ECLI:NL:RBLEE:2006:AV6315
Rechtbank Leeuwarden
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Drugssmokkel en psychische overmacht in de context van de Opiumwet
In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 21 maart 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drugssmokkel. De verdachte, geboren op een onbekende datum en woonachtig in Leeuwarden, werd ervan beschuldigd in de periode van 1 september 2005 tot en met 15 oktober 2005, samen met anderen, opzettelijk ongeveer 118 gram cocaïne, 3980 gram amfetamine en 1827 XTC-pillen vanuit Nederland naar Zweden te hebben gesmokkeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deze stoffen in een auto had verstopt en zich vervolgens naar Zweeds grondgebied had begeven.
De verdachte voerde aan dat hij onder psychische druk stond door bedreigingen van een oude vriend, die hem had gevraagd om te helpen bij het drugstransport. De rechtbank oordeelde echter dat er geen overtuigend bewijs was voor de stelling dat de verdachte onder zodanige psychische dwang stond dat hij niet anders kon handelen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte mogelijk verminderd toerekeningsvatbaar was, dit niet betekende dat hij niet in staat was om weerstand te bieden aan de druk van buitenaf.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor de proeftijd. De rechtbank heeft ook de impact van het trauma van de verdachte, opgelopen tijdens zijn tijd als militair, in overweging genomen, wat leidde tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie. De uitspraak benadrukt de noodzaak om zowel de individuele omstandigheden van de verdachte als de ernst van de gepleegde feiten in overweging te nemen bij het bepalen van de straf.