ECLI:NL:RBLEE:2007:BB7508

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2204
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op grond van verstoorde arbeidsverhouding en de toepassing van de CAR/UWO

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 8 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.A.C. van de Wiel, en het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Sociale Werkvoorziening (SW) Fryslân, vertegenwoordigd door mr. K. van der Boom. Eiseres was werkzaam bij Caparis en had eerder een functie als manager Cultuur en Civiel Techniek, maar na een reorganisatie was zij in een lagere functie geplaatst. Eiseres raakte in 2004 ziek en na een periode van gedeeltelijke hervatting van haar werkzaamheden, werd zij volledig arbeidsongeschikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er verstoorde arbeidsverhoudingen waren tussen eiseres en haar leidinggevende, wat leidde tot een ontslagbesluit van verweerder op 18 april 2006, primair op grond van onbekwaamheid en subsidiair op andere gronden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit ontslag, maar verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard en het ontslag gehandhaafd op basis van verstoorde arbeidsverhoudingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder terecht heeft gesteld dat de verstoring van de arbeidsrelatie niet overbrugbaar was en dat er geen mogelijkheden waren voor een vruchtbare samenwerking. Eiseres heeft onvoldoende aangetoond dat het ontslag onterecht was en de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06/2204
uitspraak van 8 november 2007 van de meervoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. E.A.C. van de Wiel, advocaat te Groningen,
en
het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Sociale Werkvoorziening (SW) Fryslân,
verweerder,
gemachtigde: mr. K. van der Boom, bedrijfsjurist werkzaam bij verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 18 augustus 2006 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende haar ontslag met toepassing van de bepalingen uit de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten en de Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO).
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 13 september 2007. Eiseres is in persoon verschenen, vergezeld door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Motivering
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Eiseres werkte bij Caparis, een bedrijf dat zich bezighoudt met diverse dienstverlenende en productieondersteunende activiteiten. Onder meer voert Caparis voor meerdere Friese gemeenten via de Gemeenschappelijke Regeling SW 'Fryslân' de Wet Sociale Werkvoorziening uit.
Eiseres was eerder aangesteld bij een rechtsvoorganger van Caparis, de Woudengroep, in de functie van manager Cultuur en Civiel Techniek. Dit was een functie op het niveau van schaal 12, met een persoonlijke toelage voor eiseres naar schaal 13. In die functie was [naam] (hierna: [B]), de directeur bedrijven, de direct leidinggevende van eiseres. Na een reorganisatie is eiseres per 1 oktober 2003 de functie van commercieel-/relatiemanager gaan bekleden. Dit betreft een ondersteunende en adviserende functie op een lager niveau (2 schalen lager) dan haar oorspronkelijke functie. Haar leidinggevende was opnieuw [B].
In februari 2004 is eiseres deels als gevolg van privéomstandigheden en deels door werkgerelateerde omstandigheden ziek geworden. Op 13 april 2004 heeft zij haar werkzaamheden gedeeltelijk hervat, maar op 24 juni 2004 is zij volledig uitgevallen voor het werk.
Na een eerder gesprek op 6 juli 2004 vond op 24 augustus 2004 een gesprek plaats tussen eiseres, [X] als adviseur van eiseres en [B]. Tijdens dit gesprek heeft [B] aan eiseres medegedeeld dat zij niet meer ziek is en weer aan het werk kan, maar dat er geen vertrouwen is om haar te laten hervatten in haar eigen functie. [B] heeft eiseres verder medegedeeld dat aan haar tijdelijk andere werkzaamheden zullen worden opgedragen.
Bij brief van 29 september 2004 is namens verweerder aan eiseres medegedeeld dat op basis van verstoorde arbeidsverhoudingen tussen eiseres en haar leidinggevende [B], is besloten om eiseres tijdelijk andere werkzaamheden te laten verrichten op de "Kwekerij". Hierbij is aangegeven dat er gedurende de periode dat eiseres aldaar werkzaamheden verricht gelegenheid is om rust te krijgen in de onderlinge verhoudingen en te bekijken of de situatie kan leiden tot een vruchtbare samenwerking. Eiseres heeft feitelijk tot 20 juni 2005 voor een gedeelte van haar aanstelling werkzaamheden op de "Kwekerij" verricht.
[B] heeft eind 2004 een andere functie aanvaard binnen verweerders organisatie en is opgevolgd door [Y] (hierna: [Y]). Vanaf 1 februari 2006 is [B] niet meer in dienst van verweerder.
