ECLI:NL:RBLEE:2007:BA6938

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1664
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van het Schattingsbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 8 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar uitkering, die door het Uwv was vastgesteld op minder dan 15% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het besluit van het Uwv van 30 januari 2006, waarin de uitkering per 27 maart 2006 werd herzien. Eiseres voerde aan dat het Uwv onvoldoende inzicht had gegeven in de gebruikte criteria en dat de schatting van haar arbeidsongeschiktheid niet correct was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herziening van de uitkering was gebaseerd op rapporten van verschillende verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) op 31 januari 2007 was aangepast. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de belastbaarheid van eiseres niet juist had weergegeven in de FML van 13 december 2005, maar dat de aanpassing van de FML op 31 januari 2007 voldoende onderbouwd was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Eiseres kreeg het griffierecht van € 38,-- vergoed. De rechtbank benadrukte dat de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van het Schattingsbesluit niet in strijd was met de relevante wetgeving en dat de geduide functies passend waren voor eiseres, rekening houdend met haar beperkingen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06/1664
uitspraak van 8 juni 2007 van de meervoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
[naam],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde: F. Westerveld,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
verweerder,
gemachtigde: Th. Hollander, werkzaam bij het Uwv.
Procesverloop
Bij brief van 2 juni 2006 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 24 april 2007. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij bovengenoemde gemachtigde.
Motivering
Eiseres is laatstelijk voor 38 uur per week als administratief medewerkster bij Woningstichting Weststellingwerf te Wolvega werkzaam geweest.
Op 7 oktober 1986 is eiseres wegens rugklachten uitgevallen van haar werk. Met ingang van 8 oktober 1987 is aan eiseres een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
Bij besluit van 30 januari 2006 heeft verweerder deze uitkering met ingang van 27 maart 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts E. du Maine en de arbeidsdeskundige
A. Beukhof.
Bij het thans bestreden besluit is het bezwaarschrift van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft de beslissing op het bezwaarschrift gebaseerd op rapporten van de bezwaarverzekeringsarts C.E.M. van Geest en de bezwaararbeidsdeskundige
M.J.W.M. Willemse. Hij heeft besloten dat de functies waarin structureel 's nachts moet worden gewerkt, dienen te vervallen. Verder heeft hij het maatmanloon vastgesteld op
€ 15,21. Het voorgaande heeft niet geleid tot de indeling in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse.
Namens eiseres is in beroep aangevoerd dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat wordt bedoeld met 'huidige inzichten en richtlijnen', welke ten grondslag liggen aan het intrekken van de door de verzekeringsartsen voordien steeds aangenomen duurbeperking. Eiseres heeft hierbij gewezen op het verzekeringsgeneeskundige protocol arbeidsongeschiktheidswetten dat van toepassing is op Aspecifieke Lage Rugpijn. Zij heeft opgemerkt dat bij haar geen sprake is van aspecifieke lage rugpijn, maar van spondylodese, zodat het protocol op haar niet van toepassing kan zijn. Voorts heeft eiseres verweerder verzocht de enquêteformulieren met betrekking tot de geduide functies over te leggen, omdat er bij haar twijfels zijn gerezen met betrekking tot de juistheid van de aanvangssalarissen en onduidelijk is of in de uurlonen een onregelmatigheidstoeslag is meegenomen. Het loon in de functie portier/toezichthouder is dermate hoog dat het waarschijnlijk mede is gebaseerd op de beloning voor het werken op zon- en feestdagen. Nu verweerder die formulieren niet heeft overgelegd, heeft zij daarin geen inzicht kunnen krijgen en is er geen sprake van een eerlijk proces. Verder heeft eiseres, onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), aangevoerd dat haar belasting op het item traplopen (4.20.0 'normaal') door de verzekeringsarts is beperkt door toe te voegen 'niet ieder uur'. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat verweerder heeft nagelaten aannemelijk te maken dat de voor de schatting gebruikte functies normale reguliere functies zijn, die in alle regio's in voldoende mate aanwezig zijn.
Ten aanzien van het aangepaste Schattingsbesluit, in werking getreden per 1 oktober 2004, heeft eiseres gesteld dat dit besluit in strijd is met artikel 12 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Eiseres heeft jarenlang premie betaald. Krachtens het verzekeringsrecht zijn de polisvoorwaarden van een verzekering die reeds tot uitkering zijn gekomen onaantastbaar. Eiseres is van mening dat in strijd met het vertrouwensbeginsel is gehandeld door verweerder. Tenslotte heeft eiseres gesteld dat volgens de rechtspraak aan de verslaglegging en de motivering van schattingsbesluiten met behulp van het CBBS hogere eisen moeten worden gesteld, en is zij van mening dat de onderhavige schatting niet transparant, verifieerbaar en toetsbaar is.
