Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiser was sinds 26 oktober 1987 na het aangaan van huwelijkse voorwaarden, inhoudende uitsluiting van gemeenschap van goederen doch met een verrekenbeding ter zake van onverteerde inkomsten, gehuwd met mevrouw [naam] (ex-echtgenote).
2.2 Bij beschikking van 6 februari 2002 is door de rechtbank te 's-Gravenhage tussen eiser en zijn ex-echtgenote de echtscheiding uitgesproken.
2.3 Eiser en zijn ex-echtgenote hebben de onderling getroffen regeling van hun betrekkingen na de echtscheiding neergelegd in een echtscheidingsconvenant, waarvan een fotokopie aan de hiervoor onder punt 2.2 bedoelde beschikking is gehecht en de inhoud is beschouwd als in die onder punt 2.2 genoemde beschikking te zijn opgenomen. Dit echtscheidingsconvenant is tot stand gekomen na beraadslagingen tussen de onderscheidene advocaten van eiser en zijn ex-echtgenote en is op 18 juli 2001 door eiser ondertekend en op 25 juli 2001 door eisers ex-echtgenote.
2.4 In het echtscheidingsconvenant is onder meer in de hierna te noemen artikelen het volgende opgenomen:
Artikel 1.1
"Partijen komen overeen dat na de ontbinding van hun huwelijk de een tegenover de ander niet tot betaling van een alimentatie gehouden zal zijn."
Artikel 2.2
"De voormalig echtelijke woning gelegen aan de [adres] is gezamenlijk eigendom van partijen. De woning, gewaardeerd op ƒ 434 000,00, wordt aan de vrouw toegedeeld onder de verplichting om de op de woning rustende hypotheek bij de ABN AMRO Bank ten bedrage van ƒ 200 000,-- voor haar rekening te nemen en onder de verplichting ervoor zorg te dragen dat de man wordt ontslagen uit zijn verplichtingen uit hoofde van deze hypothecaire lening.
(…)
Voor zover de vrouw bij deze verdeling wordt overbedeeld vindt deze overbedeling plaats ter voldoening van de vordering van de vrouw op grond van het feit dat zij gedurende de huwelijksjaren meer aan de kosten van de huishouding heeft bijgedragen dan waartoe zij volgens art 3 van de huwelijksvoorwaarden verplicht was en welk bedrag over al die jaren niet meer precies is vast te stellen en uit hoofde van een dringende verplichting van moraal en fatsoen van de zijde van de man, inhoudende dat hij ervoor dient zorg te dragen dat de vrouw behoorlijk gehuisvest kan blijven."
Artikel 2.3
"De man neemt voor zijn rekening het flexibel hypotheekkrediet bij de ABN AMRO nummer [nummer] aangezien deze schuld uitsluitend hem regardeert onder de verplichting er voor zorg te dragen dat deze schuld uitsluitend op zijn naam wordt gesteld.
Tevens neemt de man voor zijn rekening het negatief saldo van de en/of rekening bij de ABN AMRO rekening nummer [nummer]."
Artikel 2.4
"Per de datum van ondertekening van dit convenant zijn de inboedelgoederen tussen partijen verdeeld. Ieder behoudt de inboedelgoederen die hij of zij op dat moment onder zich heeft."
Artikel 2.5
"Voor het overige behoudt ieder van partijen de vermogensbestanddelen die op zijn/haar naam zijn gesteld en de polissen waarvan hij/zij verzekeringsnemer van is."
Artikel 2.6
"Ingevolge artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden zijn partijen tijdens het huwelijk verplicht geweest om bij helfte te delen hetgeen van hun netto-inkomsten uit arbeid niet is besteed ter dekking van de kosten van de huishouding of op andere wijze gelijkelijk aan hen beiden ten goede is gekomen.
Ter beëindiging van de onderzekerheid c.q. geschillen omtrent het bedrag van de verrekening stellen partijen deze vast op een bedrag van ƒ 15.000,-- dat de man aan de vrouw verschuldigd is en door hem zal worden voldaan uiterlijk per de datum dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld."
Artikel 3.2
"Tussen partijen zal geen pensioenverevening conform de Wet VP plaatsvinden en evenmin pensioenverrekening op andere wijze."
Artikel 4.1
"De partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijkse voorwaarden met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben afgewikkeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niet meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.".
2.5 Aan de voormalig echtelijke woning gelegen aan de [adres] is in het kader van de Wet waardering onroerende zaken per 1 januari 1999 een waarde toegekend van ƒ 434.000,-- (€ 196.940,--) en per 1 januari 2003 een waarde van
€ 264.381,--.
2.6 In een op 9 december 2005 in opdracht van eiser opgemaakt taxatierapport van Eigen Haard te Oegstgeest is de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van de voormalig echtelijke woning per het eerste kwartaal van 2002 getaxeerd op een bedrag van
€ 280.000,--.
2.7 De uit de in artikel 2.3 van het echtscheidingsconvenant bedoelde flexibele hypotheekkrediet verkregen gelden ad € 21.317,09 hebben eiser en zijn ex-echtgenote uitgegeven aan het opknappen en verbeteren van hun voormalige echtelijke woning.
2.8 Het saldo van de in artikel 2.3 van het echtscheidingsconvenant bedoelde en/of rekening bedroeg € 6.093,-- negatief.
2.9 Eiser heeft op grond van artikel 2.5 van het echtscheidingsconvenant een schuld bij de ABN AMRO Bank, onder de rekeningnummers [nummer] en [nummer], tot een gezamenlijk bedrag van € 20.234,91 op zich moeten nemen.
2.10 De advocate van eisers ex-echtgenote heeft bij brief van 19 juni 2001 aan eisers advocate onder meer het volgende meegedeeld:
"Naar aanleiding van ons telefoongesprek d.d. 15 juni jl. heb ik het conceptechtscheidingsconvenant d.d. 3 mei 2001 nog gewijzigd teneinde zoveel mogelijk te voorkomen dat de fiscus de tussen partijen in artikel 2.2 getroffen regeling als een schenking danwel als afkoopalimentatie zou kunnen beschouwen.
Om die reden heb ik in artikel 2.2 als waarde van de woning opgenomen ƒ 434.000,-- zijnde de woz-waarde in 2001.
Het is onaannemelijk dat de woning een lagere waarde zou hebben.
Voorts heb ik in artikel 2.2 nog opgenomen dat een eventuele overbedeling ook plaatsvindt omdat de vrouw meer zou hebben bijgedragen in de kosten van de huishouding dan waartoe zij volgens artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden verplicht was doch dat dit bedrag - zoals meestal - achteraf niet meer precies is vast te stellen.
(…)
Als uw cliënt bereid is met de huidige tekst van het convenant akkoord te gaan en dit binnen tien dagen na heden ondertekent, dan is cliënte bereid de eventuele fiscale risico's van deze regeling voor haar rekening te nemen.".
2.11 Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2002 een bedrag van € 83.725,-- opgevoerd als persoonsgebonden aftrek ter zake van onderhoudsverplichtingen wegens een volgens hem aan zijn ex-echtgenote gedane afkoopsom van alimentatie. Bij het opleggen van de hiervoor onder punt 1.1 bedoelde aanslag heeft verweerder deze door eiser opgevoerde persoonsgebonden aftrek niet in aanmerking genomen.