Rechtbank Leeuwarden
Sector Kanton
Locatie Opsterland
BESCHIKKING ex artikel 7: 685 BW
179216 /VZ VERZ 05-207
Uitspraak: 1 november 2005
de stichting STICHTING STELLINGWARVER SCHRIEVERSRONTE,
hierna te noemen: de Stichting,
gevestigd en kantoorhoudende te Oldeberkoop,
verzoekster,
vertegenwoordigd door haar bestuursvoorzitter, mr. S. ter Heide,
[werknemer],
hierna te noemen: [werknemer],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. R.G. Riemersma.
1. ten aanzien van het procesverloop
1.1. De Stichting heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 12 september 2005, verzocht de tussen haar en [werknemer] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van gewichtige redenen in de zin van artikel 7: 685 BW.
1.2. Het verweerschrift van [werknemer] is binnengekomen op 11 oktober 2005.
1.3. De behandeling ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2005. Partijen hebben ter zitting hun standpunt nader toegelicht. De gemachtigden van partijen hebben daarbij gebruik gemaakt van een pleitnotitie. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier. De beschikking is bepaald op heden.
Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.1. [werknemer] is sedert 1 januari 1999, in het kader van de regeling ID-banen, in dienstbetrekking werkzaam bij de Stichting tegen een -ingevolge de schriftelijke arbeidsovereenkomst overeengekomen- salaris van € 1.391,20 bruto per maand vermeerderd met 8% vakantietoeslag.
2.2. De Stichting heeft [werknemer], nadat het niet langer mogelijk was om [werknemer] op basis van de ID-regeling in dienst te houden, per 1 november 2004 een vast dienstverband aangeboden.
2.3. [werknemer] kampt geruime tijd met ernstige financiële problemen. Vanwege deze financiële problemen heeft [werknemer] zich wel ziek gemeld. De Stichting heeft, voornamelijk in de persoon van haar voorzitter, [a] (hierna te noemen: [a]), [werknemer] geholpen om zijn financiële situatie op orde te krijgen.
2.4. Nadat De Stichting de schuldenlast van [werknemer] in oktober/november 2004 had teruggebracht tot 30% bleek dat [werknemer] nog een aanzienlijke bedrag aan Wehkamp verschuldigd was. Tevens bleek in december 2004 dat [werknemer] een dermate grote huurachterstand had dat ontruiming dreigde. [a] heeft de ontruiming kunnen voorkomen door onder andere in privé aan [werknemer] een bedrag van € 1.020,- te lenen.
2.5. [werknemer] heeft zich op 10 januari 2005 ziek gemeld. Hij is tot op heden niet meer voor de Stichting werkzaam geweest.
2.6. Door partijen is een mediator ingeschakeld. Deze heeft een medation-overeenkomst opgesteld welke door [werknemer] niet is ondertekend. Bij brief van 19 augustus 2005 heeft de mediator aan de Stichting geadviseerd om het mediationtraject te beëindigen.
3. Het standpunt van De Stichting
3.1. De Stichting heeft gesteld dat de basis aan een vruchtbare samenwerking is komen te ontvallen, nu er sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Volgens de Stichting levert dit een verandering in de omstandigheden op, die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt.
3.2. De Stichting heeft aangevoerd dat de verstoorde arbeidsverhouding aan [werknemer] is te wijten. Zij voert aan dat er, ondanks beloften van [werknemer] om schoon schip te maken en ondanks de moeite die de Stichting heeft gedaan om zijn persoonlijke financiële situatie op orde te krijgen, steeds weer nieuwe schulden opduiken. De Stichting voert aan dat hierdoor haar vertrouwen in [werknemer] ernstig is geschaad. Bovendien wordt het functioneren van [werknemer] negatief beïnvloed door zijn financiële problemen. Ook het functioneren van de directeur van de Stichting, [a], heeft te lijden onder de huidige situatie, temeer daar [werknemer] [a] steeds onder morele druk zet hem te helpen en hem nu zelfs bedreigd. [a] is hierdoor zo aangedaan, dat een samenwerking niet meer mogelijk is. De Stichting merkt op dat de situatie thans zo is dat zij moet kiezen tussen [a], de spil van de Stichting, en [werknemer].
3.3. De Stichting verzoekt, in verband met verleende subsidie, de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2006 te ontbinden.
4. Het standpunt van [werknemer]
4.1. [werknemer] stelt zich op het standpunt dat het verzoek, gelet op de verzochte ontbindingsdatum, niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voorts zou het verzoek niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat de gronden van het verzoek niet uit het verzoekschrift blijken.
4.2. Voor zover het verzoek ontvankelijk wordt verklaard, voert [werknemer] aan dat de gebeurtenissen voor de ingangsdatum van zijn vaste dienstverband op 1 november 2004, niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan het huidige verzoek.
4.3. [werknemer] erkent dat de Stichting hem bij het oplossen van zijn financiële problemen heel goed heeft geholpen. Hij is de Stichting hier ook dankbaar voor. Het betreft hier echter privé-problemen die niets met het werk te maken hebben. Hij merkt hierbij op dat zijn schulden thans geheel of nagenoeg volledig zijn afgelost.
4.4. [werknemer] ontkent dat hij [a] bedreigd zou hebben. Hij voert verder aan dat er niets op zijn functioneren aan te merken is -hetgeen ook blijkt uit zijn vaste aanstelling per 1 november 2004- en dat er tussen hem en zijn collega's geen problemen bestaan.
