RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06/1038
uitspraak van 27 augustus 2007 van de meervoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kollumerland C.A.,
eiser,
gemachtigde: S. Sytsma, hoofd sociale zaken,
de staatssecretaris van sociale zaken en werkgelegenheid,
verweerder,
gemachtigde: mr. H.P.M. Schenkels, werkzaam bij verweerders ministerie.
Procesverloop
Bij brief van 9 maart 2006 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet werk en bijstand (WWB).
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zaak is - gevoegd met een soortgelijk beroep, geregistreerd onder nummer 06/1037 - behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, gehouden op 2 juli 2007. Eiser heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en R. Geerling. Namens verweerder is Schenkels verschenen.
De rechtbank heeft besloten om in de onderhavige zaak afzonderlijk uitspraak te doen.
Motivering
Bij besluit van 6 oktober 2005 heeft verweerder, voor zover hier van belang, op de voet van artikel 69, eerste lid, onder b, van de WWB ten laste van 's Rijks kas aan eiser een uitkering verleend voor de kosten van de door hem toegekende algemene bijstand met betrekking tot het kalenderjaar 2005 (het inkomensdeel WWB 2005) ter hoogte van € 2.278.350,-. Zulks in afwijking van het bij besluit van 8 oktober 2004 aan eiser toegekende voorlopig budget inkomensdeel WWB 2005 van € 2.765.915,-.
Bij het primaire besluit van 25 oktober 2005 heeft verweerder het inkomensdeel WWB 2005 voor eiser aangepast in die zin dat het definitief is vastgesteld op € 2.306.574,-. Deze aanpassing vloeit voort uit actualisering van de gegevens op grond van artikel 71 WWB. Verweerder heeft daarbij het besluit van 6 oktober 2005 ingetrokken.
Eiser heeft hiertegen op 5 december 2006 bezwaar gemaakt en daarbij gewezen op de gevolgen voor eisers gemeente van het verschil tussen de hoogte van het voorlopig toegekende budget en het aangepaste budget. Eiser acht dat verschil onaanvaardbaar.
Na eiser in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord heeft verweerder het bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij onder meer overwogen dat het gaat om een gebonden beschikking, hetgeen wil zeggen dat vaststelling van het inkomensdeel WWB wordt genormeerd door het Besluit WWB (de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 69 lid 2 WWB: besluit van 10 oktober 2003, gewijzigd per 22 september 2004, Stb. 2004/490). Verweerder acht zich gebonden aan die verdeelsystematiek en stelt zich op het standpunt dat hij niet de uitkomst voor een bepaalde gemeente kan aanpassen. Van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is volgens verweerder geen sprake, mede omdat het inkomensdeel voor andere (soortgelijke) gemeenten aan de hand van dezelfde maatstaf wordt berekend en tevoren bekend was dat het voorlopig inkomensdeel aangepast zou kunnen worden, hetzij ten voordele hetzij ten nadele, op basis van actuele macro-economische gegevens.
In het beroepschrift voert eiser, samengevat weergegeven en voor zover hier van belang, aan dat verweerder de bevoegdheid heeft om de systematiek van het macrobudget en de verdeelsystematiek vast te stellen en verweerder daarom ook een ongelijkwaardig resultaat in een individueel geval kan corrigeren. Verweerder heeft daarom volgens eiser ten onrechte volstaan met een verwijzing naar de verdeelsystematiek. Voorts voert eiser aan dat de gehanteerde verdeelsystematiek geen recht doet aan het in artikel 69 lid 2 WWB weergegeven uitgangspunt dat het bedrag toereikend dient te zijn voor de voor dat jaar geraamde kosten, bedoeld in dat onderdeel, van alle gemeenten. De huidige verdeelsystematiek voldoet niet aan dat uitgangspunt omdat het voor de ene gemeente nadeel creëert en voor de andere gemeente voordeel, en is daarom volgens eiser in strijd met de WWB. Voorts is volgens eiser wel degelijk sprake van strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, in bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Eiser concludeert dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven nu het niet berust op een deugdelijke motivering.
De rechtbank overweegt als volgt.
In dit geding staat centraal de vraag of de gevolgen voor eiser van de verdeelsystematiek als vastgelegd bij de definitieve vaststelling van het inkomensdeel WWB, gebaseerd op artikel 71 lid 1 van de WWB en de handhaving daarvan bij het bestreden besluit, geoorloofd zijn en voorts de (prealabele) vraag of de verdeelsystematiek als zodanig al dan niet in strijd is met de WWB.
