ECLI:NL:RBLEE:2002:AE3782

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/279 VEROR
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Huursubsidiewet en rechtsongelijkheid bij pensioenregelingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 28 mei 2002, gaat het om een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland over een besluit inzake een bijzondere bijdrage in de huurlasten op grond van de Huursubsidiewet (HSW). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een bijzondere bijdrage in de huurlasten voor het tijdvak van 1 oktober 2000 tot 1 januari 2001. De gemeente had haar een bijdrage van ƒ 75,= per maand toegekend, maar dit besluit werd door eiseres bestreden. Eiseres stelde dat de regelgeving door de gemeente op een manier werd toegepast die leidde tot rechtsongelijkheid tussen werknemers met een verplichte pensioenregeling en werknemers zonder een dergelijke regeling.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente de regelgeving correct had toegepast. De rechtbank benadrukte dat het belastbaar inkomen over het peiljaar als uitgangspunt moest dienen voor de berekening van de bijdrage, en dat de kosten van een koopsompolis als privé-uitgaven moesten worden beschouwd. De rechtbank vond geen aanknopingspunten in de regelgeving om in dit geval een uitzondering te maken voor de kosten van de koopsompolis. Eiseres' argument dat er rechtsongelijkheid bestond tussen de twee groepen werknemers werd door de rechtbank verworpen, omdat werknemers zonder verplichte regeling vrij zijn in hun pensioenbeslissingen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en zag zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open, met een termijn van zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 01/279 VEROR
Inzake het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland, verweerder,
gemachtigde: B. de Wolf, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 20 februari 2001 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van een besluit op bezwaar met betrekking tot een bijzondere bijdrage in de huurlasten op grond van de Huursubsidiewet (HSW).
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
De zaak is aan de orde gesteld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 25 april 2002. Partijen zijn niet verschenen.
Motivering
Op 29 oktober 2000 heeft eiseres een vervolgaanvraag ingediend om een bijzondere bijdrage in de huurlasten over het tijdvak 1 oktober 2000 tot 1 januari 2001 op grond van art. 26b van de HSW. Bij brief van 13 december 2000 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar een bijdrage zal worden toegekend van ƒ 75,= per maand. Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft hierbij overwogen dat het opbouwen van gelden voor de oudedagsvoorziening voor ieder een eigen verantwoordelijkheid is. In het kader van de toepasselijke regeling kan geen rekening worden gehouden met betaling van koopsompolissen, lijfrente of levensverzekeringen. Derhalve wordt de vastgestelde bijdrage van ƒ 75,= gehandhaafd.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat er door de manier waarop verweerder de regelgeving toepast, rechtsongelijkheid ontstaat tussen werknemers die via een verplichte pensioenregeling hun pensioen opbouwen en werknemers die zelf in een pensioenregeling moeten voorzien. Beide categorieën werknemers ondervinden negatieve gevolgen ten aanzien van de hoogte van hun netto-inkomen, maar slechts bij de eerste categorie wordt hier bij de toepassing van de onderhavige regeling rekening mee gehouden.
In dit geding moet de rechtbank beoordelen of verweerder bij het nemen van het bestreden besluit heeft gehandeld in strijd met enig wettelijk voorschrift, enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Art. 26a lid 1 sub a van de HSW bepaalt dat onder actueel inkomen dient te worden verstaan het gezamenlijk inkomen van de huurder en de medebewoners, dat wordt berekend door het netto inkomen over de eerste kalendermaand van het desbetreffende bijdragetijdvak te herrekenen naar een belastbaar inkomen over het peiljaar.
Art. 3 lid 1 van het Besluit vangnetregeling huursubsidie van 20 mei 1998, Stb. 1998, 321 (het Besluit) bepaalt dat het actueel inkomen, bedoeld in art. 26 a lid 1 sub a, wordt vastgesteld aan de hand van door de huurder en medebewoners over te leggen stukken die naar het oordeel van burgemeester en wethouders voor een deugdelijke onderbouwing van dat inkomen noodzakelijk zijn. Blijkens de toelichting op art. 3 van het Besluit moet voor de vaststelling van het netto inkomen worden aangesloten bij de relevante belastingwetgeving.
Gelet op bovengenoemde regelgeving moet voor de berekening van de bijdrage het belastbaar inkomen over het peiljaar in aanmerking worden genomen, waarbij het netto inkomen als bovenbedoeld het uitgangspunt is; de kosten van de koopsompolis vormen vervolgens een privé-uitgave die eiseres zelf van dat netto inkomen moet doen. In de toepasselijke regelgeving heeft de rechtbank geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het bij wijze van uitzondering wél rekening houden met de kosten van de koopsompolis.
Van rechtsongelijkheid tussen werknemers met een verplichte pensioenregeling en werknemers zonder een dergelijke regeling kan niet worden gesproken. Een verplichte pensioenregeling heeft immers tot gevolg dat een werknemer er per saldo in zijn netto inkomen op achteruit gaat, zonder dat hij hier enige invloed op heeft. Werknemers zonder zo'n verplichte regeling zijn vrij in het bepalen van het bedrag dat zij uit willen geven voor hun pensioenregeling.
De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat verweerder de desbetreffende regelgeving juist heeft toegepast. Het beroep van eiseres zal ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door hem in het open-baar uitgesproken op
28 mei 2002, in tegenwoordigheid van mr. E. Nolles als griffier.
w.g. E. Nolles w.g. P.G. Wijtsma
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een af-schrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 28 mei 2002