ECLI:NL:RBLEE:2007:AZ7260

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880275-06 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie en overtredingen van de Opiumwet en Wet wapens en munitie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 18 januari 2007, stond de verdachte terecht voor meerdere overtredingen van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft gelet op het onderzoek dat op 4 januari 2007 heeft plaatsgevonden. De verdachte, die gedetineerd was in PI Noord, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.A. de Boer. De telastelegging omvatte onder andere het verkopen en afleveren van cocaïne en het bedreigen van een persoon met een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan de andere telastegelegde feiten. De rechtbank overwoog dat de verdachte een spil vormde in de samenwerking met anderen, maar dat de samenwerking niet voldeed aan de criteria voor een criminele organisatie. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van drie jaren op, waarbij ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf werd gelast. De rechtbank nam in haar overwegingen de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de eerdere veroordelingen van de verdachte mee. De rechtbank verklaarde het inbeslaggenomen geld, dat verkregen was door middel van de bewezen feiten, verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
Parketnummer 17/880275-06
Ter terechtzitting gevoegd parketnummer 17/850192-05.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 17/080047-04.
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 januari 2007 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Noord, locatie De Blokhuispoort te Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 4 januari 2007.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.A. de Boer, advocaat te Sneek.
Telastelegging
Aan dit vonnis zijn door de griffier gewaarmerkte fotokopieën van de dagvaardingen gehecht, waaruit de inhoud van de telasteleggingen geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telasteleggingen voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Partiële vrijspraak
Met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 17/880275-06 onder 2 telastegelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 140 Wetboek van Strafrecht moet, blijkens jurisprudentie en literatuur, komen vast te staan dat er sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiegraad, waarbinnen gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling gelden, waardoor op de individuele leden druk kan worden uitgeoefend zich aan de regels te houden.
De rechtbank komt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting tot het oordeel dat er weliswaar sprake was van een samenwerking tussen verdachte en medeverdachten met betrekking tot overtreding van de Opiumwet, waarbij verdachte als spil aangemerkt kan worden, maar van gemeenschappelijke regels en doelstellingen binnen dit samenwerkingsverband is de rechtbank niet gebleken. Ook van een druk die op de individuele personen kan worden uitgeoefend om zich aan deze regels te houden, welke druk voortvloeit uit een dergelijk samenwerkingsverband, is niet gebleken, temeer niet nu uit de stukken blijkt dat de vervulling van bepaalde rollen door de overige personen inwisselbaar was en mede berustte op toevallig ontstane situaties. Ook van enige vorm van hiërarchie is niet gebleken. Hieruit vloeit voort dat de samenwerking zoals die tussen verdachte en medeverdachten bestond naar het oordeel van de rechtbank niet als duurzaam en gestructureerd gekwalificeerd kan worden en er derhalve geen sprake is van een organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht. Verdachte moet dan ook van het onder 2 telastegelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 17/880275-06 onder 1 telastegelegde alsmede het in de zaak met parketnummer 17/850192-05 onder 1, 2 primair, 3 en 4 telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 17/880275-06
1.
hij in de periode van 24 augustus 2005 tot en met 20 september 2006 te Drachten, in de gemeente Smallingerland en/of te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden en/of te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen en/of elders in het arrondissement Leeuwarden, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Parketnummer 17/850192-05
1.
hij op 14 augustus 2005, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp in de richting van die [slachtoffer] gericht/gehouden;
2. primair
hij in de periode van 14 augustus 2005 tot en met 23 augustus 2005, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een schietwapen van categorie III onder 1, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een (vuist)vuurwapen, pistool, merk Smith & Wesson, (type 59, althans type 5906), zijnde een schietwapen van categorie III onder 1, voorhanden heeft gehad;
3.
hij in de periode van 1 april 2005 tot en met 23 augustus 2005, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine telkens een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op 23 augustus 2005, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2 gram, van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene levert op:
in de zaak met parketnummer 17/880275-06 de misdrijven:
1. De voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en in de zaak met parketnummer 17/850192-05 de misdrijven:
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
2. primair: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
3. De voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
4. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het in de zaak met parketnummer 17/880275-06 onder 1 en 2 telastegelegde alsmede het in de zaak met parketnummer 17/850192-05 onder 1, 2 primair, 3 en 4 telastegelegde tot gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. De officier van justitie vordert tevens toewijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich samen met anderen, waaronder twee van zijn zonen, schuldig gemaakt aan twee gevallen van overtreding van de Opiumwet. Voorts acht de rechtbank bewezen dat verdachte de Wet wapens en munitie heeft overtreden en iemand heeft bedreigd.