Bij verweerschrift van 24 augustus 2006 heeft verweerder in reactie op het in beroep gestelde, en ter aanvulling op het bestreden besluit, meegedeeld de functie-enquêteformulieren niet te zullen overleggen, omdat hij deze beschouwt als een document voor intern beraad, waarin persoonlijke beleidsopvattingen van de arbeidsdeskundige zijn opgenomen. Voorts heeft verweerder zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2005, op het standpunt gesteld dat het aangepaste Schattingsbesluit niet in strijd is met artikel 12 ESH en artikel 1 Eerste Protocol EVRM. Verweerder is verder van mening dat het CBBS inmiddels zodanig is aangepast dat de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling voldoende verifieerbaar, inzichtelijk en toetsbaar is. Voorts heeft verweerder een rapportage van 10 augustus 2006 van de bezwaarverzekeringsarts T. Miedema in het geding gebracht. Miedema heeft aangegeven dat de primaire verzekeringsarts is uitgegaan van de diagnose status na hernia met nadien chemonucleolysis en niet van aspecifieke lage rugpijn. Vervolgens heeft zij de "Standaard verminderde arbeidsduur" toegepast. Daarnaast is een rapportage van 18 augustus 2006 van de bezwaararbeidsdeskundige M.E. van der Molen overgelegd. Zij heeft gesteld dat de overschrijding op het item traplopen slechts marginaal is en dat de functie zelf bovendien zeer licht is. Het dragen/tillen van een doos papier van 12 kg komt slechts incidenteel voor en levert geen noemenswaardige overschrijding op. Van der Molen heeft verder gesteld dat het CBBS een hulpmiddel is voor de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid en dat de beschikbare functies in het CBBS-bestand een zekere afspiegeling vormen van de gangbare arbeid op de arbeidsmarkt.
Bij brief van 24 januari 2007 heeft eiseres haar standpunt nader uiteengezet en een verklaring van 12 september 2006 van haar behandelaar, chiropractor W. Otten, overgelegd. Otten heeft aangegeven dat er aanwijzingen zijn voor een biochemische disfunctie van de wervelkolom en hij heeft als diagnose gesteld: moderate chronische facetgewrichtdisfuncties van de gehele wervelkolom met cervicogene hoofdpijn. Verder heeft Otten gesteld dat het niet realistisch is te verwachten dat eiseres weer zal deelnemen aan het arbeidsproces.
Bij rapportage van 31 januari 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts Miedema in reactie op de verklaring van chiropractor Otten gesteld dat de chiropractor gebruik maakt van niet-reguliere en niet-wetenschappelijk gefundeerde onderzoeks- en behandelmethoden en dat deze gegevens daarom niet worden meegewogen in de medische beoordeling. Gelet op de jurisprudentie van de CRvB heeft bezwaarverzekeringsarts Miedema evenwel aanleiding gezien om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen. Naar aanleiding van deze wijziging heeft bezwaararbeidsdeskundige Van der Molen in haar rapportage van 6 februari 2007 nogmaals de geschiktheid van de geduide functies beoordeeld en geconcludeerd dat deze functies voor eiseres blijven gehandhaafd.
De rechtbank overweegt als volgt.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit terecht en op goede gronden is genomen.
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling niet in staat is met arbeid hetzelfde inkomen te verdienen als een met hem vergelijkbare gezonde persoon (de maatman). Of er sprake is van arbeidsongeschiktheid wordt dus niet alleen bepaald door de ernst van de medische beperkingen. De mate van arbeidsongeschiktheid is het percentage waarmee de verdiencapaciteit van de betrokkene is verminderd.
Het wettelijk arbeidsongeschiktheidsbegrip is nader uitgewerkt in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: Schattingsbesluit). Op grond hiervan worden aan de betrokkene tenminste drie verschillende functies voorgehouden, waarmee hij ondanks zijn medische beperkingen inkomen kan verwerven. Deze functies dienen ieder tenminste drie arbeidsplaatsen te vertegenwoordigen. De resterende verdiencapaciteit van de betrokkene wordt vastgesteld op de hoogte van het inkomen dat kan worden verworven met de middelste van de drie functies waarmee het hoogste loon per uur kan worden verdiend. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vervolgens berekend door het maatmaninkomen van de betrokkene te vergelijken met zijn resterende verdiencapaciteit.
