ECLI:NL:RBLEE:2006:AV6315

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
17/781266-05 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Drugssmokkel en psychische overmacht in de context van de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 21 maart 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drugssmokkel. De verdachte, geboren op een onbekende datum en woonachtig in Leeuwarden, werd ervan beschuldigd in de periode van 1 september 2005 tot en met 15 oktober 2005, samen met anderen, opzettelijk ongeveer 118 gram cocaïne, 3980 gram amfetamine en 1827 XTC-pillen vanuit Nederland naar Zweden te hebben gesmokkeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deze stoffen in een auto had verstopt en zich vervolgens naar Zweeds grondgebied had begeven.

De verdachte voerde aan dat hij onder psychische druk stond door bedreigingen van een oude vriend, die hem had gevraagd om te helpen bij het drugstransport. De rechtbank oordeelde echter dat er geen overtuigend bewijs was voor de stelling dat de verdachte onder zodanige psychische dwang stond dat hij niet anders kon handelen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte mogelijk verminderd toerekeningsvatbaar was, dit niet betekende dat hij niet in staat was om weerstand te bieden aan de druk van buitenaf.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor de proeftijd. De rechtbank heeft ook de impact van het trauma van de verdachte, opgelopen tijdens zijn tijd als militair, in overweging genomen, wat leidde tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie. De uitspraak benadrukt de noodzaak om zowel de individuele omstandigheden van de verdachte als de ernst van de gepleegde feiten in overweging te nemen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORT VONNIS
Uitspraak: 21 maart 2006
Parketnummer: 17/781266-05
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. Noord, HvB De Blokhuispoort, Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 7 maart 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Poiesz, advocaat te Sneek.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht het telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 september 2005 tot en met 15 oktober 2005, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 118 gram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 3980 gram van een materiaal bevattende amfetamine en 1827 zogenaamde XTC pillen, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en amfetamine en MDMA elk een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
immers heeft verdachte opzettelijk tezamen en in vereniging met anderen, die hoeveelheid van ongeveer 118 gram van een materiaal bevattende cocaïne en die hoeveelheid van ongeveer 3980 gram van een materiaal bevattende amfetamine en die hoeveelheid van 1827 zogenaamde XTC pillen, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in een auto verstopt/verborgen en zich vervolgens met die auto op Zweeds grondgebied begeven.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op het misdrijf:
Het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De raadsman heeft namens verdachte ter terechtzitting een beroep op psychische overmacht gedaan ter rechtvaardiging van verdachtes handelen, daartoe aanvoerende -kort weergegeven- dat verdachte door de bedreiging van de zijde van [betrokkene] onder druk is gezet en daaraan, mede gelet op zijn kwetsbare psychische gesteldheid, geen weerstand kon bieden. Ter onderbouwing van dit beroep heeft de raadsman verwezen naar het arrest van de HR van 10 januari 2006, waarin onder meer is overwogen dat de bewijslast tot het aannemelijk maken van een dergelijk verweer niet uitsluitend bij verdachte berust.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval niet aannemelijk geworden dat sprake was van een dusdanige psychische dwang waartegen verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden en verdachte derhalve zodanig werd beïnvloed dat hij niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht in de eerste plaats van belang dat uit de psychologische en psychiatrische rapportage weliswaar blijkt dat verdachte mogelijk enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dit impliceert naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van een kwetsbare psychische gesteldheid, in die zin dat verdachte minder goed in staat zou zijn om weerstand te bieden aan druk van buitenaf.
Blijkens verdachtes verklaringen heeft zijn oude vriend [betrokkene], voor wie verdachte in het verleden drugs in Friesland heeft weggebracht, in 2005 telefonisch contact met hem opgenomen, nadat hij jarenlang niets meer van [betrokkene] had vernomen. Verdachte heeft verder verklaard dat [betrokkene] hem had verteld dat hij onder elektronisch toezicht stond en een chauffeur zocht voor een drugstransport naar Zweden. Volgens verdachte zou [betrokkene] hebben gedreigd zijn familie- en gezinsleden iets aan te doen indien verdachte zijn medewerking zou weigeren. Verdachte heeft deze bedreigingen verder niet geconcretiseerd en evenmin aannemelijk gemaakt dat hij zich hieraan niet had kunnen onttrekken. Ter zitting heeft verdachte desgevraagd immers verklaard dat hij wel heeft overwogen naar een hulpverlener, bij wie hij onder behandeling stond, te stappen, maar dat hij dit heeft nagelaten. Ten slotte overweegt de rechtbank dat het door de raadsman aangehaalde arrest niet tot een ander oordeel leidt, nu daarin enkel is bevestigd dat de rechter gehouden is de feitelijke grondslag van een beroep op overmacht te onderzoeken, en de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op verdachte gelegd mag worden.
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ook overigens niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, het voorlichtingsrapport, adviesrapport en de psychologische en psychiatrische rapportage;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren;
- het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet met dien verstande dat hij samen met zijn mededaders cocaïne, amfetamine en XTC Zweden heeft binnen gesmokkeld. Het betreft hier een ernstig feit. Het is een feit van algemene bekendheid dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en allerlei vormen van criminaliteit in de hand werken of in stand houden. Wat bovendien een ernstig aspect van dit misdrijf is, is het feit dat verdachte wet- en regelgeving van een buitenlandse mogendheid heeft geschonden waarmee inbreuk is gemaakt op de aldaar levende en te respecteren opvattingen omtrent drugsgebruik en de in het leven geroepen preventieve maatregelen. Verdachte exporteerde niet alleen de drugs naar Zweden maar ook de daarbij behorende criminaliteit, waarmee hij niet slechts de Zweedse wetgeving heeft overtreden maar zich ook onbehoorlijk heeft gedragen ten opzichte van de Zweedse samenleving. Daarmee worden bij niet adequaat optreden van Nederlandse zijde ook de internationale verhoudingen onder druk gezet. In dat licht bezien is de eis van de officier van justitie volstrekt begrijpelijk.
Desalniettemin ziet de rechtbank aanleiding om fors af te wijken van die eis om navolgende redenen. Hoewel de rechtbank de sterke indruk heeft dat verdachte niet het achterste van zijn tong laat zien, komt hij over als een getraumatiseerd man die de nodige geestelijke klappen heeft opgelopen in zijn tijd als militair in voormalig Joegoslavië, hetgeen in de rapportage van de psycholoog bevestigd wordt. En ook al heeft de rechtbank de sterke indruk dat verdachte zijn trauma mede min of meer gebruikt als rechtvaardiging voor zijn criminele handelwijze, toch drukt dit trauma in behoorlijke mate op de persoon van verdachte. Daarnaast speelt een rol het feit dat de grote winst van deze criminele handel naar een van de mededaders ging en het bedrag dat verdachte als beloning voor zijn bemiddeling opstreek - ongeveer ? 250,00 - daarmee vergeleken in het niet valt. De rechtbank zal dit in de strafmaat tot uiting brengen.
De rechtbank zal, gelet op de rapporten van de psycholoog en de reclassering, bepalen dat een gedeelte van de op te leggen vrijheidsstraf voorwaardelijk zal zijn en daarbij bijzondere voorwaarden formuleren, een en ander zoals hierna te bepalen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 14d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
RECHTDOENDE:
Verklaart het telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde:
- zich bij het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland te Leeuwarden;
- ervoor zorgt dat hij gedurende de proeftijd bereikbaar is voor deze reclasseringsinstelling;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens genoemde reclasseringsinstelling.
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. P.G. Wijtsma en mr. J. van Bruggen, rechters, bijgestaan door mr. C.T. Brontsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 maart 2006.