De rechtbank tilt in het bijzonder zwaar aan het overtreden van de Opiumwet, nu met name door het plegen van dergelijke delicten veel maatschappelijke overlast en onveiligheid wordt veroorzaakt. Het betreft hier, beide delicten tezamen genomen, een periode van bijna anderhalf jaar. Hoewel de rechtbank niet een criminele organisatie heeft kunnen vaststellen, is wel gebleken dat verdachte de spil vormde in de samenwerking met andere verdachten. Verdachte is al drie keer eerder voor overtreding van de Opiumwet veroordeeld en hij liep zelfs ten tijde van het plegen van de onderhavige delicten nog in een proeftijd. Hoewel verdachte ter terechtzitting meerdere malen heeft aangegeven dat het justitie er alleen maar om te doen zou zijn hem en zijn familie onderuit te halen, wordt het tijd dat verdachte zich goed realiseert dat hij, en alleen hij, keer op keer de beslissing heeft genomen om het pad van de harddrugscriminaliteit op te gaan. De gevolgen van zijn handelwijze waren zelfs zodanig dat hij door het beschikbaar stellen van cocaïne aan zijn jongste inwonende zoon deze bijna ten gronde richtte. Het moge dan zo zijn dat zijn zoon ook elders de verdovende middelen betrok dan wel betrokken zou kunnen hebben, maar verdachte hield in zijn woning een milieu in stand van harddrugsgebruikers, wat zijn zoon in ieder geval niet ten goede is gekomen. Weliswaar wordt in het reclasseringsrapport geadviseerd om verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen om hulp in een gedwongen kader mogelijk te maken, maar de rechtbank is van oordeel dat dit inmiddels een gepasseerd station is. Verdachte is onlangs nog tot een forse voorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld met geen ander doel dan hem ervan te doordringen dat hij nu eindelijk het roer moest omgooien. Nu verdachte korte tijd na zijn detentie alweer de hier berechte misdrijven begon te plegen, ziet de rechtbank geen heil meer in een voorwaardelijk deel van de op te leggen straf. Het staat verdachte natuurlijk geheel vrij om tijdens zijn detentie en daarna op vrijwillige basis hulp in te roepen.
De rechtbank zal verdachte een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen. De rechtbank neemt als uitgangspunt de door haar gehanteerde landelijke oriëntatiepunten op grond waarvan voor de beide opiumwetdelicten een gevangenisstraf op zijn plaats is voor de duur van respectievelijk 12 en 18 maanden. De rechtbank zal hierbij betrekken het feit dat verdachte binnen een periode van vijf jaar drie keer eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet en voorts de overige feiten die zij bewezen acht. Een en ander leidt tot een straf zoals hierna te bepalen.
Inbeslaggenomen goederen
De rechtbank acht het met betrekking tot de zaak met parketnummer 17/850192-05 inbeslaggenomen geld, te weten een bedrag van ? 3000,00, vatbaar voor verbeurdverklaring nu dit geld door middel van het onder 3 bewezenverklaarde feit is verkregen en het aan verdachte toebehoort.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 22 juni 2004, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Bij vordering d.d. 16 mei 2006 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor bewezenverklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. De rechtbank zal op grond daarvan de tenuitvoerlegging gelasten van de aan verdachte bij voornoemd vonnis van 22 juni 2004 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14g, 33, 33a, 47, 56, 57 en 285(oud) van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2(oud), 2, 10(oud) en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55(oud) van de Wet Wapens en Munitie.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 17/880275-06 onder 2 is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 17/880275-06 onder 1 telastegelegde alsmede het in de zaak met parketnummer 17/850192-05 onder 1, 2 primair, 3 en 4 telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen geld met betrekking tot de zaak onder parketnummer 17/850192-05, te weten een bedrag van ? 3000,00,
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
17/080047-04:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Leeuwarden d.d. 22 juni 2004, te weten: gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. P.G. Wijtsma en mr. M.R. de Vries, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Troost, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 januari 2007.