ECLI:NL:RBLEE:2002:AD9649

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
44449 HAZA 01-0059
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod gebruik pand voor dagopvang drugsverslaafden

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit de Vereniging tot Voorkoming van Drugsverslaafdenopvang in de Leeuwarder Wijken Oranje wijk, Klanderijbuurt en Tulpenburg, en verschillende besloten vennootschappen, dat de rechtbank de gemeente Leeuwarden zou verbieden het pand aan de Zuidergrachtswal 15/16 te Leeuwarden te gebruiken voor de dagopvang van drugs- en alcoholverslaafde dak- en thuislozen. De eisers stelden dat de aanwijzing van het pand door de gemeente onrechtmatig was, omdat deze niet de nodige inspraak had verleend aan belanghebbenden en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat onvoldoende waren onderzocht. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet verplicht was om inspraak te verlenen, aangezien het een discretionaire bevoegdheid betrof. De rechtbank concludeerde dat de gemeente bij de aanwijzing van het pand de nodige zorgvuldigheid in acht had genomen en dat de vordering van eisers niet voor toewijzing in aanmerking kwam. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van de gemeente.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector handelsrecht
Uitspraak: 27 februari 2002
Zaak-/Rolnummer: 44449 / HA ZA 01-0059
VONNIS
van de meervoudige handelskamer in de zaak van:
1. de vereniging
VERENIGING TOT VOORKOMING VAN DRUGSVERSLAAFDENOPVANG IN DE LEEUWARDER WIJKEN ORANJEWIJK, KLANDERIJBUURT EN TULPENBURG,
2. [eiser sub 2],
3. [eiser sub 3],
4. [eiser sub 4]
5. [eiser sub 5],
6. de besloten vennootschap
AFI B.V.,
7. [eiser sub 7],
allen wonende c.q. gevestigd te Leeuwarden,
8. de besloten vennootschap
VADEMO VASTGOED B.V.,
gevestigd te Hoogeveen
eisers,
procureur: mr. W. Sleijfer,
tegen
de publieke rechtspersoon
DE GEMEENTE LEEUWARDEN,
zetelend te Leeuwarden,
gedaagde,
procureur: mr. J.V. van Ophem.
PROCESGANG
De zaak is bij dagvaarding van 5 januari 2001 aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen. In de procedure zijn de volgende processtukken gewisseld:
* conclusie van eis van de zijde van eisers (in het vervolg: eisers);
* conclusie van antwoord van de zijde van gedaagde (verder: de gemeente);
* conclusie van repliek van de zijde van eisers;
* conclusie van dupliek van de zijde van de gemeente.
Partijen hebben de zaak op 22 november 2001 aan de hand van pleitnotities doen bepleiten door hun procureurs.
Partijen hebben producties overgelegd. Ten slotte is door partijen vonnis gevraagd. De rechtbank wijst vonnis op het griffiedossier, waarvan de inhoud als hier herhaald moet gelden.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. De vordering
De vordering van eisers strekt er toe dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair: de gemeente verbiedt het pand Zuidergrachtswal 15/16 te Leeuwarden te gebruiken, c.q. te doen gebruiken ten behoeve van de dagopvang voor drugs- en/of alcoholverslaafde dak- en thuislozen;
subsidiair: de gemeente veroordeelt aan hen te vergoeden alle kosten en schaden, welke voor hen voortvloeien uit het besluit van burgemeester en wethouders van Leeuwarden d.d. 30 mei 2000 tot aanwijzing van het hiervoor genoemde pand ten behoeve van de dagopvang van drugs- en/of alcoholverslaafde dak- en thuislozen, alsmede uit de effectuering van dat besluit, en één en ander op te maken bij staat te vereffenen volgens de wet;
primair en subsidiair: de gemeente veroordeelt in de kosten van de procedure.
De gemeente heeft tegen de vordering verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering en tot veroordeling van eisers in de kosten van het geding.
2. Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en niet of onvoldoende betwist, alsmede op grond van de niet-betwiste inhoud van de overgelegde producties onder meer het volgende vast:
2.1 Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (B&W) heeft in zijn vergadering van 30 mei 2000 besloten -voor zover hier van belang- om de panden aan de Zuidergrachtswal 15-16 en Tuinen 32 te Leeuwarden aan te wijzen voor de dagopvang van dak- en thuislozen. Eerstgenoemd pand is aangewezen ten behoeve van de drugsverslaafde dak- en thuislozen en het pand aan de Tuinen is bedoeld voor de overige dak- en thuislozen. De dagopvang is bedoeld als ruimte waar dak- en thuislozen elkaar kunnen ontmoeten. Er zullen summiere mogelijkheden voor recreatie zijn en er bestaat de mogelijkheid van lichte vormen van dagbesteding. Ook zal er kunnen worden gedoucht, wordt er kleding verstrekt en kunnen er kleren gewassen en gedroogd worden. Verder zal de dagopvang benut worden voor dienstverlening aan de bezoekende dak- en thuislozen en voor spreekuren voor politie en hulpverleningsinstellingen.
2.2 Het onder 2.1 bedoelde besluit is een uitvloeisel van een besluit van de gemeenteraad van Leeuwarden van begin 2000 om overlast, die het gevolg is van het ontbreken van voldoende opvanggelegenheid voor dak- en thuislozen, aan te pakken. In vervolg op deze beslissing heeft de raad in zijn vergadering van april 2000 ingestemd met een voorstel van B&W, dat de titel "Procedurevoorstel ten behoeve van de realisering van twee dagopvangvoorzieningen voor overlast veroorzakende verslaafde dak- en thuislozen" draagt. In dit kader is besloten om een gemeentelijke taskforce onder leiding van twee wethouders in te stellen, die aan de hand van de volgende criteria moest beoordelen welke panden voor de opvang van dak- en thuislozen in aanmerking kwamen:
1. bestemming van een pand
a. heeft een maatschappelijke bestemming ++
b. heeft niet een maatschappelijke bestemming -
c. de huidige bestemming aan te passen +
2. beschikbaarheid van het pand (tijdelijk/toekomstig)
a. is nu beschikbaar ++
b. is tijdelijk beschikbaar +
c. is in toekomst beschikbaar +/-
d. is niet beschikbaar en valt dus af
3. openheid in de ruimte/veiligheid
a. gunstige omgeving +
b. ongunstige omgeving -
4. aanlooproutes
a. geeft geen overlast +
b. geeft weinig overlast +/-
c. geeft veel overlast -
5. hinder omwonenden
a. veel mensen hebben hinder --
b. weinig mensen hebben hinder -
c. geen mensen hebben hinder +
6. ligging ten opzichte van elkaar
a. is dichtbij elkaar -
b. is uit elkaar liggend +
7. ligging ten opzichte van binnenstad
a. in binnenstad +
b. in nabijheid binnenstad +/-
c. niet in nabijheid binnenstad -
8. kosten huisvesting
a. veel kosten -
b. weinig kosten +
9. kosten verbouwing
a. veel kosten -
b. weinig kosten +
2.3 Het locatieonderzoek heeft uit drie fasen bestaan.
2.3.1 In de eerste fase is een onderzoek ingesteld naar alle mogelijke locaties voor de opvang van (drugsverslaafde) dak- en thuislozen. Hierbij is gelet op twee randvoorwaarden: de panden moesten binnen de grenzen van de rondweg liggen en ze moesten beschikken over minimaal 100 tot 150 m² open ruimte en zo mogelijk over een aantal secundaire ruimten voor sanitair, keuken, kantoor en dergelijke. De taskforce -die op dat moment bestond uit vertegen-woordigers van de gemeente en woningbouwcorporaties- heeft in deze fase 21 panden geselecteerd. Na een eerste beoordeling zijn twaalf panden afgevallen.
2.3.2 In de tweede fase is de taskforce uitgebreid met vertegenwoordigers van de politie en hulpverleningsinstellingen (De Terp, Leger des Heils en de Kuno van Dijkstichting). In deze fase zijn de negen resterende panden opnieuw beoordeeld en zijn er twee panden alsnog afgevallen.
2.3.3 In het kader van de derde fase zijn de zeven overgebleven panden nader onderzocht en getoetst aan de onder sub 2.2 genoemde criteria. De zeven panden worden beschreven in het rapport "Locatieonderzoek dagopvang daklozen Leeuwarden". Op blz. 15 van het rapport staat onder het kopje "Conclusie overgebleven panden" vermeld:
Bij de eindafweging is de matrix vooral als hulpmiddel gebruikt. De advisering van de taskforce is dan ook niet gebaseerd op de eindtotalen van de plussen en minnen. In de eindbeoordeling hebben met name de omgevingsvariabelen (criteria 3, 4 en 5) een rol gespeeld. Hierin hebben met name de relevante partners (politie en hulpverleningsinstellingen) een inbreng gehad. Dit vanwege hun specifieke deskundigheid met betrekking tot de beheersbaarheid (in pand zelf en omgeving) en openbare orde en veiligheid.
