ECLI:NL:RBLEE:2006:AX8955

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/840128-05 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting van een verstandelijk gehandicapte man door middel van een valse hoedanigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 20 juni 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die een relatie met het slachtoffer deed voorkomen, misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid van het slachtoffer, die verstandelijk gehandicapt is. De verdachte heeft het slachtoffer ertoe gebracht om geld en zijn pinpas met pincode aan haar af te geven, onder het voorwendsel dat zij samen leuke dingen zouden doen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de subsidiaire telastelegging van oplichting, omdat zij zich had voorgedaan als de vriendin van het slachtoffer en op slinkse wijze gebruik had gemaakt van zijn geestelijke toestand.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 4.241,85 aan het slachtoffer te betalen. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen telefoon verbeurd verklaard, omdat deze was verkregen door middel van het bewezen verklaarde strafbare feit. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor een deel toegewezen, maar het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit niet van zo eenvoudige aard was dat het zich leende voor behandeling in het strafgeding.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de problematiek van de verdachte, die zelf een moeilijke levenssituatie heeft gekend en verslaafd is aan drugs. De rechtbank heeft de verdachte de kans gegeven om onder toezicht van de reclassering te werken aan haar herstel.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORT VONNIS
Uitspraak: 20 juni 2006
Parketnummer: 17/840128-05
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 6 juni 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
PARTIËLE VRIJSPRAAK
Ten aanzien van het onder 1. telastegelegde overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van de orthopedagoog [naam] in de afsluitende alinea van zijn briefrapport d.d. 25 juli 2005, dat het slachtoffer niet in staat is een weloverwogen standpunt te bepalen omtrent het verrichten van seksuele handelingen en dat hij evenmin in staat is weerstand te bieden aan iemand die deze handelingen van hem verlangt, onvoldoende wordt ondersteund door de overige inhoud van het briefrapport, nu daarin geen enkele verwijzing naar seksuele handelingen voorkomt. De rechtbank zal deze conclusie derhalve niet overnemen. Nu er geen andere bewijsmiddelen zijn waaruit blijkt dat het slachtoffer aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed dat hij niet of onvolkomen in staat was op seksueel gebied zijn wil te bepalen of kenbaar te maken of weerstand te bieden als boven bedoeld, acht de rechtbank dit niet bewezen.
Nu de rechtbank evenmin bewezen acht dat het slachtoffer in een staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. telastegelegde.
Ten aanzien van het onder 2. primair telastegelegde overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft niet de overtuiging bekomen dat verdachte zonder medeweten en zonder toestemming van het slachtoffer één of meer pinpassen met bijbehorende pincode(s) en geldbedragen heeft weggenomen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte van het onder 2. primair telastegelegde moet worden vrijgesproken, nu zij dit niet bewezen acht.
Ten aanzien van het onder 3. telastegelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier blijkt dat verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer te bewegen een lening af te sluiten bij de Postbank en dat het haar bedoeling was het geld dat door die lening zou worden verkregen ten eigen bate aan te wenden, terwijl zij tegen het slachtoffer had gezegd dat zij dat geld zouden gebruiken om leuke dingen te doen. Wanneer deze lening tot stand was gekomen, was het slachtoffer degene geweest die het geleende geldbedrag had ontvangen, aangezien de lening zou worden gesloten tussen hem en de Postbank. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hierdoor niet wederrechtelijk zou zijn bevoordeeld.
Het feit dat verdachte de bedoeling had (een deel van) het door het slachtoffer te ontvangen geldbedrag vervolgens ten eigen bate aan te wenden en de mogelijkheid dat verdachte zichzelf aldus na het verstrekken van de lening op wederrechtelijke wijze zou bevoordelen, maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte wederrechtelijk bevoordeeld zou zijn door het aangaan van de lening op zich.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het onder 3. telastegelegde moet worden vrijgesproken, nu zij niet bewezen acht dat verdachte het slachtoffer heeft bewogen tot het aangaan van een schuld met het oogmerk zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
NADERE BEWIJSOVERWEGING
Ten aanzien van het onder 2. subsidiair telastegelegde, voor zover dit ziet op de oplichting van [slachtoffer], overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval evident geen sprake is van het aannemen van een valse naam of één of meer listige kunstgrepen. Derhalve zal hierna alleen worden ingegaan op de vraag of in casu sprake is van het aannemen van een valse hoedanigheid.
De wet eist aangaande het aannemen van een valse hoedanigheid niet meer dan dat het slachtoffer daardoor in concreto is bedrogen. Bij het beantwoorden van de vraag of daar in een concreet geval sprake van is, dient te worden gekeken naar de omstandigheden van het geval, waaronder de persoonlijkheid van het slachtoffer (Hoge Raad, 4 april 2006, LJN AU5719).