Recht op een WAO-uitkering bestaat slechts indien de mate van arbeidsongeschiktheid tenminste 15% bedraagt. De uitkering wordt herzien of ingetrokken wanneer de mate van arbeidsongeschiktheid in relevante mate wijzigt.
De onderhavige schatting is gebaseerd op de door de verzekeringsarts Du Maine op 13 december 2005 opgestelde FML. Hierin is de belastbaarheid van eiseres per 27 maart 2006 vastgelegd. Naar aanleiding van de jurisprudentie van de CRvB heeft verweerder aanleiding gezien om de FML op 31 januari 2007 aan te passen, in die zin dat de beperkende toelichtingen 'niet elk uur' op het item 4.20.0 trappenlopen en het item 4.21.0 worden gewijzigd in een beperking. Ook de toelichting 'geen frequent langdurig bovenhandswerk' bij het item 5.7.0 wordt gewijzigd in een beperking.
Gelet op het vorenstaande, dient geconcludeerd te worden dat verweerder de belastbaarheid van eiseres niet juist heeft weergegeven in de FML van 13 december 2005. Het beroep moet reeds om deze reden gegrond worden geacht en het bestreden besluit moet worden vernietigd. In het onderhavige geval is er evenwel aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten kunnen worden.
Ten aanzien van de FML van 31 januari 2007 heeft de rechtbank in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de voor eiseres vastgestelde belastbaarheid, waarbij zij de nadere toelichting door de bezwaarverzekeringsarts Miedema toereikend acht. De rechtbank is niet gebleken dat de onderzoeken van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsartsen onzorgvuldig zouden zijn uitgevoerd of gebaseerd zouden zijn op onjuiste medische gegevens. De primaire verzekeringsarts heeft haar conclusies gebaseerd op eigen onderzoek en de bezwaarverzekeringsarts Van Geest heeft dossieronderzoek gedaan en informatie ingewonnen bij de behandelend sector. Voorts merkt de rechtbank op dat eiseres weliswaar heeft gesteld dat ten onrechte geen duurbeperking is aangenomen, maar dat deze stelling niet nader is onderbouwd door medische gegevens ter zake. Aan de informatie afkomstig van chiropractor Otten van 12 september 2006 kan niet die betekenis worden toegekend die eiseres daaraan toegekend wil zien, reeds omdat deze geen arts is. Van behandeling door andere behandelaars uit de medische sector is niet gebleken. Verder is niet gebleken dat de verzekeringsartsen het verzekeringsgeneeskundig protocol arbeidsongeschiktheidswetten dat van toepassing is op Aspecifieke Lage Rugpijn in hun beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres hebben betrokken of de beoordeling hierop hebben gebaseerd. De verzekeringsartsen hebben naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt dat eiseres niet voldoet aan de criteria van de "Standaard verminderde arbeidsduur" en dat op grond hiervan wordt afgeweken van eerdere beoordelingen.
Voorts is de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres gebaseerd op het aangepaste Schattingsbesluit. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat dit Schattingsbesluit in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM, waarin ondermeer is bepaald dat iedere natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom en dat aan niemand zijn eigendom zal worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De rechtbank is van oordeel dat niet in geschil is dat de rechten op een WAO-uitkering in beginsel zijn aan te merken als eigendom, zoals bedoeld in voornoemd artikel.
