Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 2 november 2006
Parketnummer: 17/880194-06
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in P.I. Noord - HvB De Blokhuispoort te Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 19 oktober 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.A. Pots, advocaat te Leeuwarden.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De vraag of het mogelijk is iemand, die als een wildeman rijdt en daarbij een ongeval veroorzaakt met dodelijk afloop, te veroordelen terzake van doodslag is actueel. In de samenleving bestaat kennelijk het gevoel dat er gevallen zijn waarin zo bewust zo roekeloos en gevaarlijk wordt gereden, dat de in de Wegenverkeerswet opgenomen strafbaarstelling, van het door zijn schuld veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel of de dood, tekort schiet. De Hoge Raad heeft echter uitgemaakt dat niet in alle gevallen waarin sprake is van roekeloos rijgedrag waardoor een dodelijk ongeval plaatsvindt, kan worden gesproken van opzettelijke levensberoving.
Voor de rechtbank staat vast dat verdachte, tezamen met [medeverdachte] (ieder in hun eigen auto), met een veel te hoge snelheid, die fors hoger was dan de op de Spanjaardslaan geldende toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, de kruising van de Spanjaardslaan met de Rengerslaan is opgereden. Voor de rechtbank staat ook vast dat, zoals uit het proces-verbaal van ongevalsanalyse blijkt, het ongeval voorkomen had kunnen worden, wanneer [verdachte] zich aan de daar geldende snelheidsregels had gehouden.
De rechtbank stelt echter vast dat deze omstandigheden niet leiden tot de juridische constatering dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De eerste vraag waarvoor rechtbank zich gesteld ziet, is de vraag of verdachte door zijn handelen een (naar algemene ervaringsregels) aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk letsel in het leven heeft geroepen.
De rechtbank is van oordeel dat deze aanmerkelijke kans inderdaad aan de orde was, nu verdachte, zoals hiervoor al overwogen, met een veel te hoge snelheid kort achter [medeverdachte] is gaan rijden en met onverminderde snelheid de kruising van de Spanjaardslaan met de Rengerslaan is opgereden. Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan roekeloos rijgedrag.
Echter, uit de enkele omstandigheid dat de wetenschap van deze aanmerkelijke kans bij verdachte aanwezig was, dan wel bij hem moest worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij ook de kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die ervan uitgaat dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met grove onachtzaamheid heeft gehandeld, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
De tweede vraag waarvoor de rechtbank zich derhalve gesteld ziet, is dus de vraag of verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Verdachte heeft ter zitting meermalen verklaard dat hij zich tijdens de dollemansrit niet heeft gerealiseerd dat de kans op een ongeval met dodelijke afloop zich voor zou kunnen doen. Met andere woorden, verdachte ging er van uit, dat het wel goed zou gaan en dat het risico zich niet zou verwezenlijken (bewuste schuld). In het dossier bevinden zich ook geen verklaringen van getuigen waaruit de rechtbank kan afleiden wat er ten tijde van deze rit in verdachte is omgegaan.
In deze gevallen, een geval waarbij verdachte dus aangeeft dat hij ten tijde van de gedraging de aanmerkelijk kans niet bewust heeft aanvaard en er geen getuigen zijn die iets kunnen verklaren omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat de beantwoording van de vraag, of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is geweest van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet, ook kan afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Nu echter uit het dossier eveneens niet blijkt van een omstandigheid waaruit de rechtbank kan afleiden dat verdachte tijdens de rit de aanmerkelijke kans op het ongeval bewust heeft aanvaard, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de opzet van verdachte in voorwaardelijke vorm op het gevolg, de dood van het slachtoffer, gericht is geweest.
Verdachte zal derhalve van het primair telastegelegde worden vrijgesproken.
Door de raadsman van verdachte is ter zitting aangevoerd dat er in het onderhavige geval geen sprake is van medeplegen van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, nu beide verdachten voorafgaande aan de rit, geen uitdrukkelijke afspraken hadden gemaakt over het rijgedrag.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van mening dat ook zonder afspraken vooraf, door omstandigheden een samenwerking kan ontstaan. De rechtbank is van mening dat dit hier aan de orde is, nu uit de stukken en uit de verklaring van verdachte ter zitting blijkt dat verdachte zich, met betrekking tot zijn rijgedrag, heeft laten beïnvloeden door het rijgedrag van [medeverdachte]. Immers een stilzwijgende afspraak, blijkende uit het op elkaar afstemmen van de gedragingen, levert een bewuste en nauwe samenwerking tussen beide verdachten op.