Uit de verklaringen die verdachte op 26 oktober 2004 en 13 januari 2005 ten overstaan van de politie heeft afgelegd, blijkt ten aanzien van de omstandigheden van het geval het volgende.
Verdachte merkte reeds bij haar eerste ontmoeting met het slachtoffer dat hij verstandelijk gehandicapt was en op alles "ja" zei. Het slachtoffer zei op enig moment tegen verdachte dat zij zijn vriendinnetje was en dat hij met haar wilde trouwen. Verdachte dacht meteen dat het slachtoffer een "makkelijke prooi" voor haar was, omdat zij geld nodig had voor haar verslaving. Verdachte wilde geen serieuze relatie met het slachtoffer aangaan, maar heeft doen voorkomen dat zij dit wel wilde, teneinde daar financieel beter van te worden. Verdachte was zich ervan bewust dat het slachtoffer haar geld en goederen gaf, omdat hij dacht dat zij met hem zou trouwen. Na de eerste ontmoeting kwam verdachte regelmatig bij het slachtoffer langs. Naar het oordeel van verdachte had zij het slachtoffer in haar macht; hij deed alles wat ze zei en wanneer ze hem geld vroeg, kreeg ze dat altijd van hem. Op een gegeven moment kreeg verdachte met toestemming van het slachtoffer de beschikking over zijn pinpas en pincode en heeft zij daarmee meerdere malen geld opgenomen en betalingen verricht bij verschillende winkels. Meestal was het slachtoffer daarbij aanwezig.
De rechtbank houdt verdachte aan deze verklaringen, welke zij door het zetten van haar handtekening heeft bevestigd en waarvan niet aannemelijk is geworden dat deze onder onaanvaardbare druk zijn afgelegd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte zich heeft voorgedaan als de vriendin van het slachtoffer, door bewust diens idee in stand te laten dat zij zijn vriendin was en dat zij (mogelijk) met hem zou gaan trouwen. De rechtbank is van oordeel dat het slachtoffer door deze handelwijze van verdachte werd bewogen tot het afgeven aan verdachte van geld en één of meer pinpassen met bijbehorende pincodes.
De rechtbank is van oordeel dat dergelijk handelen onder normale omstandigheden niet het aannemen van een valse hoedanigheid oplevert. De wetgever heeft blijkens de Memorie van Toelichting bij titel XXV van boek II van het Wetboek van Strafrecht immers onnozelheid en lichtgelovigheid niet willen beschermen.
In het onderhavige geval is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake van onnozelheid of lichtgelovigheid. Het slachtoffer werd niet misleid doordat hij onvoldoende voorzichtigheid in acht nam of zijn denkvermogen onvoldoende heeft aangesproken. Verdachte wist dat het slachtoffer verstandelijk gehandicapt is en daardoor onvoldoende in staat was de situatie op juiste wijze te beoordelen en zijn wil te bepalen en zij heeft bewust op slinkse en bedrieglijke wijze gebruik gemaakt van deze wetenschap.
Derhalve dient verdachtes handelwijze in dit bijzondere geval, gelet op de persoonlijkheid van het slachtoffer, naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als het aannemen van een valse hoedanigheid.
Ten aanzien van het onder 2. subsidiair telastegelegde, voor zover dit ziet op de oplichting van de Postbank, de ING Bank en de in de telastelegging genoemde winkels, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van de oplichting van de Postbank, de ING Bank en de in de telastelegging genoemde winkels, reeds omdat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte één of meer aan het slachtoffer toebehorende pinpassen met bijbehorende pincodes door diefstal of verduistering heeft verkregen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de pinpas(sen) gebruikte met toestemming van de rechthebbende.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht het onder 2. subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 april 2004 tot en met 30 september 2004 in het arrondissement Leeuwarden meermalen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van geld en pinpas(sen) met pincode(s), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid, zich voorgedaan als de vriendin van die [slachtoffer] (een schijnrelatie) en daarbij misbruik gemaakt van verdachtes geestelijke overwicht op die [slachtoffer] en misbruik gemaakt van verdachtes wetenschap omtrent de geestelijke gesteldheid (de verstandelijke handicap) van die [slachtoffer], waardoor hij onvoldoende in staat is zijn wil te bepalen, waardoor [slachtoffer] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op het misdrijf:
2. subsidiair
Oplichting, meermalen gepleegd.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1., 2. primair en 3. telastegelegde tot een werkstraf voor de duur van 180 uren en een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringstoezicht, hetgeen mede kan inhouden dat verdachte zich laat opnemen in het Intramuraal Motivatie Centrum (IMC) te Eelde;
- het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte gedurende een vijftal maanden een man meermalen heeft opgelicht. Zij heeft deze man, die verstandelijk gehandicapt is, laten geloven dat zij een relatie met hem had; door misbruik te maken van de handicap van haar slachtoffer heeft zij hem zover gekregen dat hij haar vele malen zijn pinpas met pincode afstond. Vervolgens heeft zij met die pinpas geld gepind en goederen aangeschaft, dit alles om er zelf beter van te worden, onder meer om haar drugsverslaving te kunnen bekostigen. Verdachte wist heel goed dat haar slachtoffer zeer kwetsbaar was en de rechtbank neemt het haar dan ook zeer kwalijk dat zij hem doelbewust heeft gebruikt om zichzelf te bevoordelen.
