ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nrs.: 00/196 HOREC en 01/62 HOREC
Inzake de gedingen tussen
[naam eiser], handelende onder de naam Grillroom Jeruzalem, gevestigd te Leeuwarden, eiser,
gemachtigde: mr. J.F. Rouwé-Danes, advocaat te Leeuwarden,
de burgemeester van Leeuwarden, verweerster,
gemachtigde: L. Huitema, ambtenaar van de gemeente.
Bij besluit van 11 januari 2000 heeft verweerster het bezwaar van eiser tegen de beslissing van 12 augustus 1999, waarbij aan eiser een exploitatievergunning op grond van art. 2.3.1.1.a lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden (hierna: de Apv) is verleend, ongegrond verklaard (hierna mede: besluit A).
Tegen deze beslissing heeft eiser bij brief van 24 februari 2000 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij besluit van 12 december 2000 heeft verweerster de bezwaren van eiser tegen de beslissing van 24 februari 2000, waarbij aan eiser op grond van voornoemd artikel opnieuw een exploitatievergunning was verleend, ongegrond verklaard (hierna mede: besluit B)
Tegen deze beslissing heeft eiser bij brief van 17 januari 2001 beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 19 december 2001. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerster is verschenen bij gemachtigde voornoemd.
Eiser heeft vanaf 1 maart 1999 tot medio 2001 aan de Nieuwestad 3 te Leeuwarden een grillroom, genaamd Jeruzalem, geëxploiteerd (hierna mede: Jeruzalem). Sinds 1990 is hier een grillroom gevestigd.
Op ongeveer 30 meter afstand van de grillroom van eiser, gevestigd aan de Nieuwestad 17 te Leeuwarden, bevindt zich een andere grillroom, genaamd Pyramide (hierna mede: Pyramide).
Bij formulier van 26 mei 1999 heeft eiser een exploitatievergunning als bedoeld in art. 2.3.1.1.a lid 1 Apv aangevraagd. Bij brief van 12 augustus 1999 heeft verweerster eiser tot 1 januari 2000 een vergunning verleend voor het exploiteren van een niet-alcoholverstrekkend horecabedrijf. Bij brief van 24 februari 2000 heeft zij deze vergunning opnieuw verleend tot 1 januari 2001.
Na de namens de burgemeester gezette handtekening vermelden de hiervoor genoemde brieven:
"(…)
NB. De toegestane openingstijden voor dit horecabedrijf zijn voor zover niet anders is bepaald in een hogere regeling: maandag tot en met zondag: 06.00 - 01.00 uur.
(…)"
Art. 2.3.1.1.a lid 1 Apv bepaalt, voorzover hier van belang, dat het verboden is een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge art. 2.3.1.2 lid 2 Apv is het de ondernemer van een horecabedrijf toegestaan dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten
verblijven:
- van 00.00 uur tot 24.00 uur in de gebieden:
a. binnen de stadsgrachten: de als zodanig aangewezen gebieden in de Horecanota met de bestemming van concentratie-, ontwikkelings-, of consolidatiegebied;
b. het Stationskwartier, begrensd door: Prins Hendriksbrug, Sophialaan, Stationsplein (inclusief het N.S.-station), Stationsweg, Zuiderplein, Wirdumerpoortsbrug en midden van de Zuiderstadsgracht;
met dien verstande, dat het tussen 03.00 uur en 06.00 uur verboden is nieuwe of komende bezoekers toe te laten in horecabedrijven waarin alcoholhoudende drank of softdrugs worden verstrekt of verkocht.
- van 06.00 uur tot 23.00 uur in de gebieden:
binnen de stadsgrachten: de als zodanig aangewezen gebieden in de Horecanota met de bestemming van deconcentratiegebied.
Krachtens het derde lid van art. 2.3.1.2 Apv is het de ondernemer van een horecabedrijf, niet gelegen in een van de in het tweede lid genoemde gebieden, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:
- van 01.00 uur tot 06.00 uur
met dien verstande, dat het tussen 00.00 uur en 01.00 uur verboden is nieuwe of komende bezoekers toe te laten in horecabedrijven, waarin alcoholhoudende drank of softdrugs worden verstrekt of verkocht.
Ingevolge art. 2.3.1.2.a Apv blijft voor horecabedrijven, niet gelegen in de concentratie-, ontwikkelings- of consolidatiegebieden, waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van de wijziging van deze verordening andere sluitingstijden gelden, de bestaande situatie van kracht.
Art. 2.3.1.4 Apv bepaalt, voorzover hier van belang, dat de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, bij openbaar bekend te maken besluit tijdelijk andere dan de krachtens art. 2.3.1.2. of 2.3.1.2.a. Apv geldende sluitingsuren kan vaststellen of tijdelijke algehele sluiting van een of meer horecabedrijven kan bevelen.
Zowel Jeruzalem als Pyramide zijn niet gelegen in een van de in het tweede lid van art. 2.3.1.2 Apv genoemde gebieden.
Eiser stelt dat het van een bijzondere hardheid getuigt dat zijn grillroom om 01.00 uur moet sluiten, terwijl de zich op 30 meter afstand van zijn zaak bevindende grillroom tot 04.00 uur open mag blijven. Eiser betoogt dat hij juist in de nachtelijke uren de grootste omzet behaalt, zonder welke omzet hij zijn bedrijf niet rendabel kan exploiteren.
