RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. J. Nijenhuis, advocaat te Heerenveen,
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), verweerder,
gemachtigde: mr. A.I. Damsma, werkzaam bij het districtskantoor te Leeuwarden van Uwv Gak.
Bij brief van 3 mei 2000 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van een besluit op bezwaar met betrekking tot de toepassing van de Ziektewet (ZW).
Tegen dit besluit is namens eiser beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, gehouden op 28 februari 2002. De rechtbank heeft partijen opgeroepen. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door L. Koopmans, werkzaam bij eisers werkgever. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Met ingang van 1 januari 2002 is het Uwv getreden in de rechten en plichten van het Lisv (art. 9, 11 en 17 Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, Stb. 2001, 625). Waar in deze uitspraak gesproken wordt van 'verweerder' moet tot die datum dan ook worden gelezen 'het Lisv'.
Eiser, geboren op 29 januari 1954, is in 1992, aanvankelijk op basis van arbeidstherapie, als timmerman gaan werken bij Rienks Betimmeringen te Nieuwebrug. Hij had toen een arbeidsongeschiktheidsuitkering, die met ingang van 1 november 1993 is ingetrokken. Per 1 november 1995 heeft Kouwenhoven-Nijensteen BV te Heerenveen (hierna: eisers werkgever) Rienks Betimmeringen overgenomen.
Bij besluit van 25 januari 2000 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hem geen ziekengeld wordt uitgekeerd over de periode van 20 september 1999 tot 17 december 1999. Hiertoe is overwogen dat eisers werkgever te laat, namelijk pas op 17 december 1999, bij verweerder melding heeft gemaakt van eisers op 20 september 1999 ingetreden arbeidsongeschiktheid. Daarmee heeft eisers werkgever niet voldaan aan de verplichting voortvloeiend uit art. 38a ZW. Eiser heeft daarom geen recht op ziekengeld over de periode van 20 september 1999 tot 17 december 1999. Het tegen dit besluit gerichte bezwaarschrift is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
Verweerder stelt zich -voor zover hier van belang en samengevat- op het standpunt dat het beroep op onbekendheid met de regelgeving eiser en zijn werkgever niet kan baten. In april 1999 heeft verweerder zijn beleid gewijzigd en wordt bij een ziekmelding ambtshalve nagegaan of er op grond van art. 29b ZW recht op ziekengeld bestaat.
Namens eiser is -onder meer en samengevat- aangevoerd dat de bestreden beslissing onjuist, onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd tot stand is gekomen. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de werkgever hem wel tijdig heeft ziek gemeld, namelijk bij de Arbo Groep Gak.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het onderstaande wordt uitgegaan van de wettelijke bepalingen zoals deze luidden ten tijde in geding.
In art. 29b lid 1 ZW is bepaald dat de werknemer die onmiddellijk voorafgaand aan zijn dienstbetrekking arbeidsgehandicapte is in de zin van de Wet op de (re)integratie arbeidsge-handicapten vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld heeft over perioden van ongeschiktheid wegens ziekte die aangevangen zijn in de vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking.
In art. 38a lid 1 ZW is voorts (voor zover hier van belang) bepaald dat de verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht is dit zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de tweede dag van die ongeschiktheid, te melden aan zijn werkgever.
In lid 2 van dit artikel is voorts bepaald dat de werkgever, na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde melding, aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen zo spoedig mogelijk, doch in
elk geval niet later dan op de vierde dag van die ongeschiktheid tot werken, de eerste werkdag meldt waarop die verzekerde wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.
In art. 38a lid 3 ZW is ten slotte bepaald dat, indien de werkgever jegens wie de verzekerde recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de melding, bedoeld in het tweede lid, later doet dan in dat lid is voorgeschreven, het ziekengeld niet wordt uitbetaald tot de datum van die melding.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser een werknemer in de zin van art. 29b ZW is. Wel in geschil is de vraag of verweerder terecht en op goede gronden niet vanaf 20 september 1999, maar eerst vanaf 17 december 1999 ziekengeld aan eiser heeft toegekend, omdat zijn werkgever niet heeft voldaan aan zijn in art. 38a lid 2 ZW neergelegde verplichting.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank realiseert zich dat art. 29b ZW ingewikkelde regelgeving bevat, die sedert 1992 enige malen is gewijzigd en waarbij ook regels van overgangsrecht spelen. Evenwel moet worden vastgehouden aan het uitgangspunt dat een betrokkene zich niet kan beroepen op onbekendheid met de wet. Ook eiser kan zich niet beroepen op het feit dat hij de wettelijke bepalingen, die op hem van toepassing waren in verband met zijn arbeidsongeschiktheidsverleden, niet kende. Gelet op de jurisprudentie levert deze onbekendheid in eisers geval geen reden op om een bijzondere omstandigheid aan te nemen, op grond waarvan verweerder niet meer gehouden zou zijn om toepassing te geven aan de dwingendrechtelijke bepaling van art. 38a lid 2 ZW. Dat eiser niet bekend was met deze regels en daarom zijn werkgever niet heeft ingelicht dat hij een werknemer is als bedoeld in art. 29b ZW, zodat deze eiser naar aanleiding van zijn ziekte ingaande 20 september 1999 niet overeenkomstig het bepaalde in art. 38a ZW lid 2 tijdig bij verweerder heeft ziekgemeld, is een omstandigheid die verweerder niet kan worden tegengeworpen. Voorts komt het feit dat, toen eisers werkgever per 1 november 1995 Rienks Betimmeringen overnam, eisers personeels-dossier, waaruit zijn arbeidsongeschiktheidsverleden had kunnen blijken, is vernietigd, voor risico van eisers werkgever.
Het betoog van eiser dat, nu de Arbo Groep Gak en het (voormalige) Gak Nederland op hetzelfde adres zijn gevestigd en dus, hoewel aparte eenheden, toch dezelfde instelling zijn, faalt. De Arbo Groep Gak is de arbodienst waarmee eisers werkgever een contract heeft op grond van zijn verplichtingen in het kader van zijn loondoorbetalingsplicht bij ziekte op de voet van art. 7:629 van het Burgerlijk Wetboek. Gak Nederland is de uitvoeringsinstelling die voor verweerder de ZW ten aanzien van zijn verzekerden uitvoert. Met deze respectievelijke instellingen heeft de werkgever, zoals hem duidelijk moet zijn, een geheel andere relatie. De vestiging van beide instellingen op hetzelfde adres is in dit kader niet relevant. Daarom kan de ziekmelding van eiser, die op 21 september 1999 bij de Arbo Groep Gak is ontvangen, niet worden aangemerkt als een tijdige ziekmelding bij verweerder als bedoeld in art. 38a lid 2 ZW.
Terecht en op goede gronden heeft verweerder dan ook aangenomen dat eisers werkgever niet heeft voldaan aan de verplichting van art. 38a lid 2 ZW en heeft verweerder evenzeer terecht en op goede gronden toepassing gegeven aan art. 38a lid 3 ZW, door eiser het ziekengeld te weigeren over de periode van 20 september 1999 tot 17 december 1999.
Het beroep van eiser zal ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en mrs. C.H. de Groot en F.R. Vermeer, rechters, en door genoemde voorzitter in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2002, in tegenwoordigheid van Y. Tigchelaar als griffier.
Y. Tigchelaar P.G. Wijtsma
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 26 maart 2002