2.3.4 De taskforce heeft geconcludeerd dat alleen de panden Trompstraat 4a, Tuinen 32, Weaze 25/27 en Zuidergrachtswal 15/16 voor het beoogde doel geschikt zijn. Uiteindelijk is zij tot de slotsom gekomen dat de combinatie Zuidergrachtswal met Tuinen het meest geschikt is. Het pand aan de Zuidergrachtswal zal in de visie van de taskforce gebruikt kunnen worden voor de opvang van drugsverslaafde dak- en thuislozen en het pand aan de Tuinen voor de andere dak- en thuislozen. De Zuidergrachtswal biedt ruimte aan maximaal 50 personen. Bij de eindafweging hebben de criteria 8 en 9 geen rol gespeeld.
2.4 B&W hebben op 30 mei 2000 conform het advies van de taskforce besloten. De omwonenden zijn bij brief van gelijke datum over het besluit geïnformeerd.
2.5 Voor het gebied, waarin het perceel Zuidergrachtswal 15/16 is gelegen, geldt geen bestemmingsplan. De raad heeft in zijn vergadering van 15 mei 2000 een voorbereidings-besluit voor het gebied "Klanderijbuurt/Tulpenburg" genomen. Bij besluit van 1 februari 2001 hebben B&W met toepassing van art. 51 Woningwet een bouwvergunning verleend ten behoeve van een verbouwing van het pand. Eisers hebben tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op dit bezwaarschrift is afwijzend beschikt. Op dat moment was het voorbereidingsbesluit al geëxpireerd. Tegen de afwijzende beslissing op bezwaar is beroep ingesteld bij deze rechtbank (sector bestuursrecht).
2.6 Het pand Zuidergrachtswal 15/16 is eigendom van de gemeente en werd ten tijde van de aanwijzing voor maatschappelijke doeleinden gebruikt. De locatie bevindt zich vlakbij het centrum van Leeuwarden.
3. Het standpunt van eisers
3.1 De gemeente had voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit inspraak moeten verlenen aan belanghebbenden. Deze verplichting bestaat op grond van art. 150 Gemeentewet en de gemeentelijke inspraakverordening, art. 6a Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de afdelingen 3.4 dan wel 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu dat niet is gebeurd, is sprake van strijd met art. 3:2 Awb (formele zorgvuldigheid). De omstandigheid dat geen gebruik is gemaakt van het klachtrecht staat niet aan een toetsing door de civiele rechter in de weg. Het beklagrecht is geen met voldoende waarborgen omklede rechtsgang.
3.2 De aanwijzing van het pand Zuidergrachtswal 15/16 kan ook om materiële redenen niet door de beugel. De aantasting van het woon- en leefklimaat is onvoldoende onderzocht. De criteria, aan de hand waarvan de taskforce haar onderzoek heeft verricht, zijn ondeugdelijk. Hierdoor zijn met name de omgevingsaspecten onvoldoende aan bod gekomen en is teveel op de gemeentelijke belangen gelet. Als de criteria al juist zijn, dan geldt dat de gemeente op basis van die criteria niet tot de aanwijzing van dit pand had kunnen komen. Het pand is veel te klein voor de opvang van de doelgroep. Er zijn in Leeuwarden circa 200 drugs en/of alcoholverslaafde dak- en thuislozen en het pand biedt slechts ruimte aan 50 personen. Dit betekent dat de doelgroep zich in de directe omgeving van het pand zal gaan ophouden, met alle gevolgen van dien. Bovendien is er een veelvoud van routes, waarlangs men het pand kan bereiken. Er is niet één vaste aanlooproute. Ook om die reden valt te verwachten dat de personen voor wie de dagopvang is bedoeld, door de buurt gaan zwerven. De omgeving is daarvoor niet geschikt.
3.3 Het bestreden besluit is onrechtmatig jegens eisers. Het gebruik van het pand moet daarom worden verboden. Voor zover al geoordeeld zou worden dat de opvang op grond van zwaarwegende maatschappelijke belangen moet worden toegestaan, geldt dat het besluit niet genomen had mogen worden voordat vast zou staan dat de schade, die eisers als gevolg van de aanwijzing en vestiging lijden, daadwerkelijk wordt gecompenseerd. De gevolgen van de aanwijzing zijn voor eisers onevenredig nadelig. Hierbij kan worden gewezen op aantasting woon- en leefklimaat en waardedaling van de eigendommen. Deze gevolgen vallen buiten het normaal maatschappelijk risico.