Verweerster voert aan dat Pyramide voor de wijziging van de Apv in 1997 in een gebied lag waar geen sluitingstijden golden. Op grond van het in art. 2.3.1.2.a Apv neergelegde overgangsrecht gelden daarom ook thans geen sluitingstijden voor Pyramide.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerster betoogd dat eiser geen procesbelang meer heeft, nu de beide vergunningen zijn verlopen en de grillroom van eiser medio 2001 is overgenomen door een andere exploitant. Voorts kan de "nota bene" in de twee brieven niet worden opgevat als een vergunningvoorwaarde, doch slechts als een mededeling van de voor eiser geldende sluitingstijden die rechtstreeks uit de Apv voortvloeien, aldus verweerster.
De rechtbank overweegt als volgt.
De stelling dat eiser geen procesbelang meer heeft kan de rechtbank niet volgen, nu niet op voorhand onaannemelijk is dat eiser omzetschade heeft geleden als gevolg van de bestreden besluiten.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de mededelingen van verweerster in haar brieven van 12 augustus 1999 en 24 februari 2000, inhoudende dat de grillroom van eiser tussen 01.00 uur en 06.00 uur gesloten moet zijn, besluiten zijn in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb. Dit artikel verstaat onder een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Onder een rechtshandeling moet worden verstaan een op rechtsgevolg gerichte handeling van een daartoe bevoegd bestuursorgaan.
De rechtbank is van oordeel dat het voor eiser geldende verbod om zijn grillroom tussen 01.00 uur en 06.00 uur geopend te hebben, niet rechtstreeks uit art. 2.3.1.2 lid 3 Apv voortvloeit. De mededelingen van verweerster betreffende de sluitingstijden kunnen derhalve niet als van louter informatieve aard worden aangemerkt. Met deze mededelingen heeft verweerster immers uitleg gegeven aan de reikwijdte van het in art. 2.3.1.2 lid 3 Apv neergelegde verbod, waarvan de (bestuurlijke) handhaving bij verweerster berust. Volgens de interpretatie van verweerster dient namelijk het bedrijf van eiser als horecabedrijf te worden aangemerkt en is dit horecabedrijf niet gelegen in de art. 2.3.1.2 lid 2 Apv genoemde gebieden. Met deze mededelingen, die naar de mening van de rechtbank dienen te worden beschouwd als een definitief oordeel van verweerster, heeft zij de rechten alsmede de plichten van eiser vastgesteld.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de mededelingen van verweerster gericht waren op rechtsgevolg. Bovendien gaf verweerster hiermee tevens te kennen dat zij niet van de haar in art. 2.3.1.4 Apv verleende ontheffingsbevoegd gebruik wenste te maken. De mededelingen van verweerster hebben derhalve als besluiten te gelden waartegen bezwaar en beroep openstond.
Verweerster is van mening dat niet gesproken kan worden van een bijzondere of ongelijke situatie, omdat Pyramide voor de wijziging van de Apv in een zogeheten sluitingvrije zone lag en zich derhalve op het overgangsrecht zoals vervat in art. 2.3.1.4 Apv kan beroepen. Ter ondersteuning van deze stelling heeft verweerster een tweetal kaarten in het geding gebracht behorende bij de raadsbesluiten van 29 juni 1992 en 9 mei 1995, waarop het gebied staat aangegeven waarin vrije sluitingstijden golden voor horeca-inrichtingen in het centrum van Leeuwarden voordat het huidige art. 2.3.1.2 Apv in werking trad. Volgens deze kaarten, zo heeft de rechtbank vastgesteld, lag echter zowel Jeruzalem als Pyramide buiten de toen geldende sluitingvrije zone. Ook de gemachtigde van verweerster heeft ter zitting niet aannemelijk kunnen maken dat Pyramide wel in de toen geldende sluitingvrije zone lag.
Bij de totstandkoming van de bestreden besluiten is verweerster derhalve uitgegaan van onjuiste feiten. Hieruit volgt dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met art. 3:2 Awb, dat een bestuursorgaan verplicht bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren. Bovendien is hierdoor niet voldaan aan de verplichting zoals bedoeld in art. 7:12 lid 1 Awb, dat bepaalt dat de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering. De rechtbank zal derhalve de beroepen gegrond verklaren, de bestreden besluiten vernietigen en bepalen dat verweerster nieuwe besluiten op de bezwaarschriften van eiser moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:74 lid 1 Awb dient de gemeente Leeuwarden het door eiser gestorte griffiegeld van in totaal €204,20 Euro te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 Awb veroordeelt de rechtbank verweerster in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van eiser €644,00 Euro terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (twee beroepschriften: 2 punten; gewicht van de zaak: 1 punt; waarde per punt: €322,00 Euro. De rechtbank wijst de gemeente Leeuwarden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
- verklaart de beroepen van eiser gegrond en vernietigt zowel besluit A als besluit B;
- bepaalt dat verweerster met inachtneming van deze uitspraak nieuwe besluiten moet nemen op de bezwaarschriften van eiser;
- bepaalt dat de gemeente Leeuwarden het betaalde griffierecht van €204,20 Euro vergoedt;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,00 Euro aan eiser te vergoeden door de gemeente Leeuwarden.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, en door hem in het openbaar uitgesproken op 2 januari
2002, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van der Veen als griffier.
w.g. R.J. van der Veen
w.g. P.G. Wijtsma
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 8 januari 2002