Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 14 november 2006
Parketnummer: 17/885013-06
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 31 oktober 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Gart, advocaat te Sneek.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.
De rechtbank acht het telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode omvattende het jaar 1991 en het jaar 1992 en het jaar 1993 en het jaar 1994 (tot 5 december 1994) te Grijpskerk, in de gemeente Zuidhorn, in elk geval in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader in voornoemde periode telkens opzettelijk ontuchtig
- de penis van die [slachtoffer] zogenoemd afgetrokken en gepijpt en
- een vibrator tegen de anus van die [slachtoffer] geduwd
en heeft verdachte zich door die [slachtoffer] zogenoemd laten neuken en vingeren.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Medeplegen van met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het telastegelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd voor de duur van 2 jaren;
- het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte samen met haar echtgenoot jarenlang seksueel misbruik heeft gemaakt van een minderjarige die de leeftijd van zestien jaar toen nog niet had bereikt.
Door seksueel misbruik te maken van jonge kinderen heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt op de rechtsbescherming van jeugdigen tegen seksuele handelingen van welke aard dan ook en heeft zij daarmee het vertrouwen dat deze minderjarige in haar mocht hebben hevig geschaad.
Verdachte heeft de bevrediging van eigen gevoelens vooropgesteld ten koste van deze minderjarige en heeft hem daarmee onbezorgde kinderjaren ontnomen. Het leven van dit slachtoffer zal getekend blijven door de ervaringen die hij heeft moeten ondergaan.
Seksueel misbruik van jonge kinderen kan leiden tot grote psychische schade waaronder verstoring van de seksuele ontwikkeling.
Het reclasseringrapport geeft aan dat verdachte verstandelijke beperkingen heeft en sterk afhankelijk is van haar omgeving. "In haar beleving was er niets mis mee dat de minderjarige in het seksspel tussen haar en haar man werd betrokken en heeft zich desgevraagd nooit gerealiseerd dat seksuele omgang met minderjarigen strafbaar is." De volle verantwoordelijkheid voor het gebeuren zou verdachte niet kunnen worden toegeschreven aldus de reclassering.
Ook de rechtbank heeft geconstateerd dat het verdachtes echtgenoot was die een leidende en sturende rol had ten opzichte van verdachte in de gepleegde feiten. Toch heeft ook verdachte zich tijdens het plegen van de feiten niet onbetuigd gelaten. Ondanks dat door de reclassering is gesteld dat verdachte niet de volle verantwoordelijkheid kan worden toegeschreven, blijkt naar het oordeel van de rechtbank nergens uit, dat de feiten verdachte niet of in mindere mate toegerekend kunnen worden.
De officier van justitie heeft, in navolging van het advies van de reclassering, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd. De rechtbank zal hem hierin deels volgen. Gezien de min of meer volgzame rol van verdachte zal de rechtbank geen gevangenisstraf opleggen, zoals de oriëntatiepunten aangeven, maar kan naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan worden met enkel een voorwaardelijke straf, daarom zal aan verdachte tevens een werkstraf worden opgelegd.
[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade ten bedrage van ? 4600,00 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet danwel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar tot een bedrag van ? 4600,00.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
De rechtbank is van voorts oordeel dat de vordering voor wat betreft de gestelde materiële schade, welk deel wordt betwist, niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zodat de benadeelde partij voor wat betreft de gestelde materiële schade niet ontvankelijk moet worden verklaard.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a(oud), 14b(oud), 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57 en 247(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart het telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
1. Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
2. Een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], toe tot na te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ? 4600,00 (zegge: vierduizendzeshonderd euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van ? 4600,00 (zegge: vierduizendzeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 92 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 4600,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. de Jong, voorzitter, mr. P.G. Wijtsma en mr. H. van der Werff, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Troost, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 november 2006.