4. Het standpunt van de gemeente
4.1 De gemeente was niet verplicht om inspraak te verlenen; het gaat in dit verband om een discretionaire bevoegdheid. Er is afgezien van het verlenen van inspraak omdat op voorhand vaststond dat het gebruik toch niet op instemming van omwonenden zou kunnen rekenen. Dit heeft feitelijk geen consequenties gehad, want er is bij de afweging uitdrukkelijk rekening gehouden met de omstandigheden van de verschillende wijken. Overigens had het op de weg van eisers gelegen om gebruik te maken van hun beklagrecht als zij van mening waren dat in dit geval inspraak had moeten worden verleend.
4.2 Het pand Zuidergrachtswal 15/16 scoorde -alle factoren tezamen genomen- in het locatieonderzoek bovengemiddeld. Alleen op factor 4 (de aanlooproute) werd negatief gescoord, maar daarbij moet worden bedacht dat in die beoordeling de gehele aanlooproute vanaf De Terp (nachtopvangvoorziening) naar de Zuidergrachtswal is meegenomen. Het overgrote deel van deze aanlooproute bevindt zich buiten het voor eisers relevante gebied. Wanneer deze omstandigheid in aanmerking wordt genomen, kan worden geconcludeerd dat de Zuidergrachtswal (met Weaze en Tuinen) het beste scoorde wat betreft de omgevingsfactoren. Omdat de panden niet te dicht bij elkaar gelegen mochten zijn, ging het in de afweging om een combinatie van enerzijds Weaze óf Zuidergrachtswal, en anderzijds Tuinen óf Trompstraat. Er is uiteindelijk voor de Zuidergrachtswal gekozen omdat dit pand wegens het ontbreken van planologische belemmeringen sneller beschikbaar was dan de Weaze.
4.3 Het kan niet worden ontkend dat de opvang voor enige overlast zal zorgen. Deze overlast valt echter onder het normaal maatschappelijk risico. Van ernstige overlast zal geen sprake zijn. De gemeente heeft inmiddels zowel op juridisch (bijvoorbeeld aanpassing Algemene Plaatselijke Verordening) als beleidsmatig niveau diverse maatregelen genomen die vormen van ernstige overlast moeten tegengaan. Bovendien gaat het slechts om een kleinschalige opvang. Op grond van opgedane ervaringen is de verwachting dat er over de gehele dag verspreid maximaal 140 à 150 personen de opvang zullen bezoeken. Er zullen niet meer dan 30 à 50 personen tegelijkertijd aanwezig zijn.
4.4 Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij schade (zullen) lijden als gevolg van de aanwijzing van het pand voor de dagopvang van drugsverslaafde dak- en thuislozen.
Beoordeling van het geschil
5.1 Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of de gemeente inspraak had moeten verlenen voordat zij tot aanwijzing van het pand Zuidergrachtswal 15/16 overging, dan wel de (uitgebreide) openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 respectievelijk 3.5 Awb had moeten volgen.
5.2 De rechtbank overweegt wat het ontbreken van inspraak betreft dat eisers op grond van art. 8 van de inspraakverordening bij B&W schriftelijk hun beklag hadden kunnen doen over de uitvoering van de verordening. Deze klacht moet volgens art. 8 lid 2 binnen vier weken na afloop van de inspraakprocedure worden ingediend. Een termijn met betrekking tot klachten over de uitvoering van de verordening wordt niet genoemd. Een redelijke wetsuitleg brengt naar het oordeel van de rechtbank evenwel mee dat deze termijn ook op vier weken gesteld moet worden, te rekenen vanaf de dag na het nemen van het besluit, dat in de visie van belanghebbenden voorwerp van inspraak had moeten zijn. In ieder geval dient een klacht binnen een redelijke termijn ingediend te zijn. De afwijzende beslissing op een klacht is volgens de rechtspraak een beslissing op bezwaar, waartegen beroep openstaat bij de bestuursrechter. Nu eisers hebben afgezien van het indienen van een klacht in de zin van art. 8 van de inspraakverordening en een termijn van vier weken, althans een redelijke termijn, inmiddels is verstreken, moet het er in deze civiele procedure voor worden gehouden dat de beslissing om af te zien van inspraak rechtmatig is.