Sinds februari 2005 heeft eiseres een begeleidingstraject bij de Care Group BV gevolgd. In het kader van dit outplacementtraject, dat heeft geduurd tot februari 2006, is het niet gelukt om eiseres te begeleiden naar werkzaamheden buiten de organisatie van Caparis.
Bij besluit van 18 april 2006 heeft verweerder aan eiseres ontslag verleend per 1 oktober 2006, primair op grond van art. 8:6 van het CAR/UWO (ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid) en subsidiair op grond van art. 8:8 CAR/UWO (andere gronden).
Bij de bestreden beslissing heeft verweerder overeenkomstig een advies van de adviescommissie bezwaarschriften het bezwaar gegrond verklaard en het ontslag nog alleen gegrond op art. 8:8 CAR/UWO (andere gronden). Verweerder stelt dat sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie en dat de verstoring tussen werkgever en werknemer onoverbrugbaar is. Bij het ontslag is aan eiseres een uitkering verzekerd overeenkomstig art. 10a CAR/UWO, waarbij eiseres minimaal recht heeft op een aanvullende en aansluitende uitkering.
Eiseres stelt in beroep dat het gegeven ontslag in strijd is met de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiseres stelt dat zij zich tegen de bij de beslissing op bezwaar gehanteerde ontslaggrond nauwelijks heeft kunnen verweren. Voorts betwist eiseres dat er sprake is van verstoorde verhoudingen en voor zover hiervan wel sprake is, dat onvoldoende is afgewogen wie in overwegende mate het aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie. Ten slotte stelt eiseres dat de uitkering onjuist is berekend.
Bij besluit van 2 oktober 2006 heeft verweerder de berekeningsgrondslag van de uitkering gecorrigeerd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verweerder heeft het ontslag verleend op grond van art. 8:8 CAR/UWO. In dit artikel is bepaald dat een ambtenaar die vast is aangesteld eervol kan worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.
De grief dat eiseres onvoldoende mogelijkheden heeft gehad voor een verweer tegen de in de beslissing op bezwaar gehanteerde ontslaggrond slaagt niet. Al bij het primaire ontslagbesluit is de ontslaggrond "andere gronden" als subsidiaire grond genoemd. Verweerder is verder gebleven binnen de grondslag en reikwijdte van het primaire besluit.
De rechtbank overweegt dat de hier gebezigde ontslaggrond voor toepassing in aanmerking komt in geval van verstoorde arbeidsverhoudingen en in het geval dat een in de loop der tijd ontstane impasse in de weg staat aan vruchtbare verdere samenwerking en voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat er problemen zijn geweest in de samenwerking tussen eiseres en [B]. Volgens verweerder zijn de problemen al ontstaan in de periode vóór de reorganisatie, toen eiseres in een brief na samenspraak met de medewerkers haar kritische visie heeft gegeven op de voorgestelde plannen ten aanzien van de organisatie. Dit standpunt van verweerder wordt echter door eiseres betwist en de rechtbank kan hiervoor ook geen steun vinden in de stukken, waarbij bovendien bedoelde brief niet is gevoegd.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is wel voldoende gebleken dat de verhoudingen tussen eiseres en [B] na de reorganisatie en na de aanvaarding door eiseres van haar functie van commercieel/relatiemanager verstoord zijn geraakt met name door het verschil van inzicht tussen eiseres en [B] over de wijze waarop eiseres invulling diende te geven aan haar functie. De verschillen in inzicht komen duidelijk naar voren in het verslag van het gesprek dat op 24 augustus 2004 heeft plaatsgevonden en waaruit blijkt dat [B] eiseres er meermalen op heeft gewezen dat haar functie een ondersteunende en adviserende functie is, waarin minder dan voorheen in haar vorige functie ruimte is voor eigen initiatief. Gebleken is voorts dat eiseres weliswaar heeft ingestemd met deze functie en de hierbij behorende functie-eisen en ondergeschiktheid, maar dat zij zich in een lastige positie geplaatst voelde, waarin zij zich met weinig zaken mocht bemoeien. Uiteindelijk heeft het verschil van inzicht geleid tot hernieuwde uitval van eiseres voor haar werk in juni 2004 in verband met psychische klachten die voornamelijk werkgerelateerd waren en, na de gesprekken op 6 juli en 24 augustus 2004, tot een tijdelijke tewerkstelling in de functie medewerker "kwekerij".
