ECLI:NL:RBLEE:2002:AE0611

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
22 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/635 AW
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen besluit A inzake aanwijzing door leidinggevende

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 22 maart 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de Korpsbeheerder van de politie Friesland. De eiser, die in deze procedure werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen de niet-tijdige beslissing op zijn bezwaarschrift tegen een aanwijzing van zijn leidinggevende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 15 november 2000 een aanwijzing had ontvangen, waartegen hij op 13 december 2000 bezwaar had gemaakt. De Korpsbeheerder heeft vervolgens op 19 juli 2001 alsnog op het bezwaarschrift beslist, waarbij het bezwaar gegrond werd verklaard. Dit besluit werd door de Korpsbeheerder in de procedure ingebracht.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 maart 2002, waarbij de eiser in persoon aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat volgens artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. Tevens is in artikel 6:20 lid 4 Awb bepaald dat het beroep tegen de weigering om tijdig op het bezwaarschrift te beslissen, geacht wordt mede gericht te zijn tegen de beslissing die na het instellen van het beroep alsnog is genomen.

De rechtbank concludeert dat de Korpsbeheerder met het besluit B, waarbij het bezwaar van de eiser gegrond werd verklaard, aan het bezwaar van de eiser tegemoet is gekomen. Hierdoor is er geen plaats voor een inhoudelijke beoordeling van het ingetrokken besluit van 15 november 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van besluit A, omdat de Korpsbeheerder inmiddels op het bezwaarschrift heeft beslist. De rechtbank verklaart het beroep tegen besluit A niet-ontvankelijk en bepaalt dat de Korpsbeheerder het door de eiser gestorte griffierecht van € 102,10 dient terug te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 01/635 AW
Inzake het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Korpsbeheerder politie Friesland, zetelend te Leeuwarden, verweerder,
gemachtigde: mr. A.C.C. Balke, werkzaam bij CAPRA te Zwolle.
Procesverloop
Bij brief van 15 november 2000 heeft eisers leidinggevende hem mededeling gedaan van een besluit, waarbij hij eiser een aanwijzing heeft gegeven. Tegen dit besluit heeft eiser op 13 december 2000 een bezwaarschrift ingediend.
Op 12 juli 2001 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de weigering van verweerder om tijdig op het bezwaarschrift te beslissen (besluit A). Bij besluit van 19 juli 2001 heeft verweerder alsnog op het bezwaarschrift van eiser beslist (verder te noemen besluit B) en het bezwaarschrift gegrond verklaard. Dit besluit is door verweerder bij brief van 20 augustus 2001 in het geding gebracht.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 19 maart 2002. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Motivering
In art. 6:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is -voor zover hier van belang- bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit gelijk wordt gesteld met een besluit. Uit art. 6:20 lid 4 Awb vloeit verder voort dat het beroep tegen de weigering om tijdig op het bezwaarschrift te beslissen geacht wordt mede gericht te zijn tegen de beslissing op het bezwaarschrift, die na het instellen van het beroep alsnog is genomen. Dit is slechts anders indien met de beslissing op het bezwaarschrift geheel tegemoet gekomen is aan het bezwaar of beroep van eiser.
Verweerder heeft zoals hiervoor reeds vermeld bij besluit B het bezwaarschrift van eiser gegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder met die beslissing aan eisers bezwaar tegemoet gekomen. Zij overweegt daartoe als volgt. Het besluit van 15 november 2000 houdt niet meer en niet minder in dan dat eiser van zijn leidinggevende een aanwijzing krijgt, inhoudende dat stukken waarin eiser een mening geeft over het functioneren van de organisatie en/of personen, niet door hem (eiser) worden verstuurd voordat zijn leidinggevende deze heeft geaccordeerd. Deze aanwijzing acht de rechtbank een Awb-besluit, omdat het rechtsgevolgen heeft voor eiser. Voor het overige bevat dit besluit mededelingen en stellingnames van eisers leidinggevende, die niet als besluiten in de zin van de Awb kunnen worden beschouwd, omdat zij voor eiser geen rechtsgevolg hebben in de zin van die wet.
Hoewel voorts besluit B ongelukkig is geformuleerd en geen rechtsmiddelenvoorlichting bevat, kan dit besluit niet anders worden opgevat dan uitsluitend strekkende tot intrekking van de bij besluit van 15 november 2000 gegeven aanwijzing. Immers, ook voor besluit B geldt dat het voor het overige slechts mededelingen en stellingnames van verweerder bevat, die niet zijn op te vatten als besluiten in de zin van de Awb. Niet kan worden gezegd dat zij rechtsgevolgen voor eiser hebben. Ten slotte wijst de rechtbank erop dat namens verweerder in het verweerschrift en ter zitting uitdrukkelijk is aangegeven dat de aanwijzing zoals die bij besluit van 15 november 2000 gegeven is, niet meer van kracht is.
Bij besluit B is daarom naar het oordeel van de rechtbank tegemoet gekomen aan eisers bezwaar tegen de aanwijzing van zijn leidinggevende. Het beroep tegen besluit A kan daarom niet onder toepassing van art. 6:20 lid 4 Awb mede gericht worden geacht tegen besluit B. Dat betekent voorts, dat er in deze procedure geen plaats is voor een inhoudelijke beoordeling van het inmiddels ingetrokken besluit van 15 november 2000, zoals eiser die van de rechtbank verlangt. De rechtbank kan al helemaal geen oordeel geven over het arbeidsconflict tussen eiser en verweerder, nu in de onderhavige beroepsprocedure geen uit dat conflict voortvloeiend (rechtspositioneel) besluit aan haar ter beoordeling voorligt.
Ten slotte is de rechtbank, daargelaten of in het onderhavige geval sprake is van een situatie als bedoeld in art. 6:2 Awb, van oordeel dat nu verweerder alsnog op het bezwaarschrift heeft beslist, eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van besluit A (de fictieve weigering van verweerder om te beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 15 november 2000). Dit is slechts anders indien aannemelijk zou zijn geworden dat eiser als gevolg van het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift schade heeft geleden. Van een dergelijke situatie is de rechtbank echter niet gebleken. Het beroep tegen besluit A zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:74 Awb dient verweerder het door eiser gestorte griffierecht ad €euro 102,10 te vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart het beroep tegen besluit A niet-ontvankelijk;
* bepaalt dat verweerder het door eiser gestorte griffierecht ad €euro 102,10 aan hem terugbetaalt.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op
22 maart 2002, in tegenwoordigheid van P.R.M. Poiesz als griffier.
P.R.M. Poiesz P.G. Wijtsma
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 22 maart 2002