De rechtbank acht het subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 28 juni 2006 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Spanjaardslaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat verdachte zeer roekeloos, samen met [medeverdachte] met de door hen bestuurde auto's op de Spanjaardslaan zijn gaan rijden en door met te hoge snelheid, die hoger was dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur achter elkaar aan te gaan rijden en door een andere op die weg rijdende auto met een te hoge snelheid in te halen en met een snelheid gelegen tussen de 73 en de 76 kilometer per uur, de kruising of splitsing van de Spanjaardslaan en de eveneens voor het openbaar verkeer openstaande weg de Rengerslaan, met onverminderde snelheid is genaderd en is opgereden, waardoor verdachte zijn motorrijtuig niet tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waarna verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig is aangereden tegen de bestuurster van een fiets, die op dat moment de rijbaan van die Spanjaardslaan aan het oversteken was, waardoor de bestuurster van die fiets [slachtoffer] geheten, zodanig zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dat die daaraan is overleden.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op het misdrijf:
subsidiair: Medeplegen van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het primair telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 jaar;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft samen met de medeverdachte (ieder in een eigen auto) zeer roekeloos gereden, waardoor een ongeval is ontstaan waarbij aan een bestuurster van een fiets, mevrouw [slachtoffer], zodanig zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dat die daaraan is overleden.
Verdachte en zijn medeverdachte, [medeverdachte], zijn samen met een veel te hoge snelheid, te weten een snelheid die, volgens het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse lag tussen de 73 en 77 kilometer per uur, terwijl ter plaatse slechts een snelheid van maximaal 50 kilometer per uur was toegestaan, door een woonwijk gereden. Verdachten hebben in deze woonwijk, waar gezien het tijdstip van het gebeuren nog veel mensen op straat waren, met deze snelheid zelfs nog een auto ingehaald, die naar hun beleving te langzaam reed. Na deze inhaalmanoeuvre heeft het fatale ongeval plaatsgevonden. Op het moment dat mevrouw [slachtoffer] wilde oversteken werd zij, zoals blijkt uit het eerder genoemde proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, verrast door de snelheid van de naderende auto's, zodat zij geen mogelijkheid meer had te reageren. Waar [medeverdachte] mevrouw [slachtoffer] nog net kon ontwijken, zag verdachte mevrouw [slachtoffer] te laat en heeft hij haar geschept met zijn auto.
Blijkens het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse had het ongeluk voorkomen kunnen worden, wanneer verdachte zich aan de toegestane maximale snelheid had gehouden.
Uit meerdere getuigenverklaringen blijkt dat verdachte zeer dicht achter [medeverdachte] heeft gereden, waardoor zijn zicht op de weg - naar algemene ervaringsregels - ernstig moet zijn beperkt.
Verdachte heeft door zijn weggedrag er blijk van gegeven geen enkel verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van zijn (meer kwetsbare) medeweggebruikers te hebben. Verdachte heeft onherstelbaar leed aan de nabestaanden van mevrouw [slachtoffer] berokkend
Nu verdachte feitelijk de persoon is geweest die mevrouw [slachtoffer] heeft aangereden, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een zwaardere straf dient te worden opgelegd, dan aan medeverdachte [medeverdachte].
Voor delicten als het onderhavige worden landelijk oriëntatiepunten gehanteerd. Op grond van deze oriëntatiepunten dienen bij de bepaling van de op te leggen straf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaar het uitgangspunt te zijn.
Als strafverhogende omstandigheid neemt de rechtbank mee dat verdachte, mede gezien zijn nog jeugdige leeftijd, veel documentatie heeft op het gebied van de Wegenverkeerswet.
Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden, zich wederom schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. Kennelijk heeft verdachte niets geleerd van deze veroordelingen. Van strafverminderende omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is derhalve van mening, dat gezien de gedraging van verdachte en de daarmee samenhangende ernst van het delict niet kan worden volstaan met de hiervoor genoemde oriëntatiepunten.
De officier van justitie heeft zijn eis gebaseerd op het primair telastegelegde. Nu de rechtbank echter, zoals eerder overwogen, verdachte van het primair telastegelegde vrij zal spreken, kan zij de officier van justitie niet volgen in zijn eis.
Alles tegen elkaar afwegende is de rechtbank van oordeel dat naast de voor artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 maximaal op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid, te weten een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaar, slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te noemen duur passend is.
De rechtbank acht de inbeslaggenomen personenauto, Volkswagen Golf CL. Tdi 66, kleur blauw, kenteken [kenteken] vatbaar voor verbeurdverklaring nu het een voorwerp betreft met betrekking tot welke het feit is begaan en deze toebehoort aan verdachte.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 176 (oud) en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 5 jaar.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen personenauto, Volkswagen Golf CL. Tdi 66, kleur blauw, kenteken [kenteken].
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. P.G. Wijtsma en mr. H. van der Werff, rechters, bijgestaan door H. Pool, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 november 2006.
Mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.