4.5. Naar de mening van [werknemer] dient het verzoek dan ook te worden afgewezen met veroordeling van de Stichting in de kosten van het geding. Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [werknemer] om aan hem een vergoeding toe te kennen gebaseerd op de neutrale kantonrechtersformule.
5. ten aanzien van de motivering
5.1. Allereerst dient de kantonrechter een beoordeling te geven omtrent de ontvankelijkheid van het verzoek.
5.2. Artikel 7:685 BW bepaalt in lid 1 dat ieder der partijen te allen tijde bevoegd is zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige reden te ontbinden. De voorwaarde die gesteld wordt aan de ontvankelijkheid is of het verzoek verband houdt met een arbeidsovereenkomst. Dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen de Stichting en [werknemer] staat vast. Het feit dat de Stichting ontbinding verzoekt per 1 november 2006 brengt dan ook niet met zich mee dat het verzoek niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Ook de stelling dat het verzoek niet een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust bevat, kan derhalve niet tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek leiden.
De Stichting zal dan ook in haar verzoek worden ontvangen.
5.3. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
5.4. De kantonrechter passeert het verweer van [werknemer], dat het verzoek niet een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust bevat. Hoewel de kantonrechter met [werknemer] van oordeel is dat het verzoekschrift uiterst summier is en voornamelijk naar de bijgevoegde producties verwijst, kan niet gezegd worden dat aldus voor [werknemer] de mogelijkheid om verweer te voeren onredelijk is bemoeilijkt. Zowel ter zitting als uit het ingediende verweerschrift blijkt immers duidelijk dat [werknemer] op de hoogte is van wat hem door de Stichting wordt verweten.
5.5. Het verzoek wordt niettemin afgewezen.
De kantonrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.6. Allereerst wordt het verzoek afgewezen omdat de Stichting de ontbinding –om subsidietechnische redenen- heeft verzocht op een termijn van meer dan een jaar.
Geoordeeld wordt dat een beëindiging van de dienstbetrekking op een zodanige ruime termijn zich niet verdraagt met artikel 7:685 lid 2 BW waarin is bepaald dat als gewichtige reden wordt beschouwd veranderingen in de omstandigheden -waaronder een verstoorde verhouding -, welke van dien aard zijn, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. (Voor een beëindiging van het dienstverband op langere termijn leent zich immers de reguliere toestemmingsprocedure bij CWI.)
Weliswaar is namens de Stichting ter zitting aangegeven dat op zichzelf genomen “geen bezwaar” bestaat tegen een ontbinding tegen een eerdere datum, “zo de kantonrechter zulks zou overwegen”, doch de mate van urgentie van een spoedige beëindiging blijkt niet uit die “referte” en overtuigt dan ook niet. Het voorgaande klemt te meer daar [werknemer] al in mei 2005 volledig arbeidsgeschikt is verklaard (zij het dat hij zich aansluitend weer ziek heeft gemeld, waarvan de status thans onduidelijk is) en mitsdien in beginsel weer tot het werk moet kunnen worden toegelaten.
5.7. Ook inhoudelijk overtuigt hetgeen de Stichting heeft aangevoerd niet.
Zelfs ter zitting is namens De Stichting aangevoerd dat [werknemer] in de uitoefening van zijn functie steeds naar behoren (“redelijk tot goed”) heeft gefunctioneerd. Voor zover ter zitting het ziekteverzuim van [werknemer] in relatie tot zijn financiële problemen is aangevoerd, is deze stelling, gelet op de betwisting door [werknemer], op geen enkele wijze gepreciseerd en mitsdien volstrekt onvoldoende onderbouwd.
In feite baseert de Stichting de gestelde verstoorde arbeidsrelatie op de stelling dat [werknemer] het vertrouwen van de Stichting -en met name haar directeur- heeft beschaamd door privé steeds terug te vallen in slecht financieel beheer, dan wel daarover onvoldoende opening van zaken te geven, terwijl de Stichting zich alle mogelijke moeite getroost om hem schuldenvrij te krijgen.
Daarbij heeft de Stichting aangevoerd dat het sterk ontwikkelde sociaal gevoel van haar directeur leidt tot een te grote betrokkenheid van laatstgenoemde bij de privé-problemen van [werknemer] hetgeen belemmerend is voor het functioneren van beiden en derhalve nadelig voor de organisatie.
5.8. Hoe prijzenswaardig de Stichting zich daarmee ook heeft opgesteld, niets verplicht(te) haar om [werknemer] –als geldschieter- te helpen bij zijn schuldsanering. Een doorverwijzing naar de daartoe geëigende instanties hoeft, naar het oordeel van de kantonrechter, niet perse minder sociaal te zijn en schept de in een arbeidsrelatie noodzakelijke distantie, die de Stichting nu lijkt op te breken.
Nu –zoals hiervoor gesteld- op het zakelijk cq vakinhoudelijk functioneren van [werknemer] geen kritiek bestaat en voorts onweersproken is gebleven dat [werknemer] zijn schulden aan de Stichting (nagenoeg) geheel heeft afgelost, acht de kantonrechter geen gewichtige reden aanwezig op grond waarvan de arbeidsverhouding billijkheidshalve op korte termijn behoort te eindigen. De kantonrechter betrekt daarbij dat niet is gebleken, althans onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [werknemer] op enigerlei wijze financiële hulp zou afdwingen of daartoe dreigementen zou hebben geuit.
5.9. De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten tussen partijen te compenseren.
compenseert de proceskosten zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven te Beetsterzwaag en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2005 door mr. E.J. Oostdijk, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.