Verder overweegt de rechtbank dat de eenmalige herbeoordelingen op grond van het aangepaste Schattingsbesluit hun grondslag vinden in een wet in formele zin, namelijk in artikel 34 lid 4 WAO. Dat artikel is ingevoegd bij wet van 9 juli 2004 tot wijziging van de Arbeidsongeschiktheidswet in verband met de wijziging van de systematiek van herbeoordelingen. Uit de tekst van het artikel valt af te leiden dat dit consequenties (herziening of intrekking) kan hebben voor het recht op een WAO-uitkering. Het artikel impliceert dat de wijze van beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid anders wordt ingericht dan voorheen. Bovendien staat in de kamerstukken dat dit geschiedt met een aangepast Schattingsbesluit. Er kan dan ook van worden uitgegaan dat de mogelijkheid dat een werknemer zijn WAO-uitkering (gedeeltelijk) verliest, terwijl zijn gezondheidstoestand niet is gewijzigd, bij de parlementaire behandeling is betrokken. Voor wat betreft het algemeen belang heeft verweerder onder meer gewezen op de toelichting bij het Schattingsbesluit. Daarin staat dat de nadruk meer ligt op arbeidsgeschiktheid dan op arbeidsongeschiktheid en dat mensen meer moeten worden aangesproken op wat zij nog kunnen en gestimuleerd worden al hun capaciteiten voor werk in te zetten voordat zij een beroep kunnen doen op een uitkering. Eiseres heeft daartegenover geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit de conclusie kan worden getrokken dat de Kamer bij de vaststelling van artikel 34 lid 4 WAO niet het algemeen belang voor ogen heeft gehad. De stelling van eiseres dat de eenmalige herbeoordelingen op grond van het aangepaste Schattingsbesluit in strijd zijn met artikel 1 Eerste Protocol EVRM wordt dan ook verworpen. Evenmin is, naar het oordeel van de rechtbank, in het onderhavige geval sprake van een situatie als in het arrest Asmundsson, zoals door eiseres is gesteld, nu de wetgever heeft voorzien in een compensatie voor de vermindering van arbeidsongeschiktheidsuitkering, in de zin van een werkloosheidsuitkering of een mogelijke uitkering op grond van de Tijdelijke Regeling Inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten of desnoods een bijstandsuitkering. Voorts overweegt de rechtbank dat artikel 12 ESH geen rechtstreekse werking heeft, zodat eiseres hierop geen beroep kan doen.
Ten aanzien van het verzoek van eiseres om de enquêteformulieren van de arbeidsdeskundig analist over te leggen overweegt de rechtbank het volgende. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB - zie hiervoor de uitspraak van 27 oktober 2006, LJN: AZ1124 - moeten, indien het uitvoeringsorgaan eenmaal de belastingen die de werkzaamheden in een bepaalde functie met zich brengen heeft vastgesteld, zowel verzekerde als de toetsende instantie er van uit kunnen gaan dat die vaststelling een juiste afspiegeling vormt van de in de desbetreffende functie werkelijk voorkomende belasting, tenzij wordt aangetoond dat deze onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit ook voor arbeidskundige aspecten als de hoogte van het uurloon en de regionale spreiding van de in de Standaard beroepen classificatie (Sbc) voorkomende functies. Eiseres heeft door haar gevonden loongegevens overgelegd die beduidend lager liggen dat de uurlonen van de geduide functies. Hoewel deze gegevens kennelijk van een website van verweerder afkomstig zijn, is de rechtbank van oordeel dat eiseres de hoogte van de uurlonen in de specifieke geduide functies onvoldoende gespecificeerd en gedocumenteerd heeft bestreden. Het enkele opwerpen van de vraag of de door verweerder gebruikte gegevens juist zijn, is onvoldoende om de rechtbank te doen twijfelen aan de juistheid ervan. Naar het oordeel van de rechtbank moet er vanuit worden gegaan dat de lonen, met inbegrip van de onregelmatigheidstoeslag, juist zijn weergegeven. Hierbij acht de rechtbank mede van belang dat het bepaalde in artikel 9, onder f, van het Schattingsbesluit, zoals dat gold tot 1 oktober 2004, is komen te vervallen, zodat voor de functieduiding functies met toeslagen voor afwijkende arbeidstijden zijn toegestaan. Daarom kunnen, ook indien eiseres voorheen geen onregelmatigheidstoeslag ontving, aan haar functies worden geduid waarin op uren van de dag of de week moet worden gewerkt waarvoor een toeslag wordt betaald. De rechtbank is, in tegenstelling tot hetgeen de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft gesteld, van oordeel dat het aangepaste Schattingsbesluit op dit punt niet in strijd is met de tekst en de ratio van artikel 18 lid 1 WAO. Aan betrokkenen mogen díe functies worden geduid, waarmee hij, rekening houdend met zijn beperkingen, de hoogst mogelijke verdiencapaciteit heeft. Voorts overweegt de rechtbank dat er geen enkele aanleiding is om eraan te twijfelen dat de geduide functies in alle regio's voorkomen. Gelet op de aard van de functiegroepen en de functieomschrijvingen gaat het om normale reguliere veel voorkomende functies, waarvan eiseres bovendien niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze niet in alle regio's voorkomen.
