting een reis moet maken naar zijn huisarts en vervolgens in een geheel andere richting zijn medicijnen bij een apotheker moet ophalen. Dit geldt te meer, nu de apothekers onweersproken hebben gesteld, dat moderne communicatiemiddelen en bestaande bezorgdiensten de situatie ten aanzien van Kimswerd veel minder uitzonderlijk maken. Bovendien valt niet in te zien hoe het feit dat de Minister van VWS op deze wijze het belang van de potentiële patiënt uitdrukkelijk laat prevaleren, valt te rijmen met het gegeven dat de WOG het oog heeft op een ander belang, namelijk dat van de geneesmiddelenvoorzieningen, waarbij het primaat van de apotheker voorop wordt gesteld. De Minister van VWS heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de geneesmiddelenvoorziening ten aanzien van Kimswerd onvoldoende is gewaarborgd door de apotheken in Harlingen, aldus de rechtbank in de uitspraak nr. 06/2474.
De rechtbank ziet geen reden om in de onderhavige zaken een ander standpunt in te nemen dan ten aanzien van de hoofdvergunning van [D]. Zij ziet dan ook niet in waarom verweerder in de onderhavige kwesties niet in redelijkheid het bestendige beleid met betrekking tot het afstandcriterium heeft mogen toepassen; dit klemt te meer, nu dit criterium is ontwikkeld ten behoeve van het belang van een goede geneesmiddelenvoorziening, waarbij het primaat van de apotheker voorop staat. Net als in de procedure 06/2474 is niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan verweerder de plaats Kimswerd niet had mogen uitzonderen van het gebied waarvoor de WOG-vergunningen van eisers gelden.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat verweerder een eigenstandig bestuursorgaan is. Niet valt in te zien waarom hij niet met betrekking tot de verlening van WOG-vergunningen op grond van de door hem gebezigde gronden een standpunt heeft mogen innemen dat afweek van dat van de Minister van VWS.
De beroepen zullen ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.
- verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en door mrs. C.H. de Groot en K.J. de Graaf, rechters, en uitgesproken in het openbaar door mr. P.G. Wijtsma op 30 januari 2008, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Pot als griffier.
w.g. E.H. Pot
w.g. P.G. Wijtsma
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.