5.3 Wat betreft de (uitgebreide) openbare voorbereidingsprocedure wordt overwogen dat de afdelingen 3.4 en 3.5 Awb alleen zien op de voorbereiding van besluiten in de zin van art. 1:3 Awb. De in geding zijnde aanwijzingsbeslissing is echter niet op rechtsgevolg gericht en is dus geen besluit. Om die reden is toepassing van genoemde afdelingen in dit geding niet aan de orde.
6.1 De rechtbank stelt bij de inhoudelijke beoordeling voorop dat een bestuursorgaan in een geval als dit over een ruime beleids- en beoordelingsvrijheid beschikt. Die vrijheid ziet zowel op de vraag naar de noodzaak van de instelling van een dagopvang voor drugsverslaafde dak- en thuislozen, de randvoorwaarden en criteria waaraan zo'n opvanglocatie moet voldoen als ook de beoordeling van de geschiktheid van een locatie. Dit betekent volgens vaste jurisprudentie dat de rechter zich terughoudend moet opstellen bij de toetsing van de in geding zijnde beslissing. Van een onrechtmatige daad van de gemeente kan daarom alleen gesproken worden wanneer niet de zorgvuldigheid in acht is genomen, die van de gemeente gevergd mocht worden in verband met het oog op de voor haar kenbare belangen van belanghebbenden dan wel wanneer sprake is van een zodanige onevenwichtigheid van de afweging van de betrokken belangen, dat moet worden geoordeeld dat de gemeente niet in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen. Met inachtneming van deze maatstaf zal de rechtbank hierna beoordelen of de gemeente onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld.
6.2 Een bestuursorgaan is op grond van art. 3:2 Awb gehouden om bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Dit beginsel van behoorlijk bestuur is ook van toepassing wanneer het -zoals in dit geval- gaat om feitelijk handelen van de overheid. Volgens eisers heeft de gemeente in strijd met dit beginsel gehandeld omdat zij niet alle relevante informatie bij de bepaling van de randvoorwaarden en de toetsingscriteria heeft betrokken. De rechtbank overweegt dat de randvoorwaarden en een aantal van de criteria waaraan de taskforce heeft getoetst, verband houden met het door de gemeente vastgestelde beleid. Onder verwijzing naar een notitie, die volgens hen is geschreven door een wetenschappelijk medewerker van de Rijksuniversiteit Groningen, hebben eisers gesteld dat dit beleid niet deugt. De status van dit stuk is in deze procedure echter onduidelijk gebleven. Zo is bijvoorbeeld onduidelijk wie het stuk heeft geschreven, welke functie de auteur heeft en op basis van welke informatie de notitie is geschreven. Aan deze notitie kan daarom niet die betekenis worden toegekend, die eisers daaraan gehecht willen zien. Ook overigens valt niet in te zien dat de gemeente de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten is gegaan door te beslissen dat er een dagopvang voor drugsverslaafde dak- en thuislozen moet komen en dat de locatie hiervoor gezocht moet worden in het gebied binnen de rondweg. Wat de gekozen criteria betreft wordt overwogen dat de criteria 3, 4 en 5 van het locatieonderzoek betrekking hebben op omgevingsaspecten. Het gaat hier, gelet op de gebruikte bewoordingen, om ruime criteria die in principe zien op alle ruimtelijk relevante aspecten. Uit de conclusie van de taskforce blijkt dat met name deze factoren een belangrijke rol hebben gespeeld in de derde fase van het onderzoek. Voorts staat vast dat de gemeente uiteindelijk het kostenaspect niet in de afweging heeft meegenomen. De rechtbank kan eisers dan ook niet volgen in hun stelling dat de aspecten van de omgeving in de afweging onderbelicht zijn gebleven en dat met name is gelet op de gemeentelijke belangen. Overigens valt niet in te zien waarom de gemeente niet mede acht zou mogen slaan op aspecten van beschikbaarheid en dergelijke. Bij een beslissing als de onderhavige is immers ook de mogelijkheid van (een snelle) realisering van belang. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat er geen grond is voor het oordeel dat de aanwijzingsbeslissing in strijd met art. 3:2 Awb tot stand is gekomen.