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de verstoring van de arbeidsrelatie met eiseres niet overbrugbaar is en dat er geen mogelijkheden zijn voor een vruchtbare verdere samenwerking. Verweerder heeft na de uitval van eiseres in 2004 geprobeerd te komen tot een oplossing. De keuze om eiseres te werk te stellen in de functie van medewerker "kwekerij" acht de rechtbank, gelet op de (beperkte) inhoud van de functie en het niveau van eiseres, minder gelukkig, maar het betrof hier een tijdelijke oplossing met als doel rust te krijgen in de onderlinge verhoudingen om in de tussentijd de mogelijkheden voor de toekomst te onderzoeken. Eiseres heeft zich tegen de tijdelijke tewerkstelling toentertijd ook niet verzet. De rechtbank kan niet meegaan in het standpunt van eiseres dat zij niet wist dat ze bezwaar had kunnen maken. Eiseres is jarenlang in hoge en leidinggevende ambtelijke functies werkzaam geweest en de gestelde onbekendheid met het instellen van rechtsmiddelen komt dan ook niet geloofwaardig over.
Op het moment (eind 2004) waarop eiseres een nieuwe leidinggevende kreeg ontstond een nieuwe situatie. Namens verweerder is aangevoerd dat ook [Y] niet met eiseres verder wilde wegens een gebrek aan vertrouwen en dat er ook overigens binnen de directie geen draagvlak was voor eiseres. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres zich op dat moment constructief heeft ingezet voor een terugkeer in haar eigen functie. Uit de stukken komt naar voren dat het outplacementtraject na het vertrek van [B] op initiatief van [Y], maar na overleg tussen [Y] en eiseres, die op dat moment werd bijgestaan door een rechtshulpverlener, is opgestart. Daarbij is het outplacementbureau door eiseres zelf aangewezen. Eiseres heeft aangevoerd dat zij zich onder druk gezet voelde en de goede relatie met [Y] niet op het spel wilde zetten, maar naar het oordeel van de rechtbank kan uit de geschetste omstandigheden afgeleid worden dat beide partijen geen heil meer zagen in een vruchtbare samenwerking. Het standpunt van eiseres dat bij het vervolgens gestarte outplacementtraject de mogelijkheid van terugkeer in de oude functie altijd is open blijven staan en dat er een tweesporenbeleid werd gevoerd deelt de rechtbank niet. In de brief van 14 maart 2005, waarin de afspraken rond het begeleidingstraject zijn weergegeven, staat dat eiseres begeleid zal worden bij het zoeken naar een passende functie elders, zodat de aanstelling tussen eiseres en verweerder middels opzegging wordt beëindigd. Ook hiertegen heeft eiseres zich niet verzet. Uit de overige stukken kan eveneens afgeleid worden dat het de bedoeling was van beide partijen om een exit-traject te volgen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat geen zicht meer bestond op herstel van een vruchtbare samenwerking, dat voldoende is meegewerkt aan begeleiding van eiseres naar een functie elders en dat de situatie na afloop van het mislukte outplacementtraject voldoende grond bood voor ontslag. Verweerder was dan ook bevoegd om eiseres met toepassing van art. 8:8 van de CAR/UWO te ontslaan. Niet gezegd kan worden dat verweerder van die bevoegdheid in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken.
Aan het ontslag is een uitkering verbonden. De berekeningsgrondslag wordt niet langer betwist nu verweerder deze bij besluit van 2 oktober 2006 heeft gecorrigeerd. Aan eiseres wordt een aanvullende en een aansluitende uitkering toegekend overeenkomstig hoofdstuk 10a CAR/UWO. In de lijn van vaste rechtspraak van de CRvB overweegt de rechtbank dat een uitkering op dat niveau alleen dan onvoldoende is, indien zou komen vast te staan dat verweerder een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid, of indien gezegd zou moeten worden dat verweerder met het oog op de omstandigheden van het geval een uitkering die niet uitgaat boven het reguliere niveau niet redelijk heeft kunnen achten. Anders dan door eiseres is gesteld, heeft verweerder op dit punt wel een afweging gemaakt en overwogen dat gelet op de in het ontslagbesluit genoemde omstandigheden de getroffen uitkeringsregeling redelijk is. De rechtbank kan verweerder, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, op dit punt volgen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eiseres ongegrond moet worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzitter, en door mrs. E. de Witt en P.G. Wijtsma, rechters, en uitgesproken in het openbaar door C.H. de Groot op 8 november 2007, in tegenwoordigheid van P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.