Naar aanleiding van de aangepaste FML van 31 januari 2007 heeft de bezwaararbeidsdeskundige Van der Molen op 6 februari 2007 beoordeeld of de eerder door de arbeidsdeskundige Beukhof en door de bezwaararbeidsdeskundige Willemse overgenomen geduide functies nog geschikt kunnen worden geacht voor eiseres. De vaststelling van de resterende verdiencapaciteit van eiseres is gebaseerd op haar geschiktheid voor functies die voorkomen in de Sbc. In de onderhavige zaak is de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid gebaseerd op de volgende drie door de arbeidsdeskundige Beukhof aan eiseres voorgehouden voorbeeldfuncties: portier (Sbc-code 342021), parkeercontroleur (Sbc-code 342022) en telefonist/recptionist (Sbc-code 315120), waarvan de bezwaararbeidsdeskundige Willemse één functie uit de Sbc-code 35120 heeft laten vervallen, omdat hierin structureel 's nachts moet worden gewerkt.
Met betrekking tot de vraag of de geduide functies passend zijn, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de gedetailleerde beschrijvingen van de in deze functies optredende belastingen en de toelichtingen van Van der Molen daarop in haar rapportage van 18 augustus 2006 en 6 februari 2007 blijkt dat de belastingen in de functies de beperkingen van eiseres, zoals door de verzekeringsarts Miedema vastgesteld, niet te boven gaan. De rechtbank acht voldoende gemotiveerd dat de belasting met betrekking tot het item traplopen in de functie van portier/toezichthouder de belastbaarheid van eiseres niet te boven gaat, nu niet het aantal te lopen treden voor eiseres beperkt is, maar de mate waarin het traplopen tijdens werkuren voorkomt. De belasting komt niet elk uur voor, maar slechts gedurende twee werkuren. Ook bij het incidenteel tillen van 12 kg in de functie van telefonist/receptionist heeft verweerder voldoende gemotiveerd aangegeven dat op dit punt geen sprake is van een overschrijding van de beperkte belastbaarheid van eiseres op item 4.14 ("kan ongeveer 10 kg tillen"), nu hierbij bandbreedtes in acht worden genomen en de verzekeringsarts niet heeft aangegeven dat deze bandbreedte bij dit punt niet geldt voor eiseres en het daarnaast om een incidentele belasting gaat. De overige gegevens van arbeidskundige aard mede in aanmerking genomen is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiseres, met haar krachten en bekwaamheden, op 27 maart 2006 in staat moet worden geacht deze algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.
Vergelijking van het loon dat eiseres met haar vroegere arbeid had kunnen verdienen, indien zij daarvoor niet arbeidsongeschikt zou zijn geworden, met het loon dat zij in de haar geduide functies kan verdienen, leidt tot de slotsom dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van circa 13,61%. Verweerder heeft de uitkering van eiseres dan ook terecht en op goede gronden per 27 maart 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
De rechtbank zal, gelet op al het vorenstaande, dan ook de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, lid 3 Awb geheel in stand laten.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:74 lid 1 Awb dient het UWV het door eiseres gestorte griffierecht van € 38,-- te vergoeden.
De gemachtigde van eiseres heeft verzocht om verweerder op grond van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten. Terzake daarvan heeft hij een berekening overgelegd.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het bepaalde in artikel 1 onder c en d van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), de reis-, verblijfs- en verletkosten van een partij of een belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten kunnen zijn. Uit de jurisprudentie van de CRvB (uitspraak van 14 november 2003, LJN: AN 9334) leidt de rechtbank af dat deze kosten indien gemaakt door een niet beroepsmatig rechtsbijstandverlenende gemachtigde ook voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, indien deze ter zitting verschijnt. Dit is echter slechts mogelijk als de gemachtigde in de plaats van eiseres verschijnt. In het onderhavige geval komen deze kosten derhalve niet voor vergoeding in aanmerking, nu eiseres zelf in persoon op de zitting van de rechtbank aanwezig was.
Van andere kosten die op grond van artikel 8:75 lid 1 Awb voor vergoeding in aanmerking komen is de rechtbank niet gebleken. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat de kosten voor het opstellen van het bezwaar- en beroepschrift en het voorbereiden van de zitting niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu in zoverre niet is gebleken van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1 aanhef en onder a van het Bpb.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
-bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 38,-- aan eiseres vergoedt.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en door mrs. E. de Witt en U. van Houten, rechters, en uitgesproken in het openbaar door P.G. Wijtsma op 8 juni 2007, in tegenwoordigheid van mr. J. Dijkstra als griffier.
w.g. J. Dijkstra
w.g. P.G. Wijtsma
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.