6.3 Wat betreft de vraag, of de gemeente op basis van het locatieonderzoek tot de aanwijzing van het pand Zuidergrachtswal 15/16 heeft kunnen komen, wordt overwogen dat aan eisers moet worden toegegeven dat het pand (veel) te klein is wanneer alle drugsverslaafde dak- en thuislozen tegelijkertijd het pand zouden bezoeken. Volgens de gemeente heeft de ervaring met de dagopvang aan de Tuinen echter geleerd dat er gemiddeld niet meer dan 30 personen tegelijk een dagopvang bezoeken. In de praktijk zal moeten blijken of deze veronderstelling bewaarheid wordt. Op dit moment bestaat er echter onvoldoende aanleiding om reeds op voorhand te oordelen dat het pand daadwerkelijk te klein is. Overigens heeft de gemeente een breed scala aan maatregelen aangekondigd die (ernstige) overlast voor omwonenden moeten voorkomen. In het geval zou blijken dat de dagopvang toch ernstige hinder veroorzaakt en de gemeente onrechtmatig jegens eisers handelt door (bijvoorbeeld) nalatig te zijn met het treffen van adequate maatregelen, dan kunnen eisers alsnog een actie op basis van onrechtmatige daad beginnen.
Overigens blijkt uit de conclusie van de taskforce dat de Zuidergrachtswal op grond van de onderzochte aspecten bovengemiddeld scoorde. Nu niet gezegd kan worden dat de gekozen criteria inhoudelijk onjuist zijn, kan ook niet worden volgehouden dat bij een bovengemiddelde score in redelijkheid niet tot de aanwijzing van het pand kon worden besloten.
6.4. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de primaire vordering van eisers niet voor toewijzing in aanmerking komt.
7.1 Ten aanzien van de subsidiaire vordering overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie een burger, die schade lijdt als gevolg van een overheidsbesluit of -handeling een vergoeding moet worden aangeboden, indien en voorzover die burger onevenredig zwaar wordt getroffen in vergelijking met andere burgers die in een vergelijkbare positie verkeren (het beginsel van gelijkheid voor de openbare lasten). Uit dit beginsel vloeit voort dat het toebrengen van zodanige onevenredige schade bij een op zichzelf rechtmatige overheidshandeling onrechtmatig jegens de getroffenen is. Daarbij moet het gaan om schade die buiten het normaal maatschappelijk risico valt. Bij de beantwoording van de vraag, of dit in een concreet geval aan de orde is, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat in grote(re) steden relatief veel drugsverslaafde dak- en thuislozen aanwezig zijn. Deze aanwezigheid doet zich over het algemeen met name voor in de centra van die steden. Voorts is algemeen bekend dat het streven van de overheid erop gericht is om de overlast, die deze groep in de samenleving veroorzaakt, zoveel mogelijk te beperken. Hoewel op zichzelf bezien aannemelijk is dat eisers als gevolg van de komst van de dagopvang (enige) schade lijden in de vorm van waardedaling van hun eigendommen en aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse, acht de rechtbank deze schade niet van dien aard dat deze niet meer onder het normaal maatschappelijk risico valt. De rechtbank is namelijk van oordeel dat burgers, die in de directe omgeving van een centrum in een relatief grote stad woonachtig zijn, in het algemeen rekening dienen te houden met ruimtelijke ontwikkelingen als de onderhavige. Het is immers niet ongebruikelijk dat juist een opvangcentrum voor verslaafden wordt gevestigd in of nabij de omgeving waar zij zich plegen op te houden. Voor het oordeel dat het achterwege laten van schadevergoeding de aanwijzingsbeslissing onrechtmatig maakt, is daarom alleen plaats indien er sprake is van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan eisers geen rekening hadden behoeven te houden met deze beslissing. Van dergelijke omstandigheden is in dit geding echter niet gebleken. Overigens heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de gemeente een groot pakket aan maatregelen heeft genomen c.q. heeft aangekondigd, op grond waarvan volgens de gemeente van ernstige overlast geen sprake zal zijn. Zoals hiervoor al overwogen zal de praktijk moeten leren of de gemeente er in slaagt om deze verwachting in realiteit om te zetten. Als er vanuit wordt gegaan dat dat inderdaad het geval zal zijn, dan zal de schade ook om die reden niet als onevenredig kunnen worden beschouwd.
7.2 De subsidiaire vordering zal op grond van het vorenstaande eveneens worden afgewezen.
8. Gezien het bovenstaande dienen eisers als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van de gemeente te worden verwezen, zoals hieronder nader zal worden aangegeven.
BESLISSING
De rechtbank:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt eisers in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op €181,51 euro aan verschotten en€ 1.561,00 euro aan salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door de rechters mr. A.T. Vos, voorzitter, mr. C.M. Telman en mr. M.R. Gans en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 27 februari 2002.
2