Uit de artikelen 69 tot en met 75 van de WWB en het Besluit WWB blijkt onder meer dat de verlening van de uitkeringen van het inkomensdeel plaatsvindt na voorafgaande vaststelling van het macrobudget inkomensdeel. Het macrobudget voor het budgetjaar (t) wordt geraamd in september van het daaraan voorafgaande jaar (t-1). Deze raming is onder meer gebaseerd op gegevens over de feitelijke ontwikkeling van het bijstandsvolume op dat moment, economische vooruitzichten voor het budgetjaar en de verwachte effecten van gewijzigd beleid. Aan de hand van deze raming wordt in jaar t-1 mededeling gedaan van de voorlopige uitkeringen budget inkomensdeel WWB voor het budgetjaar (vgl. artikel 69 WWB en artikel 4 e.v. Besluit WWB). In het onderhavige geval heeft verweerder daarvan mededeling gedaan bij het voornoemde besluit van 8 oktober 2004.
In het budgetjaar wordt de raming aan de hand van ontwikkelingen in dat jaar geactualiseerd op basis van definitieve realisatiecijfers over het basisjaar voor de raming (t-1), nieuwe inzichten in de conjunctuur en gevolgen van rijksbeleid (artikel 71 lid 1 WWB). Daarbij spelen de feitelijke uitkeringskosten in dat jaar geen rol. Vervolgens wordt het macrobudget verdeeld over de gemeenten aan de hand van drie mogelijke verdeelmodellen, waarbij in eisers geval het model voor kleine gemeenten van toepassing is, zoals voorzien in artikel
5 van het Besluit WWB. Uit deze verdeelsystematiek vloeit voort dat tussen het definitief toegekende budget van het inkomensdeel en de werkelijke uitgaven een verschil kan ontstaan. Bij een budgettekort van meer dan 10% kan een gemeente op grond van artikel 74 van de WWB een verzoek om een aanvullende uitkering indienen.
Anders dan eiser ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de verdeelsystematiek als zodanig in strijd is met de WWB. In het bijzonder is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de verdeelsystematiek het uitgangspunt voorgeschreven in artikel 69 lid 2 WWB heeft verlaten. Immers, de omstandigheid dat de verdeelsystematiek voor bepaalde gemeenten negatief kan uitwerken en voor andere gemeenten juist voordelig, betekent niet dat het totale bedrag aan uitkeringen ontoereikend is voor de kosten van bijstand van alle gemeenten. Van rechtens onaanvaardbare gebreken in het verdeelmodel is de rechtbank voorts niet gebleken. Zulks neemt niet weg dat, zoals namens verweerder ter zitting is bevestigd, regelmatig wijzigingen in variabelen worden doorgevoerd teneinde het model te vervolmaken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan voorts eisers stelling dat hij onevenredig is getroffen door de aanpassing van het inkomensdeel WWB en dat de aanpassing daarom in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, evenmin doel treffen. Blijkens de wetsgeschiedenis (zie bijvoorbeeld TK 2002-2003, 28 870 nr. 93) is de wetgever zich bewust geweest van de mogelijk nadelige gevolgen van de in geding zijnde verdeelsystematiek en in het bijzonder de aanpassing van het inkomensdeel WWB. De wetgever heeft zulks tot op zekere hoogte aanvaarbaar geacht en in artikel 74 WWB een voorziening getroffen voor gemeenten die de 'eigenrisicodrempel' (10% hogere uitgaven dan het verstrekte inkomensdeel) overschrijden. Om die reden is naar het oordeel van de rechtbank geen plaats voor een derogerende of aanvullende werking van de beginselen van behoorlijk bestuur.
Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van strijd met het rechtszekerheid- en vertrouwensbeginsel en is ook anderszins niet gebleken van schending van beginselen van behoorlijk bestuur. Daarbij is van belang dat reeds bij de toekenning van het voorlopig budget inkomensdeel WWB bekend was dat aanpassing ten nadele, op basis van de hier bedoelde actuelere gegegevens, tot de mogelijkheden behoorde en voorts dat niet is gebleken dat verweerder eiser anders heeft beoordeeld dan vergelijkbare gemeenten binnen hetzelfde compartiment.
Voorts volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat verweerder bevoegd is om in een individueel geval af te wijken van de in het Besluit WWB vastgestelde verdeelsystematiek nu noch de WWB, noch het Besluit WWB aan verweerder daartoe de bevoegdheid verleent.
De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot bijstelling van het budget voor het inkomensdeel voor de WWB over 2005 en tot intrekking van het besluit van 6 oktober 2005. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. U. van Houten, voorzitter, en door mrs. P.G. Wijtsma en
K.J. de Graaf , rechters, en uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2007, in tegenwoordigheid van mr. A.J.T. Harkema als griffier.
w.g. A.J.T. Harkema
w.g. U. van Houten
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.