Uit het voorlichtingsrapport van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) komt verdachte naar voren als iemand die een zeer moeilijk bestaan heeft gekend. Zelf beschrijft zij haar leven als een "horrorfilm". Op een gegeven moment is zij in de prostitutie terechtgekomen en is zij aan drugs verslaafd geraakt. In het verleden heeft verdachte, toen haar hulp werd aangeboden om een ander leven te gaan leiden, het telkens al snel laten afweten. Volgens het rapport heeft verdachte aangegeven dat zij graag zou willen stoppen met het gebruik van drugs, maar is de kans dat zij dat op eigen initiatief kan realiseren, klein. Alleen als zij haar verslavingscyclus kan doorbreken, zal recidive kunnen worden voorkomen. Volgens VNN zou verdachte moeten worden veroordeeld tot een deels voorwaardelijke straf met toezicht van de reclassering en onder oplegging van de bijzondere voorwaarde dat zij zich moet laten opnemen in het IMC.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van VNN, behoudens voor zover het gaat om de voorwaarde van opname in het IMC. Immers, het is de rechtbank thans niet bekend of verdachte daadwerkelijk - en zo ja, wanneer- in aanmerking kan komen voor opname in het IMC.
Specifieke strafverzwarende of strafverminderende omstandigheden acht de rechtbank niet aanwezig.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde delict enerzijds en op de problematiek van verdachte anderzijds zal de rechtbank haar veroordelen tot een werkstraf, die, gelet op de vrijspraak voor een aanzienlijk deel van de telastegelegde feiten, aanmerkelijk lager zal zijn dan door de officier van justitie geëist. Voorts zal de rechtbank verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, om te voorkomen dat zij opnieuw delicten pleegt, en daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden, dat zij zich onder toezicht van de reclassering stelt. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat er in het kader van dit toezicht, afgezien van eventuele opname in het IMC, ook voldoende andere concrete mogelijkheden voor hulpverlening aan verdachte zijn.
INBESLAGGENOMEN GOEDEREN
De rechtbank acht de inbeslaggenomen telefoon vatbaar voor verbeurdverklaring, nu deze telefoon door middel van het onder 2. subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is verkregen en deze toebehoort aan verdachte.
BENADEELDE PARTIJ
[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat een deel van de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan haar als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend.
Het voornoemde deel van de gestelde schade betreft een totaalbedrag van ? 4.241,85, dat bestaat uit de volgende deelbedragen:
1. een bedrag van ? 300,00 dat verdachte blijkens haar eigen verklaring tijdens hun eerste ontmoeting van het slachtoffer heeft ontvangen;
2. een bedrag van in het totaal ? 1.100,00 dat verdachte blijkens haar eigen verklaring op vier andere momenten in contanten van het slachtoffer heeft ontvangen;
3. een bedrag van ? 1.000,00 dat op 15 mei 2004 te 12:55 uur is opgenomen uit de giromaat (GM) van/bij de vestiging van V&D te Leeuwarden;
4. een bedrag van in het totaal ? 1.161,85 dat verdachte blijkens haar eigen verklaring en de bankafschriften van het slachtoffer op 15 mei 2004 tussen 13:14 uur en 14:40 uur in de vorm van goederen (te weten kleding, schoenen, een horloge, een telefoon en een fiets) van het slachtoffer heeft gekregen;
5. een bedrag van ? 680,00 betreffende vier geldopnames gedaan op 22 en 23 mei 2005 te in Oosterwolde.
De rechtbank acht dit deel van de vordering, dat niet danwel onvoldoende door verdachte en haar raadsman is weersproken gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het overige deel van de vordering, dat wordt betwist, niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafgeding, zodat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a(oud), 14b(oud), 14c, 14d, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 57 en 326(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1., 2. primair en 3. is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2. subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 100 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde:
- zich bij het ingaan van de proeftijd meldt bij Verslavingszorg Noord Nederland;
- ervoor zorgt dat zij gedurende de proeftijd bereikbaar is voor deze reclasseringsinstelling;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen haar te geven door of namens genoemde reclasseringsinstelling.
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen telefoon.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ? 4.241,85 (zegge: tweeënveertighonderd en eenenveertig euro en vijfentachtig eurocent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van ? 4.241,85 (zegge: tweeënveertighonderd en eenenveertig euro en vijfentachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 84 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 4.241,85 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in het overige deel van de vordering niet- ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. P.G. Wijtsma en mr. J.B.J. van der Leij, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juni 2006. Mr. van der Leij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.